Het laatste grote Nederlandse volksfeest: 3 oktober in Leiden
Op de dag van het Ontzet van Leiden op 3 oktober 1574 werd een dienst gehouden in de Pieterskerk waarin men God dankte dat de Spanjaarden het beleg van de door honger en pest geteisterde stad hadden afgebroken.[1] Van deze plechtigheid is slechts bekend dat de dienst opende met psalm 9 en dat psalm 40 de slotzang was. De dankdienst werd daarna een jaarlijks terugkerende gebeurtenis, die alleen tijdens de Bataafs-Franse periode (1795-1813) niet plaats vond. Hiermee is de kerkelijke herdenking het oudste van de 3 oktoberfeesten.
Auteur: D.J. Noordam
Een tweede onderdeel was de jaarmarkt die men in 1577 opzette maar waaraan in 1655 om een niet bekende reden een eind kwam. Andere elementen die zijdelings verband hielden met 3 oktober waren de eeuw -en later ook de halve eeuw- feesten van de oprichting van de universiteit. Deze bevatten elementen die later in de 3 oktoberfeesten konden worden teruggevonden. Zo hield men bij het tweede eeuwfeest in 1775 een optocht waarin men historische figuren, zoals P. Van der Werf en Jan van Hout, die tijdens het beleg van Leiden een rol hadden gespeeld, uitbeeldde.
In de negentiende eeuw hielden vooral de studenten het herdenken van 3 oktober levend. Een typisch voorbeeld was de viering van 1836. Het feest begon toen met het uitsteken van de vlag op de sociëteit en van de studentenhuizen. Om twaalf uur volgde een uitdeling van haring en wittebrood ‘aan Leydens behoeftige ingezetenen’. Nieuw was dat ‘s middags in het huidige Van der Werfpark volksspelen plaatsvonden bestaande uit mastklimmen en zaklopen. Als prijzen werden onder meer zilveren tabaksdozen en horloges uitgeloofd. Het geheel werd luister bijgezet door fraaie muziek. Ook de groenen (aspirant leden) mochten zich voor deze gelegenheid vrij op straat bewegen. Men besloot de dag met een feest op de sociëteit die daarvoor luisterrijk was verlicht. De poging van de elite, met name de studenten, om het volk aan ‘3 oktober’ te binden kon niet verbergen dat de tegenstelling tussen beide groepen groot was. Zo waren er in de jaren vijftig botsingen tussen ‘de jongelui’ en het plebs infirma Leidensis.
De uitbouw van de georganiseerde activiteiten tot een groter 3 oktoberfeest kwam niet van de studenten maar had een andere oorzaak. Het ging daarbij evenmin om het kleine beschavingsoffensief dat sinds 1872 bestond uit het gratis kunnen bezoeken van de Lakenhal op de herdenkingsdag van ‘het Ontzet’. Hier waren de voorwerpen die verbonden waren met het ontzet, zoals de kookpot en het schilderij waarop Van der Werf zijn lichaam aan de hongerende bevolking aanbood, te zien. De ontwikkeling naar een volksfeest kwam voort uit een initiatief in 1873 om een standbeeld voor Van der Werf op te richten. Dit was ongetwijfeld mede geïnspireerd door de steeds sterker wordende historische belangstelling voor de grote figuren uit de vaderlandse geschiedenis. Het duurde jaren voordat men een geschikte plaats en het benodigde geld had gevonden maar in 1884 was het zo ver. Uit de onthulling op 3 oktober van dat jaar en de daarmee verbonden feestelijkheden bleek dat de herdenking bij de bevolking leefde. Om de feestviering beter te organiseren richtte men op 13 mei 1886 de 3 October-Vereeniging op. Uit de eerste ledenlijst van 1887 blijkt dat de elite zich in grote getale had aangesloten. Goed vertegenwoordigd waren de universitaire wereld met bijna alle hoogleraren, de geestelijke elite met enkele ambtsdragers en textielfabrikanten, zoals Driessen, Krantz, Le Poole en Zaalberg. Uiteraard was de inbreng van studenten groot, maar ook fabrieksarbeiders, broodbakkers, vleeshouwers, spekslagers en behangers werden lid van de 3 October-Vereeniging. Verder ontbrak de figuur van de bekende fotograaf J. Goedeljee niet in dit gezelschap.
Op maandag 4 oktober 1886 (viering op zondag was uit den boze!) vond het eerste goed georganiseerde 3 oktober programma plaats. De dag begon met het reveil, waarbij de bevolking als het ware werd opgeroepen om aan de feestelijkheden deel te nemen. Daarna volgde koraalmuziek vanaf de toren van het stadhuis. `s Ochtend vond ook de kerkelijke herdenking plaats. Een belangrijk onderdeel van de festiviteiten was de uitdeling van haring en wittebrood die om 9 uur begon. Hier lag het accent net als in 1836 op het verstrekken aan behoeftige of arme Leidse ingezetenen. Tekenend voor de verhoudingen tussen de seksen was de splitsing die men aanbracht onder Leidenaren. In het Waaggebouw ontvingen 1.700 vrouwen haring en brood in de vorm van krentenbollen. Op hetzelfde moment kregen 1.500 mannen in het gebouw ‘Nut en Genoegen’’ aan de Pieterskerkgracht, wat sigaren en bonnen voor bier.
Om 1 uur begon de optocht. Begeleid door het muziekcorps van de Leidse schutterij gaven 24 genootschappen en verenigingen veelal met hun banieren blijk van hun bestaan. Voorop liepen vertegenwoordigers van de in 1785 opgerichte wiskundige schoolvereniging ‘Mathesis scientiarum genitrix’ terwijl de stoet werd gesloten door de aspiranten van de gymnastiek en schermvereniging ‘Hercules’ die toen nauwelijks twee jaar bestond. Tussendoor kon men vertegenwoordigers van de typografen, kleermakers, meubelmakers, smeden, timmerlieden, behangers, bakkers en turners zien. Hoe ambachtelijk de Leidse beroepsstructuur toen nog was, blijkt uit het optreden van slechts één fabrieksvereniging ‘Eendracht maakt macht’ in de stoet. `s Avonds kon men een concert bijwonen in de tuin van café Zomerzorg en feesten op het daarachter gelegen Schuttersveld waar twee muziekcorpsen voor een passende bijdrage zorgden. De dag werd besloten met een groot vuurwerk op hetzelfde terrein. Hier tussendoor kon men overdag deelnemen aan volksfeesten en zijn slag slaan op de jaarmarkt.
De periode 1887-1939
De 3 oktoberfeesten van 1886 vormden als het ware het draaiboek voor de jaarlijkse festiviteiten die daarna plaatsvonden. Uitzondering vormt de periode gedurende de beide Wereldoorlogen. Toch vonden er enkele wijzigingen plaats, zowel in de opzet als in de uitvoering van het geheel.
De reveille, de kerkelijke herdenking en de koraalmuziek bleven, behalve wat het tijdstip betreft, vrijwel onveranderd. Dat laatste was ook het geval met de uitdeling van haring en wittebrood die in 1886 om 9 uur begon, in 1921 om 9.30 en in 1924 vervroegd werd tot 7.30. De gescheiden uitdeling bleef tot de Eerste Wereldoorlog bestaan, de vrouwen kregen keurig haring en wittebrood, de mannen vrijwel altijd bier en tabak met soms een pijp. Vanaf 1919 ging koffie de plaats innemen van de alcohol. Met het stijgen van de lonen en het toenemen van de koopkracht lag het accent bij de uitdeling steeds minder op de behoeftigheid van de Leidse bevolking. De volksspelen waren zeer gevarieerd: in 1888 konden jongens mastklimmen, zakkenlopen, maar ook ringsteken, boegsprietlopen, touw-enteren en tonkruipen. Voor meisjes leverden de activiteiten minder gevaar op want zij werden ingezet bij het sneltouwtjesspringen en het hardlopen met hindernissen.
De grote optochten waren heel verschillend van aard. Thema’s, waarvan de onderdelen een grote samenhang vertoonden, ontbraken vaak. Een uitzondering vormden de historische optochten, die de intocht van de watergeuzen onder leiding van Boisot uitbeeldde. In 1887 vond dit voor de eerste keer plaats. Het varen door de Leidse grachten moet een mooi schouwspel zijn geweest dat nog verlevendigd werd doordat enkele mannen te water raakten of er zelf insprongen ‘ten einde gespijzigd te worden met brood en haring uit de handen der watergeuzen’. In de jaren tot de Eerste Wereldoorlog kon men ook nog genieten van optochten met versierde peurschuitjes, opgetuigde landbouwvoertuigen, vliegers, hoepels en bruidsparen. Verder waren er wedstrijden en zelfs echte reclameoptochten. In de periode tussen de beide Wereldoorlogen lag het accent op historische optochten. Deze beeldde meestal weinig bekende gebeurtenissen uit, zoals de intocht van prins Maurits in Bergen op Zoom en de komst van Jan van Beieren in Leiden. Origineler waren thema’s als de geschiedenis van de Rijn, + en - (over elektriciteit) en het verkeer. De band met het koningshuis kwam ook tot uiting. Zo herdacht men in 1923 dat koningin Wilhelmina 25 jaar eerder was ingehuldigd. Het daarop volgende jaar kwam de vorstin zelf naar Leiden en onthulde het 3 October-monument in het Plantsoen met daarop de afbeelding van belangrijke personen uit 1574. Ter gelegenheid van deze bijzondere plechtigheden vierde men zelfs drie dagen feest! Het vuurwerk dat de feesten `s avonds afsloot werd steeds grootser van aard, zeker toen de Leidse vuurwerkfabriek Kat in 1910 de organisatie overnam.
Een nieuw element dat al in 1887 een onderdeel ging uitmaken van de feesten was de kermis. Men maakte daarbij in het begin een onderscheid tussen leden van de 3 October-Vereeniging en de niet-leden die ruimtelijk van elkaar werden gescheiden. Op het Schuttersveld waar men toen de avondconcerten hield, stonden (in 1888 en 1890) enkele draaimolens waar voor een stuiver enige rondjes konden worden gedraaid. Schieten was met zes schoten voor een kwartje veel duurder. Eenvoudiger vermaak gaven de ballentent, de schommels en de negerzangers.
Voor de minder actieve kermisganger bestond de mogelijkheid om de acrobaten hun toeren te zien verrichten. De inwendige mens kon eveneens worden versterkt, al was de drankverkoop op het Schuttersveld verboden. Maar de wafelkraam en vooral de vele poffertjeskramen (twee dozijn voor f 0,20) moeten goede zaken hebben gedaan. De attracties breidden zich steeds verder uit: in 1890 waren er 31, in 1935 al 75. `s Avonds kon men op het Schuttersveld genieten van vele vermakelijkheden. In 1927 waren dat er niet minder dan 150.
Tegenover het elitaire en ongezellige avondconcert in Zomerzorg en Zomerlust dat in 1927 voor het laatst werd gegeven, kwam het ‘hos-concert’ op de hosvlonder met de populaire dirigent van het Stedelijk Muziekcorps, Joh. C. Greyp. Hij bracht daar enkele composities van eigen hand ten gehore, zoals de marsen ‘3 Octoberfeest’ en ‘bloemencorso’. Ook dirigeerde Greyp walsen van Franz Lehar, evenals de foxtrot, de one step en de galop. Het waren voor die tijd moderne dansen, terwijl tussen door een ander actueel element werd verzorgd door ‘Philips radio muziek’.
Nieuwe elementen werden ook tijdens het Interbellum ingevoerd, zoals de taptoe die in 1924 ter gelegenheid van het koninklijk bezoek op het programma stond. Deze nam als het ware de plaats in van de optochten van de Leidse verenigingen, die vóór 1914 enkele malen op het programma hadden gestaan. Hier keek het ongeorganiseerde Leiden naar de in verenigingsverband optredende inwoners van de stad. Enkele jaren later, in 1928, kreeg de taptoe een blijvende plaats in de 3 oktoberfeesten. In dezelfde periode, het einde van de jaren twintig, ontstond de kraampjesmarkt, achter het Schuttersveld rond het terrein van de kermis. Behalve deze vaste elementen waren er activiteiten die soms eenmaal werden gehouden maar die later, soms na de Tweede Wereldoorlog, weer een plaats kregen. In 1902 hield men bijvoorbeeld een succesvolle duivensportwedstrijd die daarna nog meermalen georganiseerd werd. Zo vertoonden in 1923 meer dan duizend duiven hun vliegkunsten. Gedenkwaardig waren eveneens de hutspotmaaltijd (uit 1908), het Japanse vuurwerk (in 1925) en de vier toernooien in het kader van de historische optocht van 1926.
Men kan gerust aannemen dat de 3 oktoberfeesten ook minder gewenste effecten hadden in de ogen van de organisatoren. Angst voor onzedelijkheid heeft ongetwijfeld een rol gespeeld, waar het uitdelen van drank en het hossen aanleiding toe hebben gegeven. In 1910 trachtte de confessionele meerderheid in de Gemeenteraad succesvol de andere Leidse kermis die in de zomer werd gehouden, te verbieden. Ook kan men vermoeden dat de vele advertenties die rond 1900 in het Leidsch Dagblad verschenen met betrekking tot 3 oktober niet alleen in de richting van onschuldig vermaak wezen. Jonge, vlotte mannen nodigden daarin dito meisjes uit om de bloemetjes tijdens de kermis eens goed buiten te zetten. Als tegenprestatie werd soms een wat vastere relatie in het vooruitzicht gesteld!
De periode vanaf 1945
In 1945 werd voor het eerst sinds zes jaar weer een echt, volledig 3 oktoberfeest gegeven. Het aantal deelnemers aan de uitdeling van haring en wittebrood was dat jaar opgelopen tot 5000, niet onlogisch omdat toen levensmiddelen nog op de bon waren. Elke ingeschrevene kreeg bij die gelegenheid twee broden en twee haringen. Maar de grote populariteit van de uitdeling van haring en wittebrood kwam pas vanaf 1951 toen meestal meer dan 10.000 mensen opkwamen. Nu speelden gebrek of armoede geen rol meer, maar mogelijk de wens deel te nemen aan een Leidse traditie door wellicht een groter bewustzijn van het verleden. Misschien dat dit ook tot uiting kwam in het grote aantal historische optochten: in de eerste twaalf jaar na de oorlog werd slechts eenmaal een ander thema gekozen. Een andere oorzaak lag ook in het kiezen van thema’s die dichter bij huis lagen dan de uitgebeelde historische gebeurtenissen van vóór 1940. Het ging nu om Leidse onderwerpen, zoals het Beleg en Ontzet, Rembrandt, hutspot, kunstenaars, hoogtepunten uit de geschiedenis van de stad en Pieter de la Court.
Na 1955 werd slechts incidenteel een historische gebeurtenis afgebeeld, hoewel daarbij de actualiteit -voor het eerst!- een rol speelde. In 1968 stonden de rechten van de mens en in 1974 de tirannie centraal. Deze optocht was de laatste in een reeks van 29 afbeeldingen van het verleden tijdens de 3 oktoberfeesten. Andere thema’s waren: sprookjes, vrouwen, de wereld, feestneuzen, bedrijven (voor het laatst in 1969) en zelfs het afscheid van de populaire burgemeester Goekoop (in 1998).
De kermis met zijn na de Tweede Wereldoorlog ouderwets gevonden attracties als de schommels, acrobaten, dikke dames en gedrochten werd langzamerhand een lunapark. De scheiding tussen terreinen voor leden van de 3 October-Vereeniging en anderen was in 1945 verdwenen omdat de houten schutting in de oorlog was opgestookt. In 1965 bezochten ca. 100.000 mensen het terrein waar toen nog entree werd geheven. Men kon terecht in bijna 100 attracties die minder handwerk en precisie vereisten dan vroeger. De enige echte ouderwetse attracties waren de nog steeds bestaande kop van Jut, de ballententen en de enkele schiettenten. Nieuw waren de botsautootjes (in 2000 ook al weer in achteruitgang), de goktenten en de speelautomaten. Het meest spectaculair werden de flitsende attracties, zoals de achtbaan, het reuzenrad en de vele toestellen waarin men door de lucht tolde. Het enge, luidruchtige, grote en het enigszins masochistische gegil dat opklonk uit deze nieuwe apparaten werden de typerende trekken van het lunapark. Het voedsel en eten bleef echter trekken uit het verleden dragen: men kon poffertjes, worst, wafels en nougat eten. Maar de verkoop van paling, van suikerspinnen en de talloze eetmogelijkheden van de horeca aan de Stationsstraat, Steenstraat en Beestenmarkt waren nieuwe elementen. Daarnaast kende de dranksector een sterk verhoogde omzet. Het effect dat dit had op de mannelijke en de vrouwelijke bevolking kon men, al voor het sluitingstijdstip om middernacht, constateren.
De elementen die de kern vormden van de 3 oktoberfeesten in 1886 zijn, met later ingevoerde attracties, zoals de taptoe en de kraampjesmarkt, tot nu toe in stand gebleven, vaak met een veel massaler karakter dan vóór de Tweede Wereldoorlog.
Wisselende elementen vormden na 1945 het parachutespringen (voor het eerst in 1947), de steltlopers, de toernooien, de paint-in (hoe kon het anders dan in 1969) en de windhondenrennen. Bovendien deed men enkele attracties van vóór 1940 herleven, zoals de sinds enkele jaren ingestelde, en waarschijnlijk permanent geworden, hutspotmaaltijd en het Japanse dagvuurwerk. Opvallend zijn in de hedendaagse 3 oktoberfeesten de uitbreiding van de activiteiten tot meerdere dagen (vóór het eigenlijke feest). Dit hield verband met nieuwe onderdelen van het programma, zoals de viering voor de bejaarden en de gehandicapte jeugd, de prestatieloop, de wielerwedstrijd, het bridgetoernooi en het minikoraal. In dit verband mag niet de 3 oktoberlezing vergeten worden die in 1997 voor het eerst werd gehouden en die de oude banden tussen de 3 October-Vereeniging (ook als vertegenwoordiger van de Leidse samenleving) en de Universiteit van Leiden aanhaalden.
Conclusie
De Leidse 3 oktoberfeesten zijn nog springlevend, in tegenstelling tot de herdenking van het Ontzet van Alkmaar (in 1573) en de Bevrijding van Groningen (in 1672) die nog slechts een sluimerend bestaan leiden. Voor de Sleutelstad is van belang dat elementen uit de elitecultuur, zoals de reveille en de koraalmuziek langzamerhand gemeengoed zijn geworden. De 3 October-Vereeniging is er in geslaagd de ontwikkelingen op tijd bij te sturen, bijvoorbeeld door de samenstelling van de optochten, het verstrekken van haring en wittebrood aan de doorsnee Leidenaar, en het instellen van de taptoe. Ook in een tijd van secularisatie krijgen de ‘kerkelijke’ elementen nog steeds hun plaats. Daarnaast bestond er een grote afwisselingen van activiteiten, een element dat nog goed zichtbaar is. Tenslotte is ‘3 oktober’ uitgegroeid tot een echt Leidse traditie, waar soms een jaar voor wordt gespaard en ouders hun kinderen in opvoeden. Het is een volksfeest geworden. Bovendien lijkt het een gelukkig element dat de gedurende lange tijd de zo conservatieve elite van Leidse studenten nauwelijks een rol van betekenis hebben gespeeld in de geschiedenis van de 3 oktoberfeesten na 1886.
Afkomstig uit:
Titel: | Het laatste grote Nederlandse volksfeest: 3 oktober in Leiden |
Nummer: | Feest |
Jaargang: | 16.2 |
Bestel het gehele nummer op onze website
Noten:
[1] Dit artikel maakt gebruik van twee belangrijke bronnen: I.W.L.Moerman en R.C.J. van Maanen, Leiden, eeuwig feest (Leiden 1986) en D.J.Noordam, De historische optochten van de 3 October-Vereeniging (Den Haag 1999). Bovendien is geput uit de Feestwijzers en de Jaarverslagen uit het archief van de 3 October-Vereeniging, dat in het Leidse Gemeentearchief berust. Omdat het archief bijzonder overzichtelijk en goed geïnventariseerd is, kan men snel de bron van de gegevens vinden.