De walvis die een traantje liet…
De bereiding van walvistraan in de Zaanstreek (1640-1800)
De vroegmoderne Nederlandse walvisvaart wordt in de eerste plaats geassocieerd met de koude wateren van het Noordpoolgebied, waar de scheepsbemanning de walvissen ving en van hun speklaag ontdeed.
Dat de verdere verwerking van walvisproducten in de loop van de zeventiende eeuw steeds vaker in Nederland plaatsvond, is wellicht minder bekend. Het Scheepvaartmuseum deed onderzoek naar de traanfabrieken in de Zaanstreek.
Van Spitsbergen naar Oostzaan
De Nederlandse expedities in het Noordpoolgebied draaiden primair om het verkrijgen van walvistraan. De traan werd niet alleen toegepast als smeermiddel in bijvoorbeeld touwslagerijen en de scheepsbouw, maar werd ook veel gebruikt als lampolie en bij zeepproductie. Dat de traanbereiding zich aan het einde van de jaren 1630 langzaamaan van het Noordpoolgebied naar Nederland verplaatste, had te maken met de verschuiving van de vangstgebieden van de walvisvaarders. Naarmate zij langer actief waren, werden de walvissen in de Noordelijke IJszee steeds schaarser. Op den duur moesten de jagers hun prooi op zo’n grote afstand van de Nederlandse nederzettingen op Spitsbergen en Jan Mayen vangen, dat het sneller was om de walvis langs het schip te ontleden en het spek meteen mee naar huis te vervoeren om het te koken. Zodoende groeide in Holland de Zaanstreek uit tot het nieuwe epicentrum van de traanbereiding. In Oostzaan stonden rond 1700 maar liefst zeven kokerijen bijeen aan het Twiske.
Traankokerijen werden aan het water gebouwd
Dat juist in de Zaanstreek relatief veel traankokerijen gevestigd waren in de periode tussen 1640 en 1800, komt door de directe nabijheid van Amsterdam. Daar was veel vraag naar walvistraan, maar het oprichten van traankokerijen binnen de stadsmuren was verboden. Waarschijnlijk vanwege de stankoverlast, het risico op brand en de verontreiniging die de bedrijven met zich meebrachten. Verder was de nabijheid van bevaarbaar water doorslaggevend voor de locatie van de bedrijven, want verplaatsing per schip was de voordeligste manier om het walvisspek naar de kokerijen te vervoeren en om de vaten traan daarna te distribueren. De meerderheid van deze kokerijen lag aan de Zaan ter hoogte van Zaandijk en de Koog, rondom Zaandam en aan het Twiske bij Oostzaan.
Bloed zweet en traan
Een van de prenten die momenteel te zien is in de tentoonstelling ‘Het verhaal van de walvis’, heet ‘‘t Kooken van de Traan uyt het Walvis Spek. Te zien is hoe in het midden twee lieden op een stenen constructie bezig zijn het spek te koken. Terwijl de ene man in de ketel roert, schept zijn compagnon de verkregen traan in een goot. Aan het uiteinde van deze goot staan twee ‘oppassers’, die zorgen dat de traan in de vaten loopt. Enkele lieden rollen lege vaten naar de oppassers toe. Links op de voorgrond zien we hoe de kuiper de gevulde vaten dicht timmert, terwijl enkele heren rechts wellicht staan te onderhandelen over de prijs van een vat traanolie. Daarachter bij de schoorsteen valt nog te zien hoe twee stokers zich over het vuur onder de ketel ontfermen. Het werken in de kokerijen was zwaar, maar de bedrijvigheid was dan ook lucratief.
<h3>Afbeelding</h3>
Bijschrift: ’t Kooken van de Traan uyt het Walvis spek, de zestiende prent uit de serie van Adolf van der Laan en Sieuwert van der Meulen over de walvisvaart (1700-1750). Collectie Het Scheepvaartmuseum.