Kolenmijn in Limburg

De zwarte jaren van Limburg: geschiedenis van de steenkoolwinning

De Nederlandse steenkoolindustrie in Limburg is een opmerkelijk hoofdstuk in de Nederlandse geschiedenis. Het was een explosieve groei die een complete regio in een halve eeuw transformeerde van een agrarisch gebied naar een bruisend industrieel hart, om vervolgens net zo abrupt te eindigen. De Limburgse mijnen leverden de energie voor de Nederlandse wederopbouw, maar de vondst van een andere energiebron gaf in 1965 de fatale nekslag.

Middeleeuwse oorsprong en de moderne doorbraak

De geschiedenis van steenkool in Limburg gaat veel verder terug dan de industriële revolutie; de oorsprong ligt in de middeleeuwen. Al rond de 12e eeuw werd in de omgeving van de Abdij Rolduc in Kerkrade steenkool gewonnen. Dit begon eenvoudig in het dal van het riviertje de Worm. In de eeuwen daarna groeide dit uit tot honderden kleine, particuliere mijntjes.

De echte, grootschalige doorbraak kwam pas rond 1900. Tot die tijd was Limburg overwegend een agrarische provincie. De cruciale factoren voor de 'moderne steenkolentijd' waren de nieuwe technieken die het mogelijk maakten om diepere, winbare lagen rond Heerlen te bereiken, en de aanleg van spoorwegen in de late 19e eeuw. Zonder transport kon de steenkool de rest van Nederland en Europa niet bereiken. Omdat de winning zeer winstgevend bleek, richtte de Nederlandse staat in 1902 de 'Staatsmijnen in Limburg' op. Samen met particuliere bedrijven leverden de vier Staatsmijnen (Wilhelmina, Emma, Hendrik en Maurits) de helft van de totale Nederlandse productie. Vanaf 1927 waren er in Zuid-Limburg twaalf grote steenkolenmijnen in bedrijf, wat het gebied de naam 'De Mijnstreek' gaf.

De bloei van de mijnstreek Heerlen

Tussen 1900 en 1930 onderging de regio een ingrijpende verandering: Limburg transformeerde van een landbouwgebied naar een dichtbevolkt industriegebied. Het aantal inwoners van Heerlen, het centrum van de Mijnstreek Heerlen, groeide stormachtig van nog geen 5000 in 1900 naar 47.000 in 1930.

De bloeitijd van de mijnindustrie lag na de Tweede Wereldoorlog, toen de kolen cruciaal waren voor de wederopbouw. Het jaar 1958 was het topjaar qua werkgelegenheid, met 58.000 mensen werkzaam in de mijnen. Door het tekort aan arbeidskrachten werden hoge lonen en goede arbeidsvoorwaarden geboden. De mijnwerkers kregen een grondige opleiding via de Ondergrondse Vakschool (OVS) en de 3-jarige houwersopleiding, wat hen tot gespecialiseerde vaklieden maakte.

Om de enorme productie (in de jaren 30 ruim 12 miljard kg per jaar) af te voeren, werden gigantische logistieke projecten opgestart. Hiertoe werden onder meer het Julianakanaal aangelegd en de Haven Stein gebouwd. Steenkool was in die tijd de onzichtbare motor van het dagelijks leven in heel Nederland.

De prijs van de welvaart

De welvaart die de Limburgse mijnen brachten, had een menselijke prijs die nauwelijks te overzien was. Het leven van de mijnwerker stond in schril contrast met de moderniteit van de chemiefabrieken en de kantoorbanen die later in Heerlen verschenen. Elke dag daalden duizenden mannen af in een zwart, stoffig labyrint van kilometerslange, krappe gangen. Het werk, verricht in de 'pijler' (de gang in de steenkoollaag), was vaak zwaar handwerk, waarbij mannen met een persluchthamer de kolen uit de wand moesten hakken. De hitte was ondraaglijk en de vochtigheid hoog. De mijnwerker keerde na een dienst van acht uur terug naar de oppervlakte, zwart van het koolstofstof en doorweekt van zweet, waarna de stofbaden volgden.

Het grootste gevaar voor de mijnwerkers was de constante dreiging van rampen. De mijn was een plek waar het gevaar van instortingen, de giftige gaswolk van koolmonoxide en stofexplosies op de loer lagen. Honderden mijnwerkers lieten in de loop der jaren het leven in de schachten en gangen van de Limburgse mijnen. Daarnaast was er de stille moordenaar: stoflongen (silicose), een chronische en ongeneeslijke longziekte veroorzaakt door het jarenlang inademen van koolstofstof, die de gezondheid van generaties mijnwerkers onherstelbaar schaadde.

In de vroege jaren van de mijnindustrie waren de omstandigheden nog primitiever en kregen de zwaksten de zwaarste taken. Vóór 1900, toen de moderne wetgeving nog ontbrak, was kinderarbeid in de mijnen een gruwelijke realiteit. Hoewel de zware arbeid in de diepte formeel niet was toegestaan voor jonge kinderen, werkten 'leesjongens' (vaak jongens van veertien jaar) aan de oppervlakte aan de lopende band. Hun taak was uiterst eentonig en vies: het met blote handen uitlezen van stenen en onzuiverheden uit de steenkool, terwijl de zwarte stof zich in hun kleding en longen nestelde. Zij waren goedkope, kwetsbare schakels in het proces dat het land van energie moest voorzien.

Het uiteindelijke einde

De hoogtijdagen duurden niet lang. Het einde van de Nederlandse steenkoolwinning kwam door een perfecte storm van tegenslagen. De Nederlandse kolen werden te duur door concurrentie van goedkope import, terwijl de opkomst van aardolie de markt verkleinde. De definitieve nekslag kwam in 1959 met de ontdekking van de gigantische aardgasbel in Slochteren. Dit veel goedkopere en schonere alternatief zorgde ervoor dat huishoudens massaal overstapten.

In 1965 kondigde de toenmalige minister van Economische Zaken, Joop den Uyl, de mijnsluiting van alle Nederlandse steenkoolmijnen aan. Het was een economisch en sociaal drama voor de provincie.

Van Staatsmijnen naar chemiegigant

De sluiting voltrok zich trapsgewijs en was in 1974 voltooid met de sluiting van de laatste mijn, de Oranje Nassaumijn I. Hoewel de mijnen verdwenen, bleef er een onverwachte erfenis. De Staatsmijnen waren namelijk reeds begonnen met de verwerking van steenkool in cokesfabrieken. De NV Staatsmijnen stopten met kolenwinning, maar transformeerden in het chemieconcern Dutch State Mines (DSM), dat vandaag de dag nog steeds een wereldspeler is.

Om de werkloosheid en de economische klap na de mijnsluitingen op te vangen, werden overheidsinstanties (zoals delen van het CBS, ABP en de Belastingdienst) deels naar Heerlen verplaatst. De geschiedenis van steenkool in Limburg laat zien hoe een regio kon transformeren door een industriële bloei, maar ook hoe kwetsbaar die afhankelijkheid uiteindelijk was.

Bronnen:

Landen: 

Tijdperken: 

Onderwerpen: 

Opstand tegen de Russische autocratie

Lees het komende nummer van Geschiedenis Magazine. Neem vóór donderdag 13 november een abonnement.

nummer 7, nu in de winkel

Het nieuwe nummer is verschenen. Koop dit nummer bij een kiosk of boekhandel bij jou in de buurt

De strijd tegen het onuitroeibare carnaval

Lees het komende nummer van Geschiedenis Magazine. Neem vóór donderdag 13 november een abonnement.

Vrouwen in de misdaad 17e-18e eeuw

Lees het komende nummer van Geschiedenis Magazine. Neem vóór donderdag 13 november een abonnement.

komende nummer

Mis dit extra dikke nummer niet. 

Napoleon verliest de Slag bij Tafalgar

Lees het komende nummer van Geschiedenis Magazine. Neem vóór donderdag 13 november een abonnement.