Geen afbeelding beschikbaar

Wetenschappelijke revolutie

Het geloof in god is de afgelopen dertig jaar wereldwijd langzaam afgenomen. Dat is de conclusie van een onderzoek van de Universiteit van Chicago. Historisch gezien heeft de natuurwetenschap sterk bijgedragen aan de afname van religie en gezorgd voor een seculiere benadering van het universum. In de 16e en 17e eeuw vond de wetenschappelijke revolutie plaats en werden de bouwstenen van de moderne wetenschap gelegd.

Galileo Galilei (1564-1642) keek naar de hemel, terwijl bewakers hem naar zijn huis toe brachten wegens huisarrest. “Kijk, hij beweegt nog steeds!”, zei hij, verwijzend naar de baan die de aarde om de zon heen maakte. De Italiaanse sterrenkundige kreeg in 1633 huisarrest voor het leven, vanwege zijn ‘heidense’ theorie over het centrum van het heelal. Na het bestuderen van de hemellichamen, kon Galileo niets anders dan concluderen dat de aarde om de zon draaide.

Ontdekkingen

De Italiaanse geleerde baseerde zich op zijn beurt weer op de bevindingen van Copernicus (1473-1543), die al beweerd had dat de zon zich in het middelpunt van het heelal bevond. Ook Copernicus haalde toen de woede van de kerk over zich heen. Een nieuwe fase van sterrenkundige ontdekkingen begon met de uitvinding van de telescoop rond het jaar 1608. Vooral Johannes Kepler (1571-1630) maakte handig gebruik van de telescoop en kwam met een theorie over de beweging van planeten. Ineens was god niet meer de drijfkracht achter planetaire motie, maar waren natuurwetten hiervoor verantwoordelijk. Adres Vesalius (1514-1564) trok de middeleeuwse visie over de vier kleuren van bloed in twijfel. Hij begon lichamen anatomisch te ontleden en legde de basis van de moderne biologie.

Empirisch onderzoek

Francis Bacon (1561-1626) formuleerde de basis voor empirisch onderzoek, door te stellen dat door middel van observatie en experiment de waarheden van de wereld achterhaald konden woorden. Dit zorgde ervoor dat de natuurkunde losgekoppeld werd van filosofische, immateriële denkwijzen. Een nog grotere stap in de wetenschappelijke revolutie zette Isaac Newton (1643-1727), die voortborduurde op de theorieën van Copernicus en Galileo. Hij maakte een synthese van de empirische methodes van zijn voorgangers en demonstreerde dat wetenschappelijke formules schuilen achter natuurkundige fenomenen, zoals de zwaartekracht. Newton kreeg, in tegenstelling tot vele voorgangers, veel erkenning voor zijn werk. Kennelijk stond de maatschappij nu open voor de wetenschap. Deze opstelling voor de wetenschap begon in de 16e eeuw en werd voortgestuwd door natuurkundige ontdekkingen.

Oorzaken

Het is lastig om precies te verklaren waarom een aaneenschakeling van ontdekkingen plaatsvond in de 16e en 17e eeuw en waarom geleerden zich steeds meer gingen richten op de empirische bestudering van de natuur. Een belangrijke stimulans waren de ontdekkingsreizen naar de Nieuwe Wereld geweest, waardoor Europeanen in aanraking kwamen met compleet nieuwe volkeren, natuurgebieden en grondstoffen. Een golf van informatie bereikte Europa en stimuleerde creatieve geesten om net als de zeevaarders de wereld te onderzoeken. De ontdekking van een compleet nieuw continent deed bovendien het traditionele wereldbeeld wankelen en de vergaarde kennis in de Nieuwe Wereld maakte nieuwe inzichten mogelijk.

Kettingreactie

Wat ook meespeelde was het feit dat geleerden telkens op elkaar voortbouwden. Hierdoor ontstond er een soort ‘kettingreactie’ van wetenschappelijk onderzoek. Er was niet één wetenschapper met een revolutionaire ontdekking, maar een aaneenschakeling van bevindingen en een overkoepelende sfeer van creativiteit en nieuwsgierigheid. In dat opzicht waren het niet eens zozeer de ontdekkingen zelf, maar nieuwe benaderingen en denkwijzen die de basis legden voor de wetenschappelijke revolutie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat al spoedig ook de samenleving rationeel onderzocht werd, door bijvoorbeeld John Locke (1632-1704).

Geloof

Geestelijken zetten zich ijverig in voor de bestrijding van de nieuwe tendens, maar konden het tij niet doen keren. De theologie delfde het onderspit en nam in belang af. Dat betekende niet dat de geleerden atheïst waren, of dat men het bestaan van god in twijfel trok. Zelfs Newton geloofde in god, en zag alle natuurwetten juist als teken van zijn genialiteit. Wel werd god meer naar de achtergrond geduwd en moesten steeds meer theologische aannames het veld ruimen. Hiermee legde het de basis voor de Verlichting en de secularisering van latere tijden.

Leestip

Titel: Het religieus gevoel in de negentiende eeuw
Redactie: Maartje Janse e.a.
ISBN: 9789087041878
Uitgever: Verloren
Prijs: € 10

 

Meld je nu aan voor onze nieuwsbrief. 

Nu in de winkel

Het nieuwe nummer is verschenen. Koop dit nummer bij een kiosk of boekhandel bij jou in de buurt

Ga mee op ontdekkingstocht naar archeologische vindplaatsen in binnen- en buitenland!

Covers OA

Iedere maand meeslepende en prachtig geïllusteerde verhalen over de geschiedenis van Amsterdam.