9 januari jarig: Keizerin Meishō
Meishō volgt in 1629 haar vader Go-Mizunoo op volgens de Japanse traditie van erfelijke troonopvolging. Na een lange tijd van alleen mannelijke opvolgers is ze weer de eerste vrouw op de troon sinds keizerin Shōtoku uit de 8e eeuw. Door de toegenomen macht van de shoguns in de Edoperiode is haar macht echter beperkt. Keizerin Meishō werd geboren op 9 januari 1623.
Haar persoonlijke naam was Okiko. Haar keizerlijke titel was een samentrekking van de namen van twee voorgaande keizerinnen: Gemmei en Gensho. Meishō was de dochter van keizer Go-Mizunoo. Haar moeder was de dochter van de tweede Tokugawa-shogun. De Japanse keizer was van oorsprong oppermachtig, maar sinds de hereniging van Japan in 1603 lag de werkelijke macht bij de shoguns van de Tokugawa-familie. Via het huwelijk tussen haar ouders probeerde de shogun zijn band met de keizerlijke familie te verbeteren. Omdat de shoguns het bestuurscentrum van Kyoto naar Edo (tegenwoordig Tokyo) hadden verplaatst, wordt deze periode de Edoperiode genoemd.
Keizer Go-Mizunoo was na het zogenoemde ‘paarse kleding incident’ vroegtijdig afgetreden. Het verhaal gaat dat de keizer eregewaden had uitgedeeld aan priesters, terwijl de de shogun dat nadrukkelijk verboden had. De shogun was hier niet blij mee, omdat hij de band tussen keizer en geestelijkheid juist wilde verslechteren, ten gunste van zichzelf. De shogun verklaarde de gift ongeldig en Go-Mizunoo besloot daarom af te treden. Meishō volgde haar vader in 1629 op toen ze pas zes jaar oud was. Haar aantreden kan gezien worden als een representatie van de toegenomen invloed van de Tokugawa-shoguns. Haar moeder was immers dochter van de Tokugawa-shogun en het huwelijk met keizer Go-Mizunoo had zo de invloed van de shogun alleen maar vergroot.
Tijdens haar regeerperiode ging het gerucht rond dat vader Go-Mizunoo via zijn jonge dochter toch invloed op het bestuur uitoefende. Na een regeerperiode van veertien jaar deed Meishō in 1643 afstand van de troon om ruimte te maken voor haar opvolger, zoals de traditie voorschreef. Aangezien ze zelf geen kinderen had, werd haar jongere halfbroer Go-Kōmyō keizer. Hierna betrok ze een nieuw paleis dat in 1642 speciaal voor haar gebouwd was. Op 74-jarige leeftijd overleed de voormalig keizerin en werd ze bijgezet in het keizerlijke graf.
