Zeepziedend Kamerlid
Katholieke politiek begint voor velen met priester-politicus Herman Schaepman, die in 1901 de leider werd van rooms-katholieke Kamerfractie. Zijn voorganger F.Th.J.H. Dobbelmann is in de parlementair-historische vergetelheid weggezakt. Toch is zijn persoon om meer dan één reden interessant.
Theodoor Dobbelmann (1830-1912) was van 1889 tot 1901 lid van de Tweede Kamer voor het kiesdistrict Nijmegen. Was de verbondenheid van veel Kamerleden met hun district vaak van louter formele aard, bij Dobbelmann was dat geenszins het geval. De geboren en getogen Nijmegenaar behoorde tot de katholieke elite van de Waalstad. Hij was sinds 1863 directeur van de Dobbelmann zeepfabriek, die zijn vader had aangekocht. Dobbelmann junior introduceerde de palmoliezeep. In de fabriek werd een productieproces bedacht waarmee de zeep niet in het door de consument gehekelde oranje van de palmolie, maar in diverse kleuren kon worden geleverd. Het werd ‘de specialiteit der firma’.
Dobbelmann-zeep
De Dobbelmann-zeep werd in het laatste kwart van de 19e eeuw over de hele wereld verkocht. Het succes maakte Dobbelmann tot een van de rijkste inwoners van de stad. Hij vervulde er tal van bestuursfuncties en werd het gezicht van de zich emanciperende katholieke voorhoede. Van 1878 tot 1905 was hij lid van de gemeenteraad en van 1877 tot 1895 lid van provinciale staten van Gelderland. Daarnaast was hij vanaf 1888 eerst ondervoorzitter en vanaf 1897 voorzitter van de Nijmeegse Kamer van Koophandel. In 1861 werd hij voorzitter van het RK Parochiaal Armbestuur, bolwerk van lokale katholieke caritas. Hij zou het 45 jaar blijven. Dat Dobbelmanns maiden speech in de Tweede Kamer in december 1889 over de armenzorg ging was dan ook niet verrassend.
Vereeniging van Roomsch-Katholieke leden der Tweede Kamer der Staten-Generaal
Van gecoördineerd optreden van de katholieke Kamerleden was in 1889 nauwelijks sprake. De botsing tussen een meerderheid van de katholieke Kamerleden en hun geloofsgenoot minister van Oorlog J.W. Bergansius in april 1891 werd de aanleiding tot nauwere samenwerking. Het manifest waarin 14 conservatiefkatholieke Tweede Kamerleden uit Limburg en Noord-Brabant alle katholieke parlementariërs opriepen tot grotere eenheid werd door Dobbelmann niet ondertekend. Hij nam na de zomer van 1891 samen met drie andere katholieke parlementariërs een eigen initiatief voor de oprichting van een katholieke Kamerclub op basis van een gemeenschappelijk program. Dat leidde in december 1891 tot de oprichting van de Vereeniging van Roomsch-Katholieke leden der Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Spotprent op het eerste
program van de katholieke
partij in wording, Dobbelmann
fi gureert hier als één van de
secondanten van Schaepman.
(Uit J.A. Bornewasser,
Katholieke Volkspartij
1945-1980, band I, Herkomst en
groei (tot 1963), Nijmegen,
1995, p. 26; Katholiek
Documentatie Centrum
Nijmegen / Jan de Waardt
(ontwerper))
Dobbelmann – door de socialisten het zeepziedend Kamerlid genoemd – was als industrieel en grootgrondbezitter begrijpelijkerwijs voorstander van protectionistische maatregelen. Volgens hem was protectie van landbouw en industrie ‘de goede fee, die, wat ze met de eene hand neemt, met de andere tienvoudig teruggeeft, in den vorm van arbeid, dat is brood voor den werkman en algemeene welvaart, door herleving en bloei van den landbouw’. Op 4 december 1894 diende hij tijdens de algemene beschouwingen over de rijksbegroting een motie in waarin hij pleitte voor ‘eene herziening en uitbreiding van ons tarief van invoerrechten tot verbetering van den toestand van landbouw en industrie en in het belang der schatkist’. Hij ging daarmee principieel in tegen het beleid van het liberale kabinet-Roëll. De Kamer vergaderde in maart 1895 vier dagen over de motie. Uiteindelijk werd de motie met 52 tegen 33 stemmen verworpen. Het aantal voorstemmen was groter dan verwacht, Dobbelmann had zijn zaak overtuigend bepleit.
In 1896 werd Dobbelmann tot voorzitter van de katholieke Kamerclub gekozen. Tijdens het congres van katholieke kiesverenigingen op 5 mei 1897 in Utrecht, voorgezeten door Dobbelmann, werd het partijprogramma goedgekeurd, waarop vooral Schaepman een flink stempel had gedrukt. De datum wordt wel gezien als het begin van de RK Staatspartij.
Het voorzitterschap van Dobbelmann, een beminnelijke, zij het enigszins afstandelijke man, was weinig spraakmakend. Hij stond steeds in de schaduw van Schaepman. In 1901 stelde Dobbelmann, de 70 inmiddels gepasseerd, zich niet meer voor de Kamer herkiesbaar. Zijn lidmaatschap van de Nijmeegse gemeenteraad gaf hij pas na de zomer van 1905 op. Tot 1903 bleef hij aan zijn zeepfabriek verbonden.
Dr. A. van Kessel werkt bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Radboud Universiteit.
Artikel afkomstig van
De portretten in de Curiositeitenkamer zijn geschreven door medewerkers van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis (CPG).
Het CPG, gevestigd te Nijmegen, is een samenwerkingsverband van de Radboud Universiteit en de Stichting Parlementaire Geschiedenis te Den Haag. Het Centrum doet wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de parlementaire geschiedenis van Nederland na de Tweede Wereldoorlog.
In de Curiositeiten Kamer wordt tweewekelijks een kleurrijk Kamerlid geportretteerd. De rubriek verschijnt zowel op de website van het CPG als op IsGeschiedenis.nl en dit artikel verscheen eerder in Openbaar Bestuur (1-2009). Meer informatie over het CPG.