Wie was Mohammed? En wat was zijn boodschap?
Wie was die profeet waar de Arabieren het over hadden? En wat was die openbaring die hij hun zou hebben gebracht? Kwam die echt van God? Een openbaring in het Arabisch, aan Arabieren? De inwoners van Palestina en Syrië, Joden en christenen, konden het nauwelijks geloven. Hij moest wel een bedrieger zijn, een leugenaar. Maar het was heel onverstandig om dat hardop te zeggen.
Arabische legers
In het jaar 634 was het allemaal begonnen. Dat voorjaar waren er plots uit het zuiden grote Arabische legers opgedoken. Een ervan was in de buurt van Gaza op een Byzantijnse legermacht gestoten, maar die vormde geen partij. De Byzantijnen sloegen op de vlucht, en de Arabieren plunderden daarna de hele streek. Ze zeiden dat ze ‘van Mohammed’ waren. Dat was hun profeet. Niemand had enig idee waar ze het over hadden. In 636 rukten de Arabische legers op naar het noorden, naar Damascus en verder. Keizer Heraklios had misschien een paar jaar daarvoor het machtige Perzische rijk op de knieën gedwongen – nu was hij niet in staat om die woeste plunderaars te verdrijven. Toen ze de stad Homs naderden, wist hij ze door snel ingrijpen tijdelijk terug te dringen. Het kwam zelfs tot een echte veldslag. Maar de Byzantijnen blunderden, en werden uiteengejaagd. De Arabieren trokken opnieuw richting Homs. Uiteindelijk sloeg Heraklios op de vlucht, westwaarts, naar zijn hoofdstad Constantinopel. Zou hij ooit terugkeren? vroeg iedereen zich af. Zou hij de glorie van het oude rijk kunnen herstellen? En wat velen zich ook afvroegen: wat hadden ze misdaan dat ze dit wrede lot moesten ondergaan?
Arabische heersers
De Joodse en christelijke inwoners van Syrië en Palestina hadden niet veel contact met hun nieuwe overheersers. En dat geloof van de Arabieren, daar begrepen ze weinig van. Op hun beurt waren de Arabische heersers niet geïnteresseerd in de religies van hun onderdanen. Christenen en Joden waren voor hen een pot nat; de Arabische heersers noemden hen de ‘lieden van het Boek’, dat wil zeggen dat zij al eerder profeten hadden gekend die Gods openbaring had gebracht. Maar daarna waren ze God ontrouw geworden. Zij, de Arabieren, hadden van hun eigen Profeet Mohammed de definitieve, de perfecte openbaring ontvangen. Mohammed had gezegd dat ze de ‘lieden van het Boek’ met respect moesten behandelen. Die mochten hun geloof behouden en moesten voor hun bescherming een speciale belasting betalen, de djizja. Maar het was niet de bedoeling dat zij zich tot de islam bekeerden. De Koran, de perfecte openbaring, was immers neergedaald in het Arabisch, en was dus uitsluitend bestemd voor de Arabieren. Het kón natuurlijk wel, moslim worden. Gods boodschap was in principe voor de hele mensheid bestemd. Maar de Arabieren hadden de nodige hindernissen opgeworpen. Zo vonden ze dat iemand die moslim wilde worden eerst een overeenkomst moest sluiten met een Arabier (dan werd hij een mawla), zodat hij bij een stam hoorde. Het was met andere woorden iets vreemds, een uitzonderlijke stap. Het werd zeker niet aangemoedigd.
Arabisering van de samenleving
In de eerste decennia na de verovering gingen de Arabische heersers en hun onderdanen elkaar vooral uit de weg. Dat veranderde pas onder het bewind van de beroemde kalief Abd al-Malik ibn Marwaan. Abd al-Malik (regeerperiode 685-707) kwam aan de macht na twintig jaar felle machtsstrijd binnen het islamitische rijk. Toen hij eenmaal de onbetwiste amir al moeminin (‘leider van de gelovigen’) was, stond Abd al-Malik voor de zware taak om een rijk dat grotendeels bewoond werd door christenen en Joden, en waarin moslims héél schaars waren (en tot op het bot verdeeld), tot een eenheid te smeden. Om de eenheid te versterken, startte Abd al-Malik een groot programma gericht op de ‘arabisering’ van de samenleving. Hij voerde bijvoorbeeld een uniform stelsel van maten en gewichten in, ontleend aan traditionele Arabische eenheden. Ook hervormde hij het muntstelsel. Op zijn nieuwe munten liet hij de sjahada zetten, de geloofsbelijdenis: ‘Er is geen god dan God, Mohammed is de boodschapper van God’. En de islam werd op die munten aangeduid als de dien al-hakk – het ware geloof. Op die manier dwong hij zijn niet-islamitische onderdanen om geld bij zich te dragen met een voor hen godslasterlijke boodschap. (Hij werd overigens misschien ‘geprovoceerd’ door de Byzantijnse keizer Justinianus II, die in 695 nieuwe gouden munten uitbracht met daarop een afbeelding van Christus. Byzantijnse munten werden ook in de islamitische wereld gebruikt.)
Rotskoepel
Abd al-Malik wilde de islam ook veranderen, van een in zichzelf gekeerd, exclusief Arabisch geloof in een zelfverzekerde, zelfbewuste religie; opvolger van het jodendom en het christendom. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn besluit om op de Tempelberg in Jeruzalem een islamitisch heiligdom te bouwen, de Rotskoepel. Het werd geen moskee; het gebouw heeft de achthoekige vorm die in die tijd kenmerkend was voor een martyrium, een mausoleum voor een martelaar. Maar het bevatte geen graf; het gebouw was bedoeld om een plek te vereren. Volgens islamitische geleerden was dát namelijk de plek geweest waar de Profeet aan zijn hemelreis was begonnen. Maar ook voor Joden was het een bijzondere plek. Ooit had daar de Tempel van Salomo gestaan, en de Joden droomden van de herbouw van de Tempel exact op die plek. Wat hen betreft moest de berg leeg blijven. Daar had Abd al-Malik geen boodschap aan. Maar de Rotskoepel was ook een uitdaging aan de christenen. Op de muren liet de kalief namelijk Arabische teksten aanbrengen die zeiden dat Christus níét de zoon van God was. Zoals deze: ‘Zeg: Hij God is één. God de Eeuwige. Niet heeft Hij verwekt noch is Hij verwekt en niet is één aan Hem gelijkwaardig.’ Die tekst komt overeen met soera (hoofdstuk) 112 van de Koran. Het is een van de oudste stukjes tekst uit de Koran die we kennen. Mohammed zélf wordt in de teksten op de Rotskoepel ook genoemd, zij het maar één keer: ‘Mohammed is de boodschapper van God’ (ook een citaat uit de Koran). Al die teksten lijken bedoeld voor de christenen. Daarmee was de boodschap van dit gebouw duidelijk: de Joden en de christenen dienden hun plaats te kennen. De islam was de superieure godsdienst.
Hodegos
De christenen in Syrië en Palestina werden onrustig. Ze constateerden dat dat geheimzinnige geloof van de Arabieren geen onbetekenend, minderwaardig verschijnsel was maar een gevaarlijke ketterij. Omstreeks 690 schreef de monnik Anastasios van Sinaï een boek, de Hodegos (‘Gids’), waarin hij beschrijft hoe een christen moest discussiëren met Arabieren, over wat hij noemt ‘de verkeerde opvattingen van de Saracenen’. Wanneer je ketters wil bestrijden, schrijft hij: ‘Dan moet je beginnen met hun valse vooronderstellingen te verwerpen.’ Bijvoorbeeld wanneer we met Arabieren willen praten, moeten we beginnen met iedereen te veroordelen die zegt: “twee Goden” of iedereen die zegt: “God heeft een zoon verwekt.” Dat was blijkbaar de voornaamste kritiek van de moslims op de christenen: ze vereerden niet één maar twee goden (namelijk ook Jezus, als de zoon van God), en ze beweerden dat God een zoon had.
Pege gnoseos
Waren er christenen die de Arabieren durfden tegen te spreken? Na de Hodegos verschijnt er lange tijd niet veel meer. Maar dan, zo’n veertig jaar later, is er ineens de Pege gnoseos, van Johannes van Damascus, een felle aanval op de islam. Johannes van Damascus was priester, monnik, of een kerkbestuurder – de bronnen verschillen van mening. Volgens de verhalen trok Johannes zich rond 730, toen hij oud was, terug in het beroemde klooster van Mar Saba, bij Jeruzalem, en schreef hij daar het werk dat hem beroemd zou maken: de Pege gnoseos, de ‘Fontein van kennis’, een Griekstalig geschrift waarin honderd ketterijen worden beschreven. En ketterij nummer honderd in de Pege is de islam. Johannes voelde duidelijk een diepe minachting voor dat geloof, en hij neemt geen blad voor de mond. Hij spreekt over de ‘volksverlakkende godsdienst’ van de Arabieren, over het ‘gebral’ en ‘ijdel geleuter’ van hun profeet en over een zogenaamde openbaring vol ‘lachwekkende zaken’. Voor hem is de islam het bijgeloof van een achterlijk volk. Ooit vereerden de Arabieren afgoden, vertelt hij: ‘Maar sindsdien is er onder hen een valse profeet opgestaan die Mamed heet. Die had toevallig kennisgemaakt met het Oude en het Nieuwe Testament en ook nog een ariaanse monnik leren kennen, waarna hij zijn eigen ketterij stichtte.’ De islam was volgens hem dus gebaseerd op oppervlakkige kennis van het jodendom en christendom en een ontmoeting met een ketterse monnik. Johannes’ aanval was uniek en ongehoord. Hij was duidelijk geïrriteerd en verbitterd. Wat hem betreft was de tijd van zwijgen en dulden voorbij. De Pege gnoseos zette de toon van het debat in de komende eeuwen, tot nu aan toe.
Ontstaan van de Koran
Het is niet duidelijk wanneer de Koran precies is ontstaan, wie Mohammeds openbaringen heeft verzameld en samengevoegd. Het bekendste verhaal (er zijn er meer) zegt dat het initiatief genomen werd na een zeer bloedige veldslag, de Slag bij al-Akrabaa, tussen de moslims en hun tegenstanders in Centraal-Arabië. Dat was in 633. Mohammed was het jaar daarvoor overleden. Tot dan toe werden al zijn openbaringen uit het hoofd geleerd en mondeling doorgegeven. Maar in die veldslag zouden zó veel van zijn naaste ‘gezellen’ zijn omgekomen dat Mohammeds opvolger Aboe Bakr aan Mohammeds secretaris, Zaid ibn Thabit, de opdracht gaf om de openbaringen op schrift te zetten. Zaid, zo gaat het verhaal, schreef ze over ‘van perkament, schouderbladen, palmbladeren en uit het hart van mensen’.
San’aa manuscript
Volgens andere verhalen gaat de eer voor het verzamelen van de Koran niet naar de eerste kalief, Aboe Bakr, maar naar zijn opvolger Oemar (634-644). En ook de derde kalief, Oethmaan ibn Affaan (644-656) wordt wel genoemd. Oethmaan hoorde dat strijders uit Syrië en Irak verschillende versies van de openbaringen kenden en daarover ruziemaakten. Dus gaf hij vier geleerden, onder wie de al genoemde Zaid, opdracht één versie van de openbaringen te maken. Oethmaan liet deze standaardversie kopiëren en verspreiden, en gaf opdracht andere verzamelingen van openbaringen te verbranden. Dat verhaal over Oethmaan zou best wel eens waar kunnen zijn, want de oudste Koran die we kennen, het ‘San’aa manuscript’, dat in 1972 in de Jemenitische hoofdstad San’aa ontdekt werd, heeft al veel weg van de Koran zoals we die nu kennen. Het San’aa manuscript toont aan dat alle speculaties over een laat of langzaam ontstaan van de Koran verworpen moeten worden. De tekst van de Koran stond blijkbaar na 650 al zo goed als vast. En de Koran die Johannes van Damascus tachtig jaar later zag was dus hoogstwaarschijnlijk dezelfde als ‘onze’ Koran.
Mohammed en het ontstaan van de islam
In het boek: Mohammed en het ontstaan van de islam, schetst Marcel Hulspas een genuanceerd en realistisch beeld van de Profeet en de wereld om hem heen. Aan de hand van niet-islamitische bronnen en de oudste biografieën laat hij zien dat Mohammed deel uitmaakte van een brede religieuze hervormingsbeweging in Arabië. Met vele anderen was Mohammed ervan overtuigd dat de Arabieren moesten terugkeren tot de ware religie van Abraham. Hij waarschuwde de inwoners van Mekka dat ze de eredienst rond de Kaäba moesten zuiveren, maar vond nauwelijks gehoor. Hulspas vergelijkt de verhalen over Mohammed met Koranverzen en andere bronnen, en komt zo tot een op vele punten radicaal andere visie op het leven van de Profeet en het ontstaan van de islam. En hij weet deze visie op een overtuigende wijze te verbinden met de roerige geschiedenis van de regio in de eerste helft van de zevende eeuw. Dit boek biedt een nieuwe kijk op het leven van Mohammed en het ontstaan van de islam. Het zal daarmee bijdragen aan een verdieping en verbreding van het debat hierover in ons land. Dit is een filmpje waarin Hulspas vertelt over zijn boek. Bovenstaande tekst is een fragment uit het boek Mohammed en het ontstaan van de islam van Marcel Hulspas.