De Ysselkogge: Historie van een succesvol middeleeuws handelsschip
In 2010 werd bij vooronderzoek voor baggerwerkzaamheden in de rivierbedding van de IJssel bij Kampen een 15e-eeuwse kogge ontdekt. In deze special staan we stil bij de hele operatie van het archeologisch onderzoek van de scheepsresten en de berging en conservering daarvan, tegen de achtergrond van de geschiedenis van koggeschepen en Hanzesteden als Kampen.
Auteur: Lou Lichtenberg
Ysselkogge
Het koggeschip werd in 2010 tijdens een archeologische survey in de IJssel bij Kampen in opdracht van Rijkswaterstaat ontdekt, in 2012 gevolgd door wrakken van een aak en een punter. Na de ontdekking van deze scheepsresten werd besloten tot verder onderzoek en berging daarvan. Maanden waren duikers en bergers onder water bezig met archeologisch onderzoek en de bouw van de constructie voor de lichting. Inmiddels is de Ysselkogge gelicht en overgebracht naar een conserveringsstation bij Batavialand in Lelystad, locatie Nieuw Land Erfgoedcentrum. Daar wordt nu onderzocht of conserveren van de Ysselkogge technisch haalbaar is. Voordat we nader op het archeologisch onderzoek, de bergingsoperatie en het conserveringsproces ingaan staan we in dit eerste artikel van de special stil bij de vraag naar het fenomeen kogge, mede in relatie tot de historie van de contreien waar de resten zijn aangetroffen.
Wat is een kogge?
Dit gaat nog een gezellig gesprek worden. Op onze vraag aan een expert om in twee woorden te vertellen wat een kogge is, volgt als antwoord: ‘een schip’. Breedlachend laat hij, Martijn Manders, maritiem archeoloog en hoofd maritiem programma van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, daar meteen op volgen dat het juiste antwoord daarop echt wel meer dan twee woorden vraagt. We zetten ons even schrap als hij vol verve begint te vertellen hoe het begrip in de wereld is gekomen en eigenlijk op ‘wishful thinking’ berust, een discussie in de wereld van maritieme historici en archeologen.
‘Een Duits historicus, Paul Heinsius, publiceerde in 1956 een studie over schepen in de vroege Hanzetijd, waarin hij op basis van middeleeuwse teksten en afbeeldingen van schepen op zegels van middeleeuwse steden een set van basiskenmerken voor het type kogge formuleerde. Die kenmerken waren onder meer: een platte vlakke bodem, een enkel dwarsgetuigd zeil aan een midscheeps geplaatste mast, rechte betrekkelijk steile voor- en achterstevens, hoge zijwanden en een overnaadse huid. Maar Heinsius had zijn kenmerken geformuleerd op basis van hetgeen zich van een schip vooral boven de waterlijn bevindt en dat zegt nog onvoldoende over wat maritiem archeologen doorgaans van een schip vinden: vooral de onderkant. Heinsius kon zijn theorie vrij snel in de praktijk toetsen toen in 1962 aan de oever van de Weser een scheepswrak - dat later als de Bremerkogge werd aangeduid (zie bijgevoegd kader van enkele koggevondsten - LL) - aan het licht kwam. Dat goed bewaarde wrak voldeed aan de meeste theoretische kenmerken van Heinsius en deze archeologische vondst gaf tevens aanvullende informatie over de (vlakke) onderkant van het schip. Vanaf die tijd werden wrakken die voldeden aan de vooral uit historische bronnen afgeleide kenmerken van Heinsius en aan de kenmerken van de archeologische vondst van het Bremerwrak voorzien van het stempel “kogge”.
Daarmee loop je bij dit stempel het risico dat feiten of waarnemingen geïnterpreteerd worden volgens wat men zou willen dat het geval is – dat het voldoet aan dit archetype - en niet volgens de werkelijke bewijzen. Beter zou het zijn om bij gevonden scheepswrakken even dit archetype te vergeten en eerst alle archeologische en andere informatie over het wrak te vergaren en te wegen voordat je er een naam aan geeft. Uit dat oogpunt zou het ook voorkeur verdienen om zo’n vondst net als in andere sectoren van de archeologie te vernoemen naar de vindplaats. De Bremerkogge zou dan eigenlijk een schip van het Bremertype kunnen worden genoemd’.
Opkomst en functie
Zo rond eind 12e eeuw moeten de eerste typen koggen zijn ontstaan. Het vaartuig heeft zich waarschijnlijk ontwikkeld uit de zeegaande vrachtschipvariant van het Vikingschip, de knarr genaamd. ‘De oudste koggen zijn tot dusver in Denemarken gevonden’, signaleert Manders. ‘Maar dat hoeft nog niet te betekenen dat de kogge ook in Denemarken is ontstaan’. De opkomst van de kogge valt samen met de bevolkingsgroei en de opkomst van de steden in de hoge Middeleeuwen. Manders licht toe: ‘De bevolking groeit, mensen gaan ook in steden wonen en hebben steeds meer voedsel nodig. Markten breiden uit en worden grensoverschrijdend. Daarmee groeit ook de behoefte aan meer en grotere vervoermiddelen. De kogge krijgt daarin als vervoermiddel voor allerlei vrachten een steeds belangrijkere plaats. Zo wordt de kogge een populair vervoermiddel voor de Hanze’
Wat nu uit de IJssel is opgetakeld zou je volgens Manders correcter kunnen aanduiden als een schip dat erg lijkt op het Bremertype, op het type dat eerder als kogge werd aangeduid. Zo’n kogge was tweemaal zo lang als hij breed was, een soort van drijvende notendop of badkuip, open, vaak zonder dek, maar wel met een open binnenbetimmering. Het schip lijkt specifiek gebouwd om vooral veel lading mee te kunnen nemen. Door het enkele dwarsgetuigde zeil aan een midscheeps geplaatste mast en het stevenroer was het schip ook moeilijk bestuurbaar. Een dergelijk scheepstype kende vele variaties. Koggen van het Zuiderzeetype waren doorgaans kleiner dan de schepen die in het Baltisch gebied zijn aangetroffen. De kogge werd overwegend gebruikt voor vrachtvervoer en had door zijn typische bouw een enorme drijfkracht en laadvermogen. Voor kleinere koggen was een vracht van 10 tot 60 ton mogelijk. Koggen konden ook als oorlogsschip gebruikt worden, die werden dan Herenkoggen genoemd. Deze zouden ook te roeien zijn en werden met ‘kastelen’ (voorlopers van de latere scheepsbruggen) versterkt. Het aantal bemanningsleden van een kogge varieerde al naar gelang de functie en grootte van het schip, maar vermoedelijk was een bemanning van rond de 15 personen voor kleinere koggen van het Zuiderzeetype normaal. Het leven aan boord moet in een dergelijk open vaartuig een zware opgave zijn geweest. De reizen waren ook vaak lang. ‘De kogge is niet het eerste vrachtschip dat in die periode wordt ingezet’, vervolgt Manders, ‘maar wel het schip dat vaker wordt gebruikt voor vervoer van grotere vrachten langs de kusten. Schaalvergroting vraagt om steeds grotere schepen. Door hun toenemende omvang konden ze niet altijd meer over de rivieren varen, maar buitenom langs de kusten. Daar komt nog bij dat rivieren geleidelijk aan steeds meer verzandden. Bij een nog verdere schaalvergroting wordt vervoer van nog grotere vrachten via nog grotere schepen over zeeën en oceanen mogelijk en daar heeft Nederland in latere eeuwen ook flink profijt van gehad’.
Einde bloeiperiode
Zo tegen het einde van de Middeleeuwen, medio 15e eeuw, komt aan de bloeiperiode van de kogge een einde en wordt in de literatuur steeds vaker de grotere hulk genoemd als vrachtschip. Maar de kogge verdwijnt daarmee nog niet volledig. Manders wijst erop dat in Noord-Duitsland nog 17e- en 18e-eeuwse wrakken van schepen worden aangetroffen die voldoen aan de kenmerken van het Heinsius’ archetype van de kogge. ‘Vooral rond het eiland Rüggen, een vakantie-eiland voor de topfiguren van de voormalige DDR waar nooit gegraven of gedoken mocht worden en de grond niet is verstoord, kwamen bij opgravingen begin jaren ’90 resten van talrijke schepen, waaronder ook 17e- en 18e-eeuwse koggen, aan het licht. Die vondsten duidden erop dat in die noordelijke wateren toen nog koggen voor de lokale kustvaart in gebruik waren. In die fase was in onze contreien de schaalvergroting inmiddels verder gegaan en daarin voldeden de tragere, minder zeewaardige koggen te weinig. Overigens dateert de Ysselkogge ook uit de late fase van de Middeleeuwen, een periode waarin de IJssel aan het verzanden was en het met Kampen als Hanzestad al bergafwaarts ging’.
Daarmee zijn we bij het corpus delicti van deze special aangeland: de resten van een schip dat in vele opzichten lijkt op het archetype van de kogge met als vindplaats de IJssel en dat we in deze special net als Wouter Waldus na de ontdekking (zie hierna) dan ook maar verder ‘de Ysselkogge’ blijven noemen. Manders benadrukt dat een schip niet zomaar ergens bij toeval ligt, er is altijd een reden voor. Uit dat oogpunt acht hij de vondst van de Ysselkogge dubbel interessant. ‘Het schip staat symbool voor de opgang én de neergang van Kampen. Het symboliseert de bloei van Kampen: een schip dat via de IJssel de wateren rond de bloeiende Hanzestad bevaart. Tegelijk symboliseert het de neergang. Omdat de IJssel verzandde, is het wrak mogelijk als blokkade in de rivier gelegd om zo door waterverhoging de haven van deze Hanzestad open te houden. Het is aannemelijk dat het schip hier niet toevallig is gezonken, maar bewust is afgezonken als onderdeel van de waterhuishouding van een stad in doodsstrijd. Bovendien is het een sleutelvondst in de discussie over het archetype van de kogge: je hebt hier een unieke kans om te zien wat historische bronnen en archeologische waarnemingen met elkaar verbindt. Maar pas op voor een nieuw archetype’, waarschuwt hij.
Bestel ook
De Wendische Oorlog – Holland, Amsterdam en de Hanze in de vijftiende eeuw
Auteur: Ad van der Zee,
ISBN: 978-90-8704-713-9
Uitgever: Verloren
Prijs: €25,–