Amerika's achilleshiel.
Nederlandse reacties op rassenrellen in Little Rock, 1957.
Midden in de Koude Oorlog, in de herfst van 1957, werd het stadje Little Rock in Arkansas het toneel van heftige rassenrellen. De foto’s en reportages die de wereld over gingen ondermijnden Amerika’s reputatie in het buitenland. Ook in Nederland, al viel het de Nederlandse pers moeilijk de grote bondgenoot écht af te vallen.
Door Marja Roholl
[caption id="" align="alignleft" width="285"] De zwarte scholiere Elisabeth Eckford op weg naar Little RockCentral High School in september 1957.[/caption]
Nog tijdens de Tweede Wereldoorlog vochten Amerikaanse zwarte soldaten in aparte eenheden. Dat zij in een gesegregeerd leger tegen de nazi’s met hun rassenhaat moesten vechten, was meer dan schrijnend. Zwarte Amerikanen hoopten in de oorlog dan ook op een dubbele overwinning: overzee moesten de As-mogendheden worden verslagen, op het thuisfront moest een einde komen aan de rassendiscriminatie.
Het leger was slechts een van de maatschappelijk terreinen waar segregatie een leidend principe was. Ook in het onderwijs waren blanken en zwarten gescheiden, sinds een uitspraak van het Hooggerechtshof 1896. Dat bepaalde dat gescheiden voorzieningen in het openbaar vervoer en onderwijs – en op andere gebieden – niet in strijd waren waren met de grondwet, mits die voorzieningen gelijk waren voor zwart en blank. Dit was de ‘separate but equal’-doctrine. In de praktijk was van gelijkheid geen sprake. Bovendien werden de stemrechten van zwarten ingeperkt en daarmee hun politieke macht. De desegregatie van het onderwijs in de zuidelijke staten van Amerika werd na de Tweede Wereldoorlog een van de eerste speerpunten van de burgerrechtenbeweging. De National Association for the Advancement of Colored People (naacp), opgericht in 1910 door zwarten en blanken, speelde hierbij een belangrijke rol. Deze steunde een aantal rechtszaken tegen diverse schoolbesturen. Aanleiding was de aanklacht van de zwarte familie Brown uit Topeka, Kansas. Achtjarige Linda Brown moest anderhalve kilometer naar haar school lopen, terwijl een paar straten verderop een blanke school was. naacp-advocaat Turgood Marshall trad in de rechtszaak in 1951 op namens Linda Brown. Er speelden tegelijkertijd soortgelijke zaken, die alle uitmondden in een proces voor het Hooggerechtshof in mei 1954. Het hof bepaalde in de zaak Brown versus the Board of Education, Topeka, dat gescheiden onderwijsvoorzieningen inherent leiden tot ongelijkheid, en dus ongrondwettelijk zijn.
Geweld tegen zwarten
Dit was een historische overwinning voor de naacp met implicaties voor het gehele onderwijsstelsel, niet alleen voor de families die de rechtszaken voerden. Het betekende echter allerminst dat er onmiddellijk veel veranderde. Het Hooggerechtshof deed in eerste instantie geen uitspraak over de uitvoering van het vonnis. Het besloot een jaar later dat de raciale integratie doorgevoerd moest worden ‘with all deliberate speed’, oftewel in het tempo dat de omstandigheden toelieten. Hierdoor kregen tegenstanders de ruimte hindernissen op te werpen.
Hoewel de uitspraak van 1954 alleen betrekking had op het openbaar onderwijs, was voor iedereen duidelijk dat hij gevolgen zou hebben voor de gehele maatschappij. In ‘border-states’ als Maryland en Kansas, gelegen aan de periferie van het Diepe Zuiden, bestonden daartegen tamelijk weinig bezwaren en werd de desegregatie in een aantal plaatsen snel en vrij geruisloos doorgevoerd. De blanken in de zuidelijker gelegen staten echter maakten zich op voor heftig verzet. De Ku Klux Klan groeide, het geweld tegen zwarten nam toe. Zo vermoordden in 1955 blanke mannen in Mississippi de veertienjarige Emmitt Till, omdat hij onvoldoende respect getoond zou hebben voor een blanke vrouw. De dieper liggende reden voor de moord was de overtuiging dat de eer van de blanke vrouw verdedigd moest worden tegenover de zwarte mannelijke seksualiteit. Deze angst klonk ook in de protesten tegen integratie van het onderwijs: de intimiteit van het klaslokaal vond men onwenselijk.
Eigenbelang
Het kwam als een verrassing dat de kwestie uitgevochten werd in Little Rock, een stad die bekend stond als relatief progressief. Dit kwam ook tot uiting in de verklaring van de Schoolcommissie, het bestuursorgaan voor het onderwijs in de stad, vijf dagen na de uitspraak van het Hooggerechtshof in Brown vs Board of Education: de federale wet moest nageleefd worden en er stond een desegregatieplan op stapel.
Het liep anders. Dit kwam door de opstelling van gouverneur Orval Faubus van Arkansas. Hij was niet tegen desegregatie en hij was niet voor – hem ging het slechts om zijn herverkiezing. En een belangrijk deel van zijn electoraat in Arkansas was tegen verplichte integratie; met name in het zuiden van de staat was de oppositie krachtig en goed georganiseerd. Onder druk van deze protesten besloot de Schoolcommissie uiteindelijk in september 1957 maar één school, Central High, te intergreren. Tot deze school met ruim 2000 blanke leerlingen zouden negen zwarte kinderen worden toegelaten.
Op 2 september 1957 gaf Faubus de National Guard van Arkansas opdracht Central High te omsingelen vanwege te verwachten onrust. Algemeen werd aangenomen dat de nationale garde de ‘Little Rock Nine’ tijdens hun eerste schooldag op 3 september zou beschermen tegen de uitzinnige menigte die de kinderen bespotte en bespuwde. Faubus had zich echter uit electoraal eigenbelang verbonden met de anti-integratielobby en de zwarte leerlingen werden tegengehouden, en wel door de bajonetten van de nationale garde.
Na lange aarzeling greep president Dwight D. Eisenhower in. Hij was een groot voorstander van het respecteren van de rechten van de afzonderlijke staten, maar hier werd de grondwet geschonden. Hij plaatste de nationale garde van Arkansas onder federaal gezag en bracht ruim 1100 man federale troepen naar Little Rock om de rust te herstellen en de zwarte leerlingen te beschermen. Zij mochten naar binnen en maakten bijna allen het schooljaar ook af. Faubus heeft zijn opstelling overigens geen windeieren gelegd: hij werd met 70 procent van de stemmen herkozen.
[caption id="" align="alignright" width="263"] President Eisenhower zette federale troepen in om de orde in Arkansas te herstellen en plaatste de pro-blanke National Guard van Arkansas onder curatele. Op de foto de federale soldaten voor Little Rock Central High School.[/caption]
De incidenten in Little Rock bleken slechts een opmaat voor een langdurige gevecht om de volledige integratie van het Amerikaanse schoolsysteem. Door systematische tegenwerking bleven in het algemeen de resultaten bescheiden: nog eind jaren zestig ging in de zuidelijke staten slechts één procent van de zwarten naar een blanke school.
Schandvlek
De media waren in groten getale aanwezig in Little Rock. Hun verslagen en foto’s lieten een situatie zien die in scherp contrast stond met het credo van de Verenigde Staten: ‘all men are created equal.’ Keurige geklede meisjes onderweg naar school uitgejouwd door woedende burgers; bajonetten tegenover burgers in democratisch Amerika;… federale troepen beschermen bange tieners tegen bedreigingen van opdringerige volwassenen. De beelden schokten niet slechts Amerika maar de hele wereld.
Het geweld dat de burgerrechtencrises en met name die van Little Rock begeleidde, kwam ook hard aan in Nederland. Wat was er aan de hand met Amerika? Dit bleek vanwege de context van de Koude Oorlog niet zo’n eenvoudige vraag voor de Nederlandse pers. Alleen de communistische krant De Waarheid gaf een eensluidend en kritisch antwoord door de rassendiscriminatie zonder meer te stellen tegenover Amerika’s pretentie het voorbeeld te zijn van de vrije wereld. De rest van de pers vond het moeilijk een houding te bepalen: enerzijds omarmde men Amerika als bevrijder, vriend en bondgenoot tegen het communisme, anderzijds nam de kritiek op het racisme in de Verenigde Staten toe. De uitspraak van het Hooggrerechtshof in 1954 werd positief ontvangen, maar rellen zoals in Little Rock golden als een schandvlek en trokken veel aandacht.
Een oplossing werd gevonden in een perspectiefverschuiving: door het als een puur-Zuidelijk probleem te zien, verweven met het slavernijverleden, kon Amerika als geheel in deze periode nog enigszins buiten schot blijven. Bovendien vonden de kranten de gezamenlijke strijd tegen het communisme belangrijker, en de communistische terreur erger dan de rassendiscriminatie in de Verenigde Staten.
Binnen dit algemene patroon waren er verschillen in accent en benadering. De Volkskrant zag gelijkheid als een belangrijk christelijk principe en verwierp elke vorm van discriminatie; het nog goed katholieke blad beschouwde angst voor raciale vermenging als onchristelijk. Trouw was voor gelijke rechten, maar twijfelde bij rassengelijkheid en integratie. De met de PvdA gelieerde krant Het Vrije Volk en Het Parool accentueerden de sociaaleconomische achterstand van de zwarte bevolking en stelden zich achter opgelegde desegregatie. De NRC belichtte vooral de staatsrechterlijke kant, zoals de verhouding tussen de staten en het federaal gezag.
Weekbladen brachten meer uitgewerkte en kritischer analyses. Qua signatuur uiteenlopende tijdschriften als Haagsche Post, Elsevier en De Groene Amsterdammer benadrukten ook sterker de schade aan Amerika’s imago in de wereld en de mogelijk nadelige invloed daarvan op de internationale strijd tegen het communisme.
Cantate
Wat de kranten schreven was één kant van de zaak. Hoe de bevolking in Nederland er verder over dacht, is niet gemakkelijk meer na te gaan. Acties die werden ondernomen kunnen wellicht beschouwd worden als een goede indicatie van de mate waarin zij geraakt was door de gebeurtenissen in Little Rock en de beelden daarvan. Bij een kledingzaak in Hilversum hing een bord: ‘Little Rock does not want Negroes at school, therefore we don’t want Americans in our shops.’ In Den Haag componeerde een middelbare school de speciale ‘Little Rock cantata’ Een negermeisje ging naar school.
Van meer nationale omvang was Operatie Sneeuwbal. Een katholieke jeugdwerker uit Rotterdam, Stephanus Saris, had in 1958 gelezen dat twee zwarte jongetjes van acht en tien in North- Carolina gearresteerd waren omdat zij tijdens een spelletje een blank meisje van zeven een zoen op de wang hadden gegeven. Ze werden tot tuchthuisstraf veroordeeld, voor onbepaalde tijd. Saris startte een landelijke actie om de kinderen juridische hulp te bezorgen met als doel vrijspraak. Eerst reageerde men terughoudend: was hij soms een communist? Toen dit niet het geval bleek, werden tienduizenden handtekeningen en protestbrieven bij de ambassade ingeleverd. Alle media besteedden uitgebreid aandacht aan de zaak, die in Amerika overigens weinig aandacht had getrokken, en er werd geld ingezameld voor de verdediging. De jongens en hun ouders kregen hierdoor juridische hulp, de naacp raakte betrokken en uiteindelijk werd hun straf omgezet in voorwaardelijk.
De Nederlandse pers stond dus doorgaans wel kritisch ten opzichte van de burgerrechtensituatie in de Verenigsde Staten, maar zonder dat daardoor het algemeen positieve beeld van Amerika als bevrijder en bondgenoot in de Koude Oorlog werd aangetast. Toch zorgde met name Little Rock voor scheurtjes en was deze affaire een scharnierpunt in de relatie met de Verenigde Staten. Vanaf begin jaren zestig veranderde die. Behalve de moord op de populaire John F. Kennedy en de ontwikkeling van de oorlog in Vietnam speelde de burgerrechtenkwestie hierin een belangrijke rol. De strijd van de zwarte bevolking in Amerika kreeg grimmiger trekken, wat discriminatie betekende werd in Nederland zichtbaarder en de tegenwerking van de blanke Amerikanen riep meer weerstand op. Nederlanders kozen ondubbelzinniger voor de zwarten. In plaats van een typisch trekje van het Zuiden werd het raciale vraagstuk in toenemende mate gezien als een moreel probleem voor de Verenigde Staten als geheel.
Marja Roholl is als docent verbonden aan
de leerstoelgroep Amerikanistiek van de
Universiteit van Amsterdam.