Sinds wanneer houden we gemeenteraadsverkiezingen?
Komende week kunnen veel Nederlanders naar de stembus om een nieuwe gemeenteraad te kiezen. Wanneer gebeurde dit voor het eerst, en wat is er sinds die tijd veranderd?
Gemeentes
De geschiedenis van Nederlandse gemeentes begint, net zoals die van veel andere bestuurlijke zaken, tijdens de Franse Bezetting van Nederland aan het begin van de 19e eeuw. In 1812 waren er maar liefst 1144 gemeentes in Nederland. De gemeentes kregen echter pas echt hun moderne vorm met de Gemeentewet van 1851, geschreven door Thorbecke. De oude verschillen tussen stad en platteland en plaatsen met en zonder stadsrechten verdwenen om plaats te maken voor één administratieve eenheid, de gemeente. Vanaf dat moment begon ook het samenvoegen van gemeentes om het bestuur zo efficiënt mogelijk te maken. Op 1 januari 2022 waren er daardoor nog maar 345 gemeenten van over. Gemiddeld hebben de gemeentes dan ook steeds meer inwoners gekregen.
Gemeenteraadsverkiezingen
Gemeentes worden sinds de grondwetwijziging van 1848 bestuurd door de gemeenteraad. Hoeveel mensen in een gemeenteraad zitten is afhankelijk van hoeveel inwoners een gemeente heeft, maar is altijd oneven. Gemeentes staan onder toezicht van de Provincies en krijgen geld via belastingen en van de Rijksoverheid. Oorspronkelijk waren de belangrijkste taken van de gemeente om het bevolkingsregister bij te houden, de openbare veiligheid te garanderen en openbare voorzieningen zoals onderwijs en afvalverwerking te verzorgen. Sinds 2015 hebben de gemeentes daar ook een aantal belangrijke Rijkstaken bij gekregen, waaronder de jeugdzorg en thuiszorg. Daarom zijn de gemeenteraadsverkiezingen steeds belangrijker geworden, hoewel de opkomst vaak relatief laag is.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Wie mag stemmen?
Gemeentes mogen dan al sinds bestaan sinds de Franse bezetting, de geschiedenis van gemeenteraadsverkiezingen zoals wij die nu kennen is veel korter. In de nieuwe grondwet van 1848 werd vastgelegd dat het land ingedeeld zou worden in gemeentes en dat de gemeenteraad gekozen zou worden door directe verkiezingen. Deze bepaling werd verder uitgewerkt in de Gemeentewet van 1851. Alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden mochten meestemmen, het zogenaamde censuskiesrecht. Dit bedrag varieerde van 20 gulden in kleine gemeentes tot 119 gulden in een grote gemeente als Amsterdam. Voor de Tweede Kamer verkiezingen moest er twee keer zoveel belasting betaald worden om in aanmerking te komen voor stemrecht, waardoor er meer kiezers waren voor de lokale dan de nationale verkiezingen.
Door het censuskiesrecht kon het grootste deel van de bevolking niet meedoen aan de verkiezingen. Dit veranderde in 1917, toen het algemeen mannenkiesrecht werd ingevoerd waardoor alle volwassen mannen mochten meestemmen. In 1919 werd het kiesrecht verder uitgebreid met het algemeen vrouwenkiesrecht, doordat alle volwassen vrouwen ook mochten stemmen. Het algemeen kiesrecht was daarmee definitief een feit. Wel lag de leeftijd waarop je mocht stemmen hoger dan nu, namelijk op 25. De leeftijdsgrens daalde langzaam, naar 23 jaar in 1946 en 21 in 1965, tot het in 1972 uiteindelijk de huidige kiesgerechtigde leeftijd van 18 jaar bereikte.
Bronnen
-
Kiesraad, Gemeenteraadsverkiezingen
-
De Nederlandse Grondwet, gemeente
-
Rijksoverheid, Decentralisatie van overheidstaken naar gemeenten
-
Gemeentebestuur van Jutphaas 1814-1929, De grondwet van 1848 en de gemeentewet van 1851
-
CBS, Het verschil in opkomst tussen Tweede Kamerverkiezingen en gemeenteraadsverkiezingen
-
M.F.J. Van Tilburg, ‘Lokaal of Nationaal? Het lokale karakter van de gemeenteraadsverkiezingen in Nederlandse gemeenten (1974-1990).