Grote Razzia Amsterdam
Amsterdam 1943-Vandaag werd een grote razzia uitgevoerd op de laatste overgebleven joden in de Rivierenbuurt en in Amsterdam-Oost. De Duitsers sloten samen met de Amsterdamse politie alle straten af bij de Berlagebrug en langs de Ceintuurbaan. Ze vielen de huizen binnen en arresteerden de joden.
De verzamelplaatsen waren het Daniel Willinkplein, Sarphatipark en Olympiaplein. Trams vervoerden de mensen naar het Muiderpoortstation. Per trein werden ze overgebracht naar doorgangskamp Westerbork. De meesten gingen hierna naar Auschwitz-Birkenau, Bergen-Belsen of Sobibor. Ruim 5500 joden werden opgepakt. Duitsers en Amsterdamse dieven plunderden de lege woningen.
Ooggetuigenverslag Leo Cappel
“Het is 19 juni 1943. Ooit woonde de familie David Lijmer hier, met hun twee jongens van 13 en 11. Nu wij. De Lijmers zijn gedood in Sobibor, maar dat wist ik toen nog niet. Duitsers gooien oproepen in de brievenbussen, de hele straat langs. ‘Sta morgenochtend, 20 Juni, om 8 uur, voor de voordeur met een klein koffertje.’ Ook vader, de enige volbloed Jood in ons gezin, krijgt zijn oproep.
Mijn buurvriendje vraagt mij even te komen. Ik klim over het hek tussen onze achtertuintjes. ‘Ik wil je wat van mijn speelgoed geven, en mijn grammofoon, zodat je me niet vergeten zult’, zegt hij. Ik heb hem nooit kunnen vergeten, ook zijn ouders niet. Ik herinner me alles, alleen de gezichten van zijn ouders niet.
Vader had een soort valluikje gemaakt in de keukenvloer. Heel vroeg in de ochtend, nog voor het werkelijk licht wordt, wurmt hij zich er doorheen, benen eerst, en verschuilt zich onder de vloer. Moeder en ik sluiten het luik, trekken het zeil weer zorgvuldig recht, de mat er weer op.
Ik zit bij het raam in de kleine erker, mijn zusje in een hoekje van de slaapkamer. Duitsers beuken op onze voordeur met de kolven van hun geweren. Twee zoeken het hele huis door, in de kasten, onder de bedden. Een staat in een hoek van de huiskamer, hij richt zijn geweer dan weer op Moeder, dan weer op mij. Twee ondervragen Moeder. ‘Waar is Maurits Cappel?’ schreeuwen ze. Moeder schreeuwt terug: ‘Waarom zoeken jullie hem niet in dat concentratiekamp waar jullie hem gestopt hebben.’ Op het laatst geven ze op.
Het is de beurt aan mijn vriendje. Hij staat tussen zijn ouders in voor hun deur. Zijn ouders worden een open vrachtwagen ingejaagd. Mijn vriendje kan er niet inklimmen, hij is tamelijk klein voor zijn negen jaren. Een Duitser grijpt hem onder zijn oksels, gooit hem in de vrachtwagen.
Een Joodse vrouw rent de kruidenierswinkel in vlak naast ons, op de hoek van de Eemsstraat en de Uiterwaardenstraat. Ze komt weer naar buiten met een rolletje biscuits. De kruidenier rent achter haar aan om haar haar wisselgeld terug te geven. Twee Duitsers grijpen hem, gooien hem op de grond. Een pakt zijn polsen, de andere zijn enkels, en ze jonassen hem de vrachtwagen in. Hij landt plat op zijn rug.
Vader ligt nog verscholen onder de vloer.
Ik zit nog bij het raam, de razzia gaat maar door.
Het is 20 juni 1943.