Geen afbeelding beschikbaar

Censuur in de 19de eeuw

Verboden te lezen! Tot diep in de 19de eeuw keurden geestelijken het lezen door het gewone volk af. Lezen zou lui maken, tijdsverspilling zijn of eenvoudige mensen op verkeerde ideeën brengen. Vooral romans waren slecht: ze hadden een afstompende werking op het geweten en verslapten de wil.

Boudien de Vries

Bladzijde uit een brochure van Van Klaveren’s Realistische Bilbiotheek uit 1905

Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.’ Zo stond het in de nieuwe grondwet van 1848 en zo staat het nog steeds, in precies dezelfde bewoordingen, in de huidige grondwet. De persvrijheid was in 1848 niet nieuw, want ingewikkelder geformuleerd werd dit recht ook al in 1814 vastgelegd in de eerste grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden. De wettelijk vastgelegde vrijheid van drukpers was toen een groot contrast met de turbulente jaren van de Franse overheersing, waarin er veel censuur was geweest.

Persvrijheid betekende geen preventieve censuur (‘voorafgaand verlof’), maar sloot repressieve censuur niet uit: de overheid kon eenmaal verschenen drukwerk verbieden en de schrijver, drukker of uitgever vervolgen. Ook kon de dreiging van repressieve censuur zo sterk zijn dat schrijvers of uitgevers al bij voorbaat voorzichtig waren, ook al konden ze in theorie publiceren wat ze wilden. Van zowel koning Willem i als koning Willem ii is bijvoorbeeld bekend dat ze door omkoperij journalisten het zwijgen op wisten te leggen. Zo werd Eillert Meeter, een republikeins journalist die het razend populaire schandaalkrantje De Ooijevaar volschreef, omgekocht om niet langer het hof in opspraak te brengen.

De Ooijevaar was een van die kleine krantjes van 10 bij 16 cm die we lilliputters noemen. Een hoge belasting op krantenpapier, het dagbladzegel, was de oorzaak van het ontstaan van deze krantjes, omdat die geen belasting hoefden te betalen. De lilliputters waren vooral blaadjes met roddels over het hof of de elite en sappige verhalen over moord en doodslag, maar ook de latere socialistische pamfletten die de erbarmelijke levensomstandigheden van de arbeiders aan de kaak stelden, gebruikten dit formaat om het dagbladzegel te ontlopen. Zo was deze belasting, pas in 1869 afgeschaft, een effectief middel om al te grote verspreiding van diepgravende kritische artikelen te voorkomen.

‘Keulsche pottenmeid’

De grondwet garandeerde dus vrijheid van drukpers, maar dat betekent niet dat er niet af en toe ‘kwesties’ waren waarover de intellectuele elite zich opwond en die ons mooi de grenzen van deze persvrijheid laten zien. De hoofdrolspeler in een van die kwesties was de schrijver Conrad Busken Huet (1826-1886), die een groot talent had zich in de nesten te werken. Onder het pseudoniem Fantasio schreef hij in 1885 een stukje over koningin Emma in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indië. Hij constateerde dat de tweede vrouw van koning Willem ii talrijke vijanden had, die zich in de eerste plaats ergerden aan haar Duitse afkomst. Busken Huet vervolgde: ‘Zij kunnen het niet verkroppen dat deze berooide jonge vrouw, die zij zonder omwegen eene keulsche pottemeid noemen, hare jeugd uit eerzucht heeft weggeworpen aan een afgeleefd man.’ In Indië werd de uitgever van de krant onmiddellijk vervolgd wegens majesteitsschennis, en toen de krant zes weken later in Nederland arriveerde, was het vaderland in rep en roer. Iedereen wist dat Fantasio en Busken Huet één en dezelfde persoon was. Zijn reputatie, toch al niet al te best, daalde tot onder het nulpunt, maar wettelijk bleef hij buiten schot. Het was erg moeilijk te bewijzen dat Busken Huet achter het pseudoniem Fantasio school. Bovendien woonde hij in Parijs en onderdanen die niet binnen de landsgrenzen woonden, konden niet worden vervolgd.

De Socialistische brochure over Koning Gorilla, 1885Ongeveer tegelijkertijd met de ‘keulsche pottemeid’ speelde de beroemdste kwestie van de 19de eeuw: die van Koning Gorilla. Begin 1887 verscheen een kleine brochure, goedkoop en in ruime oplage. In een advertentie in het socialistische blad Recht voor Allen werd de brochure aangeprezen als ‘de levensbeschrijving van koning Gorilla, eerbiedig opgedragen aan onzen geëerbiedigden koning, bij gelegenheid van hoogstdeszelfs zeventigsten verjaardag’. De toonzetting lijkt op die van andere huldeblijken, maar de titel van de brochure doet al vermoeden dat de inhoud totaal anders was. En ja, in geuren en kleuren schilderde de brochure de seksuele escapades van Koning Gorilla, zijn veelvuldige dronkenschap, zijn domheid, zijn totale gebrek aan belangstelling voor staatszaken en zijn onverschilligheid voor de armoede van het volk. De brochure was een groot succes en beleefde enkele herdrukken.

Op het eerste gezicht is het misschien verwonderlijk dat de overheid niet tot actie overging, want van enkele hoofdstukken uit de brochure was de auteur bekend. Voor een heel wat kleiner vergrijp was de voorman van de socialisten, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, kort daarvoor wegens majesteitsschennis veroordeeld. Anoniem was in Recht voor Allen geschreven dat de koning niet veel van zijn baantje maakte en als verantwoordelijk hoofdredacteur verdween Domela voor deze opmerking een jaar achter de tralies. ‘Koning Gorilla’ was waarschijnlijk een wraakoefening van de socialisten, omdat de brochure verscheen vlak nadat hun geliefde leider zich onder massale belangstelling bij de Utrechtse gevangenis had gemeld. De socialisten wisten maar al te goed dat de overheid het niet zou aandurven tegen deze brochure op te treden. Impliciet zou zij dan namelijk toegeven dat er sprake was van enige gelijkenis tussen koning Gorilla en Willem III.

Gênant genoeg was het niet zo moeilijk die gelijkenis aan te tonen. In de brochure lezen we bijvoorbeeld dat in een buitenlands hotel ‘hij zich naakt als een zwijn in den tuin [vertoonde], terwijl dames voorbij kwamen.’ Een Yankee, die met zijn vrouw en dochters in dezelfde plaats gelogeerd was, dreigde hem voor zijn raap te blazen als hij zich niet behoorlijk kleedde, en klaagde hem aan bij de politie wegens ‘aanslag tegen de zeden’. Dat stond in de brochure, maar in hofkringen ging het gerucht dat bij de kamers van de koning aan het Meer van Genève bij ‘herhaaling iemand op het balkon [stond] met over het blote lijf niets anders dan een in geenen delen goed dichtgeknoopte overjas’. De overheid wist wel beter dan door een inbeslagname de aandacht nog eens extra te vestigen op de inhoud van deze brochure.

Brave voorouders?

En hoe zat het met pornografie? Het drukken van pornografie was door de overheid niet verboden, wel het verspreiden ervan. In Amsterdam wist in 1895 de politie beslag te leggen op ‘honderdduizend vuile boeken en photographieën’. Thema’s waren bij voorkeur klooster- en hofschandalen, blanke slavinnen en gewillige weeuwtjes. Ook kennen we Van Klaveren’s Realistische Bibliotheek die uitmuntte in titels die weinig aan de verbeelding overlaten, zoals Liefde eener gevallen vrouw, Meisjesoffers en Hercules Eros. Veel van deze boeken zaten op de grens van het toelaatbare of er net over. Voor ons is het moeilijk uit te maken waar de zedenpolitie die grens precies trok.

Portret van Emile Zola door Edouard Manet, 1867-1868Pornografie was bovendien lang niet altijd onmiddellijk als zodanig herkenbaar. Dit genre hulde zich soms in een quasi medisch of sociologisch jasje. Zo voerde Van Klaveren’s Volksbibliotheek titels als Leercursus der sexuele wetenschap en Theorie en praktijk der Sexueele liefde gedurende alle eeuwen bij alle volkeren der aarde. Ze hadden niet uitsluitend een voorlichtend doel. De elite las pikante titels vaak in het Frans en een eenvoudige diender zou zich, als hij al in de gaten had dat het een pornografisch werk betrof, wel wachten om een hoge heer of een deftige boekhandelaar hierop aan te spreken. Enigszins hypocriet was dit wel, want met name de elite maakte zich vreselijk druk over de leescultuur van het volk. Zo waren ook de romans van Emile Zola zeer populair bij de deftige burgerij, terwijl ze, behalve in socialistische kringen, absoluut verboden waren in volksbibliotheken. We komen hiermee op een ander terrein, niet dat van de wettelijke censuur, maar de informele censuur, waarbij sommige mensen om religieuze of morele redenen anderen verbieden om bepaalde boeken of ander drukwerk te lezen.

Lezen door het gewone volk

Tot diep in de 19de eeuw keurden veel katholieke en protestantse geestelijken het lezen door het gewone volk beslist af. Lezen zou vooral lui maken, tijdsverspilling zijn of eenvoudige mensen op de verkeerde ideeën brengen. Vooral romans waren slecht: ze hadden een afstompende werking op het geweten, maakten oppervlakkig, verslapten de wil, vergiftigden het hart, wekten geld- en genotzucht op en veroorzaakten een leesverslaving. Vrouwen en jonge meisjes, uit zowel het volk als de elite waren kwetsbaar vanwege hun gemakkelijk te prikkelen fantasie en hun neiging tot nervositeit. Te veel lezen wekte bij het zwakke geslacht een overmatige en ongezonde zinnelijkheid op en dit leidde tot verwaarlozing van hun zorgende taken. Kortom, te veel lezen, vooral van romans, leidde uiteindelijk bij mannen én vrouwen tot ondergang van lichaam en geest.

De eindeloze herhaling van dit soort argumenten doet vermoeden dat niet iedereen zich aan de adviezen van dominee of pastoor hield. In het laatste kwart van de 19de eeuw veranderde de opvattingen over het lezen door het volk wel enigszins. Omdat steeds meer mensen konden lezen en enige vrije tijd kregen om te lezen, was het vechten tegen de bierkaai. Prominente katholieken en protestanten beseften daarnaast dat lezen niet altijd een verderfelijke invloed hoefde te hebben. Als het volk de juiste boeken las, was drukwerk een uitstekend middel om bij de eigen achterban confessionele waarheden in te prenten of politieke standpunten te propageren. Katholieken en protestanten hielden er echter verschillende methoden op na om het volk te beschermen tegen de verkeerde en dus verboden lectuur.

Index en innerlijke censuur

De Index van Verboden Boeken mag zich verheugen in een algemene bekendheid, hoewel alleen katholieken zich eraan hoefden te houden. Minder bekend is dat de katholieke boekenwet bestond uit de Index die alleen individuele boeken óf het hele oeuvre van schrijvers veroordeelde, en pauselijke wetten die verboden genres opsomden. Nederlandse katholieken was het bijvoorbeeld verboden een blik te slaan in de socialistische krant Het Volk of zich te verdiepen in boeken van Multatuli. Maar noch Het Volk, noch de werken van Multatuli kwamen ooit op de Index. Verboden waren ze wel door de pauselijke wetten, omdat ze tot het genre behoorden dat de grondslagen van het katholieke geloof ondermijnde.

De katholieke strijd tegen de verboden boeken had als doel de kudde te beschermen door een ondoordringbaar bastion op te trekken. Als de elite zich nu maar hield aan de voorschriften van de boekenwet en het volk alleen maar leende in katholieke leenbibliotheken, dan kon er niets mis gaan. De bibliotheekcollecties zelf werden nauwkeurig gescreend: geen boek kwam er binnen dat iets negatiefs zei over het katholieke geloof. Vanzelfsprekend waren ook onzedelijke boeken of boeken waarin het socialisme werd gepropageerd, beslist uitgesloten. Lijsten van aanbevolen boeken moesten de bibliotheekhouder helpen om verantwoorde keuzes te maken.

'De Gezusters' door W.B. Tholen, 1895Protestanten maakten zich al even druk om de leescultuur van het volk. Net als bij de katholieken werd er een verwoestende kracht toegekend aan slechte literatuur. Als ‘jongelingen’ zich bezondigden aan de verkeerde boeken dan waren zij reddeloos verloren. Ook hier lagen geloofstwijfel of zelfs geloofsafval, het socialisme en onzedelijkheid op de loer. Net als de katholieken hadden de protestanten daarom eigen familiebladen, populaire schrijvers en boekenseries, naast een groot aantal eigen volksbibliotheken. Jongeren moesten beschermd worden tegen de desastreuze invloed van slechte lectuur, volwassen moesten zoveel onderscheid weten te maken dat zij een verboden boek onmiddellijk zouden dichtklappen. Maar anders dan bij de katholieken was er geen instrument van buitenaf, maar een ‘innerlijke censuur’ die de gelovigen hielp bij de boekenkeuze.

De talrijke volksbibliotheken van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen waren in theorie neutraal, maar bij bestudering van de collecties wordt duidelijk wat de deftige bibliotheekbestuurders als ongewenst zagen voor het volk. Sommige boeken van Louis Couperus, zoals De stille kracht of De berg van licht, kwamen de deur niet in, vermoedelijk wegens de decadente atmosfeer, de fatalistische teneur en de vage homo-erotische thema’s. Zola was ook absoluut taboe, net als andere naturalistische schrijvers. De Tachtigers waren in deze bibliotheken hoe dan ook schaars vertegenwoordigd.

Commerciële bibliotheken

Van Klaveren’s ‘Realistische Novellen-Bibliotheek’Hoewel de anti-leescultuur tegen het einde van de eeuw duidelijk begon af te zwakken, gold dat veel minder als het ging om vrouwen en meisjes. Nog steeds werden ‘vrouwen die lezen’ als gevaarlijk gezien, en de vrouwelijke ziel als teer en snel beïnvloedbaar. Maar er zijn genoeg aanwijzingen dat vrouwen noch mannen uit het volk zich veel aantrokken van de vermaningen van de clerus. De commerciële uitleenbibliotheken bloeiden omstreeks 1900 als nooit tevoren. Katholieken en protestanten, vrouwen en mannen konden er voor weinig geld lenen wat ze wilden. Want wat kon het de bibliotheekhouder schelen of Zola op de Index stond? Dat de commerciële bibliotheken zeer uitgebreide collecties hadden, weten we van de betere soort, verbonden aan gerenommeerde boekhandels. Van de collecties van de kleinere commerciële bibliotheken weten we vrijwel niets. Het is niet uitgesloten dat Van Klaveren’s Realistische Bibliotheek daar op de planken stond, naast de populaire sentimentele en sensatieromans, de wild-westverhalen en de detectives. Als we de tegenstanders moeten geloven, was dit zo.

En de elite? Die had haar eigen boeken thuis in de kast staan, of leende romans via kleine leesgezelschappen waar boeken van hand tot hand gingen. Deftige leesmusea, grote bibliotheken voor de bovenlaag, hadden vooral romans van toen bekende schrijvers in huis. De – overwegend mannelijke – leden van leesgezelschappen en leesmusea lazen gemiddeld veel, heel veel. Van angst voor een eigen leesverslaving werd in deze kringen nooit gerept, noch van de verwoestende kracht van verkeerde literatuur voor de eigen geest.

Dit artikel is afkomstig uit:

Titel Geschiedenis Magazine
Jaargang 2009
Nummer 3

Meer weten

Tijdschriften: