De opkomst van de verzorgingstehuizen
Door de vergrijzing en de bezuinigingen, neemt de druk op de verzorgingstehuizen steeds meer toe. Mede hierdoor blijven veel ouderen tegenwoordig langer thuis wonen, daarin gestimuleerd door de regering. Hierdoor zou je bijna vergeten dat bejaardentehuizen ooit als een grote verworvenheid golden. In de jaren ’60 stonden ze zelfs als de kroon op de verzorgingsstaat bekend. Hoe zat dat precies?
Volgens de gangbare opvatting, woonden de meeste ouderen in de negentiende eeuw in bij hun kinderen, in het zogenaamde ‘drie-generatie-gezin’. Hier valt echter wat op af te dingen. Uit historisch onderzoek blijkt dat iets minder dan de helft van de ouderen samen met hun kinderen woonden. Van deze kinderen was het grootste deel bovendien ongehuwd, waardoor zij eerder bij hun ouders inwoonden dan omgekeerd. De overige ouderen woonden in zogenaamde ‘Oude Mannen- en Vrouwenhuizen’. Dit waren liefdadigheidsinstellingen voor bejaarde mannen en vrouwen, die niet meer voor zichzelf konden zorgen.
Armenzorg
Voor de meeste mensen ging ouderdom vaak gepaard met armoede. Wie niet over vermogen beschikte, moest doorwerken tot hij niet meer kon. Veel ouderen werkten dan ook tot vlak voor hun dood. Wie dit niet meer lukte was afhankelijk van de armenzorg, die tot de tweede helft van de negentiende eeuw grotendeels onder de verantwoordelijkheid van de kerk viel. Pas in 1912 kwam hier verandering in, toen de Nederlandse regering de nieuwe Armenwet aannam. Door deze wet werden bloedverwanten voortaan verplicht om de zorg voor ouderen in hun omgeving op zich te nemen. Dit leidde tot veel verzet onder de bevolking. Veel verwanten wezen erop dat ze zelf niet over genoeg financiële middelen beschikten om in het onderhoud van hun ouders te voorzien.
Verzorgingsstaat
De echter veranderingen kwamen uiteindelijk pas na de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de wederopbouw bouwde de Nederlandse overheid namelijk de verzorgingsstaat uit, waarbij er ook meer aandacht voor ouderen kwam. In 1947 diende Willem Drees de Noodwet Ouderdomsvoorziening in, waarmee ouderen een vaste uitkering kregen. Uiteindelijk werd deze tijdelijke maatregel in 1957 definitief omgedoopt tot de Algemene Ouderdomswet (AOW), die tegenwoordig nog steeds van kracht is.
Eerste bejaardentehuis van Nederland
Naast de uitkering, kwam er ook meer aandacht voor het huisvesten van ouderen. In de jaren ’60 nam het aantal ouderen namelijk flink toe, door de verbeterde medische zorg. Tegelijkertijd was er na de Tweede Wereldoorlog een groot tekort aan woningen, wat nog versterkt werd door het feit dat steeds meer jonge gezinnen sneller bij hun ouders uittrokken. Daarom nam de regering in 1963 de Wet op Bejaardenoorden aan. Deze wet maakte het voor de overheid mogelijk om bejaardentehuizen te bouwen. In 1965 werd het eerste exemplaar in het Limburgse Eygelshoven geopend. In de jaren daarop schoten ze in heel Nederland als paddenstoelen uit de grond. Deze tehuizen waren voor toen een unicum en er ontstond dan ook grote oploop. Als gauw waren de wachtlijsten overvol.
Run op verzorgingstehuizen
In het begin leken deze bejaardentehuizen nog sterk op oude jeugdinternaten. Ouderen hadden geen eigen kamer, maar sliepen gezamenlijk op grote slaapzalen. Hier hadden ze soms alleen een eigen bed en kastje tot hun beschikking, met nauwelijks privacy. In particuliere bejaardentehuizen was er bovendien ook sprake van grootschalige misstanden, waarbij bewoners werden verwaarloosd en soms zelfs geïntimideerd en mishandeld.
Nota bejaardenbeleid
Televisie-uitzendingen van de VARA in 1970 brachten deze misstanden aan het licht, wat tot algemene verontwaardiging leidde. Mede hierdoor nam de regering datzelfde jaar nog de Nota Bejaardenbeleid aan, waarin de nieuwe standaarden voor bejaardentehuizen uiteen werden gezet. In de jaren ’70 werden de verzorgingstehuizen hierdoor vervangen door de tehuizen zoals wij ze nu kennen, met individuele kamers. Voor veel ouderen maakte dit de verzorgingstehuizen een stuk aantrekkelijker, waardoor er de jaren daarop weer lange wachtrijen ontstonden.
Langer thuis blijven wonen
De afgelopen decennia begon de overheid daarom ouderen juist te stimuleren om langer thuis te blijven wonen. Al in de Nota Bejaardenbeleid nam ze zich voor om jaarlijks minimaal 12.000 ouderenwoningen te bouwen. Vijf jaar later nam ze een nieuwe versie van de nota aan, die stelde dat maximaal zeven procent van de ouderen in een verzorgingstehuis zou mogen wonen. Voor de rest zijn er sindsdien alternatieve zorgvoorzieningen opgezet, waaronder wijkverpleging, aanleunwoningen en mantelzorgers. Door de toenemende vergrijzing en de jarenlange bezuinigen op de zorg, komt de ouderenvoorziening de laatste jaren echter steeds meer onder druk te staan. Daarom is het nog maar de vraag hoe lang het bestaande beleid zal voldoen.
Afbeelding:
- Foto: Rob Mieremet / Anefo, CC0, via Wikimedia Commons