Geen afbeelding beschikbaar

China's 'grote sprong vooruit'

"Laat China slapen. Als het wakker wordt zal het de wereld spijten". Met dit aan Napoleon I toegeschreven woord als motto wijdde het Amerikaanse weekblad Time van 1 december 1958 een suggestieve "cover story" aan het China van Mao Tse-toeng. Het was een van de talrijke publikaties, die omstreeks die tijd in het Westen begonnen te verschijnen over het Chinese communisme, de invoering van het systeem van de "volkscommunes" en de hiermee gepaard gaande sociale en economische ontwikkeling; publikaties waarin meestal in meerdere of mindere mate bezorgdheid doorklonk voor de toenemende macht van het door communisten geregeerde, in een "explosief" tempo groeiende Chinese volk. 

De unificatie van China onder Mao Tse-toeng (1949), na vele jaren van burgeroorlog, terreur van "oorlogsheren", oorlog met Japan, wordt algemeen als een historisch zeer belangrijk feit beschouwd. Hoewel economisch zwak, begon de Chinese Volksrepubliek weldra invloed te oefenen op de gang van zaken buiten haar grenzen: in Korea, Indo-China, op de conferentie van Bandung, in de strijd om Formosa. 

Het economisch uitgangspunt 

De revolutionaire Chinese leiders erfden een primitieve economie, hoewel niet zo primitief als wel wordt verondersteld en als deze leiders meestal voorgeven. De Japanners lieten immers - na een Sowjetrussisch interregnum - een belangrijk kolen- en staalcomplex in Mandsjoerije na, terwijl de nationalistische regering met Amerikaanse hulp een niet onbelangrijke lichte industrie en het bekende olieveld van Joemen tot ontwikkeling had gebracht. 

Tussen 1933 en 1945 was de industriële produktie gestegen met 80% en volgens Time was, tegen het tijdstip dat Mao de macht in handen kreeg, "de grondslag gelegd voor een Chinese industriële revolutie vergelijkbaar met die van Japan omstreeks 1880 en die van Duitsland onder Bismarck. Wat ontbrak was vrede en een sterke, centrale regering". Deze voorwaarden zouden weldra door Mao Tse-toeng worden geschapen, o.m., aldus Time, door de liquidatie van naar westerse schatting 14 miljoen Chinezen, die geacht werden een gevaar op te leveren voor het nieuwe regiem. 

Bij de economische opbouw was de hulp van de Sowjet-Unie van groot belang. China betaalde overigens voor deze technische hulp en machine-leveranties met grondstoffen als antimoon en tin en met voedingsmiddelen. Van de 2,2 miljard dollars aan hulp, die China sinds 1950 heeft ontvangen kan men er volgens Time (1-2-'58) nauwelijks één als een echte gift beschouwen. Het voor 1958 verwachte handelsoverschot zal dienen tot afbetaling van Sowjet-leningen. 

*) Het wordt geschat op 653 miljoen personen. Jaarlijks komen er ongeveer 15 miljoen bij. Een Poolse journalist schreef enige maanden geleden, dat de hele Poolse bevolking te vergelijken was met niet meer dan een kleine misrekening in de Chinese bevolkingsstatistiek van een jaar. Als de bevolkingsgroei in hetzelfde tempo blijft doorgaan, zo schreef Time, zullen er in 1980 een miljard Chinezen zijn, en omstreeks de eeuwwisseling 2 miljard. 

De "grote sprong vooruit" 

Intussen is door de combinatie van Sowjet-machines en Chinese arbeidskracht de staalproduktie gestegen van het vooroorlogse record van 1,8 miljoen ton tot 5,35 miljoen ton, de kolenproduktie van 62 miljoen ton onder de nationalistische regering tot 130 miljoen. 

Zoals de Sowjet-leiders de leuze hebben aangeheven: de VS voorbijstreven, voeren de Chinese leiders als hun eerste leuze: de Engelse produktie binnen 15 jaar overtreffen. 

Het jaar 1958 is door Peking het jaar van de "grote sprong vooruit" genoemd. Deze leuze werd onderstreept met de in november uitgesproken verwachting, dat in dat jaar niet minder dan 10,7 miljoen ton staal geproduceerd zou worden en de produktie van eetbare granen 350 miljoen ton zou bedragen (901/( meer dan in 1957). 

Hoewel men in het Westen de Chinese statistieken wantrouwt, neemt men toch aan dat thans in China snel grote resultaten worden behaald. Dit neemt overigens niet weg, dat Time de industriële groei in 1958 slechts half zo groot acht als die van Japan en dat Japan volgens genoemd blad in de loop van zijn lopende zesjarenplan meer nieuwe produktiecapaciteit zal hebben gecreëerd dan waarover het Chinese vasteland thans in totaal beschikt. 

Voedsel verschaffen aan de enorme en nog steeds snel toenemende bevolking is een van de zwaarste problemen, waarvoor de Chinese leiders zich gesteld zien. Snelle uitbreiding van het bebouwbare areaal is dwingende noodzaak. 

De hoeveelheid bebouwde grond is echter, ondanks grote werken, steeds dalende. 

De na de grondhervorming van 1951 opgerichte agrarische produktiecoöperaties hadden tot begin 1956 slechts een beperkt effect. In de winter van 1956 - de winter was tot dan toe een "dood seizoen" slaagde men -er in, alleen al in 5 provincies, om 17 miljoen mannen en vrouwen aan het werk te zetten voor de verbetering van de irrigatie. Als gevolg van de politieke rectificatie-crisis van 1957 liep dit aantal arbeidskrachten terug, maar snel werd daarna de mobilisatie van arbeidskrachten voor dit doel opgevoerd met leuzen als "twee dagen prestatie in één dag". 

Produceren in massa een "revolutionaire ontdekking" 

In februari 1958 verklaarde Po I-po, president van de commissie voor de nationale economie, dat op dat ogenblik in China 100 miljoen boeren (mannen en vrouwen) bezig waren met irrigatiewerkzaamheden en dat de geïrrigeerde oppervlakte dagelijks met 60.000 ha werd vermeerderd. 

Het woord mobilisatie is hierop vooral van toepassing, omdat men deze arbeidskrachten werkelijk in de vorm van legers - soms van 150.000 boeren - inzette in de strijd tegen bodem-erosie e.d. In Chinese publikaties van 1958 is ook voortdurend sprake van mobilisatie, bataljons, legers en front. En zij juichten dit inzetten van arbeidslegers, dit "produceren-in-massa" (niet te verwarren met massa-produktie) toe als een "enorme, revolutionaire technische ontdekking". Uiteraard bracht en brengt het voeden en onderdak bieden aan deze dikwijls ver van hun woonplaats verwijderde massa's geweldige problemen met zich. 

Parallel met Quemoy 

In 1958 ging men over tot vorming van volkscommunes, een vorm van collectivering die nog veel verder gaat dan het door de Sowjet-leiders in 1933 prijsgegeven collectiveringssysteem. Wij laten hieronder over dit communesysteem nadere bijzonderheden volgen, zoals wij die aantroffen in verscheidene publikaties. 

Opmerkelijk is, dat de algemene invoering van het communesysteem op het platteland parallel ging met de Quemoy-crisis. 

Op 29 augustus besloot nl. het centrale comité van de Chinese communistische partij tot deze algemene invoering. Op 8 september lanceerde Peking zijn aanbod voor onderhandelingen met de Verenigde Staten. Tegelijkertijd werd de "algemene mobilisatie" afgekondigd niet van het Chinese leger, maar van 600 miljoen Chinezen. Op 11 oktober berichtte radio-Peking dat de vorming van de "volksmilitie" in geheel China was voltooid en dat deze militie alle mannen en vrouwen omvatte, die wapens kunnen dragen. En het radio-commentaar op dit bericht was, dat thans 600 miljoen Chinezen burger-soldaten waren, met als dubbele taak de verdediging tegen de imperialisten en de produktie op een militaire wijze, als ware het een veldslag. 

De communes 

De vorming der communes (in het Chinees Jen min kung shé") werd voor het eerst in het openbaar besproken op een zitting van het Politiek Bureau der Chinese communistische partij in augustus 1958. 

Hoewel het hele land toen alle aandacht moest besteden aan de onverwacht grote oogst en ook de ambitieuze staalproduktie veler werkkracht en organisatietalent -totaal 50 mln man - opeiste, werden in enkele maanden tijds de 740.000 agrarische produktie-coöperaties en collectieve boerderijen omgevormd en samengesmolten tot 26.000 volkscommunes. Dit tempo bleek echter te hoog te zijn en weerstanden op op te wekken; op de 6e plenaire zitting van het Centraal Comité der partij in december werd dan ook gewaarschuwd tegen overijling. Aldus Dr. Kwee Swan Liat in De Groene Amsterdammer (31-1-'59). De communes zijn gemeenschappen van 1000-10.000 boerengezinnen; in de steden is de vorming er van voorlopig uitgesteld, evenals in Tibet. 

R. H. S. Crossman, die, waarschijnlijk als enige Engelsman, persoonlijk drie communes heeft bezocht, en daarover schrijft in de New Statesman (10-1-'59), noemt als bevolkingscijfer van deze drie resp. 85.000, 65.000 en 54.000 zielen. Hij heeft de indruk dat de beweging van de communes geen "stratosferische oorsprong" in de topleiding heeft, maar ontstaan is onder de keihard orthodoxe elite der communistische boeren, die bij tienduizenden te vinden zijn op het Chinese platteland, met name in centraal China in de provincie Honan, waar ook Mao Tse-toeng vandaan komt (zie ook pag. 13813). 

Als dit waar is, vervolgt hij, dan wil dit zeggen, dat het Chinese communisme nog steeds een dynamische massabeweging is en dat de leiders gehoor geven aan impulsen van onderaf. 

Het ideaal van de communes is sociale voorziening van de wieg tot aan het graf (of liever tot aan de urn, want de overheid stuurt steeds meer aan op crematie): gratis voedsel en kleding, idem trouwen en kraamverzorging, gratis onderwijs, huisvesting en medische verzorging, en ten slotte kosteloze lijkbezorging. Vanzelfsprekend hebben de meeste communes nog maar luttele schreden gezet op de weg naar dit einddoel; volgens officiële schattingen zal de verwezenlijking nog 10 tot 20 jaar kosten. Voorlopig heeft men het systeem van lonen gehandhaafd, mede als stimulans tot hogere produktie. 

Agrarische sector primair 

Het naar voren treden van de agrarische sector stemt overeen met de opvattingen van Mao, voor wie de boer de basis van alle ontwikkeling is; zulks in tegenstelling met de opvattingen van de Sowjet-leiders die juist de zware industrie en de fabrieksarbeider nummer één plaatsten en van de boer een sluitpost maakten. Aldus de Nwe Rotterdamse Crt., die verder opmerkt: 

"Het leven in de communes breekt met alle vormen van individualisme, wat voor de bevolking vermoedelijk een minder grote stap is dan het in het Westen zou zijn. Gezamenlijk eten, gezamenlijk vermaak en slaapzalen zijn voor ons even zovele afschuwelijke zaken, maar voor de geringe huiselijke vrijheid van de arme Chinese boer zal de overgang minder groot zijn. Het verdwijnen van de familie als dominerende factor zal nog een grote revolutie betekenen, waarvan men het al dan niet bevrijdende karakter moeilijk zal kunnen bepalen". Men' zal wel liever in een kantine willen eten dan in zijn eigen huis verhongeren, te meer als het eerste kosteloos is, zoals in een aantal communes reeds het geval is, zo meent de New Statesman laconiek, hoewel er anderzijds, vervolgt het blad, weinig positiefs te waarderen valt in het fanatisme tegenover de intellectuelen, bij wie men alle individualisme wil uitroeien; en dit individualisme niet in de gebruikelijke economische zin, maar in de betekenis van elk recht op privé leven, materieel en intellectueel. 

Integratie partij-leger-commune 

De invloed van de partij in de commune is uitermate groot. De vroegere dorpsbesturen en het nieuwe commune-bestuur zijn sterk geïntegreerd. Er heerst een strakke, militaire organisatie en een strenge discipline. Zelfs de dagindeling is voorgeschreven: 

8 uur arbeid, 2 uur studie, 8 uur slaap, 4 uur maaltijden en recreatie, 2 uur voor eigen kleine bezigheden. Een halve dag per week vrij. Kinderen boven 9 jaar mogen in het arbeidsproces worden ingeschakeld; dit werken is opgenomen in het leerplan. 

Maar deze voorschriften komen van het centrale comité van de partij, dat lering heeft getrokken uit de al te zelfstandige kolchozen in de SU, die z.i. staatjes in de staat werden en de partij uit de hand liepen. Het dagelijks bestuur van een commune behartigt bovendien veel meer dan de organisatie van de agrarische produktie. 

Het strekt zijn bemoeiingen uit over industrie, handel, financiering, fiscale maatregelen, goederendistributie, onderwijs en militaire aangelegenheden. Vooral deze laatste verklaren de waakzaamheid van het centrale comité. 

Robert Guillain beschrijft in een serie artikelen in Le Monde (8/2211-'58) hoe bij het organiseren van een commune de wapens die men bezit, worden ingezameld en opnieuw uitgedeeld, uiteraard aan de meest actieve en betrouwbare partijleden, mannen zowel als vrouwen. In een commune van 40.000 personen werden, zo schreef Guillain, slechts aan 1200 goed geuniformeerde jonge mannen (1630 jaar) en vrouwen (17-22 jaar) wapens uitgereikt. Zij vormen, aldus deze Franse journalist, de harde kern, die fungeert als politie- en instructiebataljon. 

Mao geeft voor deze volksmilitie de theoretische uitleg: het leger moet niet aan de produktie onttrokken worden; integendeel, het beginsel is dat van integratie van militaire training in de arbeid zelf. Deze arbeid heet dan ook "geheel op militaire leest geschoeid". 

Er wordt strikt geordend gewerkt,' in zg. brigades, 3 tot 4.000 man sterk, die naar het voorbeeld van militaire eenheden ingezet worden waar ze het meest nodig zijn; sommige brigades b.v. zijn in principe werkzaam in de industrie, maar kunnen in het drukke seizoen ogenblikkelijk in de landbouw worden ingeschakeld, zodat men geen tekort aan arbeidskrachten tijdens de oogst heeft te duchten, noch anderzijds agrarische overbezetting of wat in het Westen verborgen werkloosheid ten plattelande heet. 

Snel tot resultaten 

De haast die men in China gemaakt heeft met het invoeren der communes, wordt o.m. verklaard met de overweging, dat de communistische leiders een duidelijk perspectief bieden aan de miljoenenmassa, voor wie de honger nog altijd het grootste probleem is. De weg naar een oplossing mag niet te lang schijnen, dan zou het ongeduld der massa te groot en gevaarlijk worden. Maar door onmiddellijk concrete vooruitgang te kunnen aanwijzen, zal, zo meent men, het miljoenen-ongeduld omgezet worden in een miljoenen-ambitie. 

Het creëren der communes moet men dan ook zeker plaatsen in het raam van de haast grenzeloos ambitieuze plan-economie, welke voor die van het zevenjarenplan der SU (zie pag. 14648/1) niet onderdoet. Het Chinese plan had nl. tot gevolg, dat men bij een bevolking van ongeveer 653 mln, die zoals gezegd, elk jaar met 15 mln toeneemt, met arbeidersschaarste kwam te zitten. Zo ontstond het streven, de vrouwen in te schakelen, wat vervolgens weer een belangrijke impuls was tot het instellen der communes; zo immers werd de vrouw ontlast van haar huishoudelijke bezigheden. Een aantal Inrichtingen van collectief welzijn" zijn daarom in de meeste communes te vinden: gezamenlijke kantines, zoals bovengenoemd, naai- en verstelcentra, kraaminrichtingen, crèches, kleuterverblijven, kinderkolonies, bejaardentehuizen. 

Massale tewerkstelling 

In het streven naar opvoering der produktie vormen de communes waarschijnlijk wel een min of meer logische stap. Men is destijds begonnen, het land opnieuw onder de boeren te verdelen; vervolgens is het zo gevormde particuliere bezit omgezet in collectieve grondeigendom, en de individuele arbeidsmethoden in een coöperatieve produktiewijze. Met de thans in het leven geroepen communes hoopt men een efficiëntere produktie-eenheid te hebben gevonden. 

Opmerkelijk is, dat "de 600 miljoen" en de schrikbarend snelle bevolkingsaanwas, die tot voor kort  een reden tot ongerustheid vormden voor Peking, wat zelfs wel af en toe tot uiting kwam in officiële publikaties, thans als een positieve kracht wordt gewaardeerd, aldus nogmaals Le Monde. Wel gaat men, aldus dit blad, niet zo ver, dat de campagne voor geboortenbeperking opgegeven zou zijn, laat staan dat men de weg van het militaristische Japan van weleer zou zijn ingeslagen en de bevolkingstoename zou stimuleren, maar wel wil men de bevolking het aantal doen gevoelen als een reden tot optimisme bij de kolossale inspanning, die de "sprong vooruit" van haar vergt. 

Enkele cijfers van bij grote werken ingeschakelde boerenarbeiders en arbeidsters, welke getallen overigens dateren van vóór de communes, ontleent Le Monde aan Kun Ming (Het Licht) van dec. 1957. In de provincie Heilung-kiang (Mandsjoerije) 500.000 werkzaam bij irrigatiewerken; in het zuiden, in Kiang-si 1.000.000; Shansi 21/2 mln; Kansoe 3.4 mln; Hopei 51/2 mln; Honan 10 mln en Sjantoeng, een van de allerarmste provincies, 15 mln. Deze massa's tewerkgestelden hebben heel weinig gereedschappen en andere voorzieningen tot hun beschikking. 

Le Monde beschrijft de herbebossing, die als object een strook heeft van 5000 km lengte, een "groene Chinese muur", 1-12 km breed, langs de Gobi-woestijn. De boeren dragen sneeuw en ijs in manden uit de vlakte de bergen in, om daar de nieuwe reservoirs te vullen. In het voorjaar gaat men dan manden met aarde naar boven brengen. Daarnaast tracht men aan water voor de Gobi te komen door op de gletsjers van het Tsji-lien-gebergte roet te strooien, een methode waarmee ook aan de zuidpool is geëxperimenteerd, om aldus de zonnewarmte dienstbaar te maken aan het smelten van het ijs. Zo hoopt men het klimaat van de "eeuwige" woestijn te veranderen. De termijn die voor deze herbebossings- en irrigatiewerken is gesteld, is vijf jaar.

Plattelandsindustrie 

Zoals boven reeds is opgemerkt, behartigt het commune-bestuur ook de belangen van de industrie. Geheel in afwijking van de SU, waar men begonnen is met de vestiging in enkele centra van grote basis-industrieën, heeft men in China - naast natuurlijk toch ook grote stedelijke complexen - overal op het land kleine of middelgrote bedrijven gesticht, die het inkomen van de voordien uitsluitend agrarisch georiënteerde produktiecoöperaties hebben verhoogd. Dat men het serieus meent met deze plattelandsnijverheid, blijkt o.a. uit het verbod voor commune-leden om zonder toestemming van het bestuur naar de industrie in de grote stad te trekken, waar de lonen wat hoger zijn. De "sprong vooruit" van de propaganda heeft dan ook twee thema's: die van de "wonderprestatie" van de oogst van 1958, en die van de industriële opgang, alleen mogelijk gemaakt door de massale inspanning. 

Crossman vertelt in zijn genoemd artikel ook over deze industrie, in een commune in de provincie Honan. Hier werkten ten tijde van zijn bezoek 19.000 mensen op het land, en 1000 in de industrie. Reeds in 1958 was de waarde der industriële produktie groter dan die van de landbouw in deze commune, hoewel men, zegt Crossman, de Chinese statistiek niet zonder reserve moet lezen. (Dr. Kwee geeft hiervan trouwens een regelrecht voorbeeld: "graan" in de statistiek bestaat voor een kwart uit knolgewassen, hoewel de voedingswaarde daarvan kleiner is dan die van rijst, tarwe enz.) 

In de grootste "fabriek` van de genoemde commune werkten 170 mensen; men maakte er diverse gebruiksvoorwerpen en werktuigen. Het complex bestond uit een grote, door loodsen en afdakken omringde open hof, met een boom in het midden, klaarblijkelijk eens een deel van de opstallen van een groot boerenbedrijf. Een vijftig of zestig man waren bezig, meubels te timmeren. Er waren 50 smederijen, waar men ploegscharen maakte, 25 cm langer dan de oude, opdat men er dieper mee zou kunnen ploegen. Bij elke smidse lagen een paar gerede nieuwe ploegen, en als te verwerken materiaal een stapel potten en pannen, die de gezinnen niet meer nodig hebben, nu het koken centraal geschiedt. In een hoek vormden vijf oude vrouwen de "afdeling kogellagers". Zij waren bezig, stukken van 1 cm lengte van een ijzeren stang tot kogels te ronden met vijzel en stamper. 

Afgepolijst werden de kogels ten slotte door een paar jongens. Toen men Crossman vertelde dat ze nog niet veel waard waren, en niet erg duurzaam, en hij daarom vroeg, waarom de commune dan niet haar uitrusting van de nieuwe tractorfabriek in de stad betrok, kreeg hij ten antwoord, dat de produkten uit de stad voor hen, plattelanders, te ingewikkeld en te duur waren. Dit stimuleren van een eigen, zij het primitieve industrie in de communes, die de boeren doet zien hoe de door henzelf vervaardigde betere apparatuur de opbrengst zeer vergroot - want hieraan is geen twijfel, betrouwbare statistiek of niet - deze methode verschilt, merkt Crossman op, mijlenver van die van de Sowjets, die de boeren in één ruk van de middeleeuwse sikkel aan de combine wilden zetten. 

De methode beantwoordt geheel aan de opzet, de bevolking onmiddellijk resultaten te doen zien, en werkt voorts zichzelf natuurlijkerwijs omhoog: door de betere landbouwwerktuigen komt er een overschot aan landarbeiders; maar deze kunnen meteen te werk gesteld worden in de industrie van hun eigen commune, waardoor de machines weer beter en talrijker worden, en dus weer meer arbeidskrachten vrijmaken voor industriële produktie, enz. 

De vermeerdering met 5 mln. ton van de staalproduktie in 1958 tot 10 mln. ton komt voor meer dan de helft op rekening van het "boerenstaal", zoals Le Monde het noemt. Indrukwekkende cijfers worden ook gegeven over gietijzer: op 15 september bedroeg de produktie alleen in de provincie Honan 18 mln. ton, wat meer is dan de dagproduktie van de grote bedrijven in Mandsjoerije. Ook de produktie van "boerenkoper" uit talloze kleine mijnen wordt steeds belangrijker. Over de kwaliteit van deze materialen is hiermee niets gezegd. In het Westen wordt deze niet hoog aangeslagen, al geeft men toe, dat zij geschikt zijn voor de fabricage van eenvoudige landbouwwerktuigen. Overigens leest men in de Chinese pers de laatste tijd voortdurend over lokale verbetering van produktiemethoden met eenvoudige middelen. 

De Chinese pers spreekt over de communes als de eerste fase van de overgang van het socialisme naar het communisme. Niet alleen in deze voltooiing van het socialistische stadium der Chinese maatschappij,. maar ook in het te bereiken communisme, zal de commune de primaire eenheid der samenleving zijn; daar beneden zal geen enkele administratieve eenheid bestaan. 

Men zou kunnen zeggen, zo besluit Guillain zijn artikelen, dat in China thans geschiedt, wat Stalin noch zijn opvolgers aangedurfd hebben: de massale inschakeling van arbeiders, gemilitariseerde boeren, boeren die staal fabriceren, de vrouwen "bevrijd van het huishouden". 

Men krijgt volgens Robert Guillain de indruk dat China de plaats van de SU wil gaan innemen als leider der volkeren op de weg naar het communisme (zie echter ook pag. 14687/1). En Crossman schreef, kennelijk onder de indruk van zijn reis door China dat het Chinese communisme verreweg de grootste massabeweging in de geschiedenis van de mensheid is. Een beweging die binnen de komende 10 jaar het centrum van de wereld zou kunnen verplaatsen naar Peking.  

Azië (oost) | China | Economie, financiën en sociale zaken; Politiek - binnenland
Gepubliceerd in 1959
2001 © Stichting Keesings Historisch Archief - www.kha.nl

Dit artikel is afkomstig uit:

Meer weten