Geen afbeelding beschikbaar

Een gewelddadiger wereld. Het ontstaan van de ETA verklaard

Euskadi Ta Askatasuna (ETA) voerde decennialang strijd voor een onafhankelijk Baskenland. Gedurende deze strijd zijn er meer dan 800 dodelijke slachtoffers gevallen en een veelvoud aan gewonden. In 2006 leek het erop dat het geweld van deze afscheidingsbeweging ten einde zou komen, maar onlangs zegde de ETA een staakt-het-vuren op. De heimelijke onderhandelingen tussen de Spaanse regering en de ETA zijn opgeschort. Sindsdien zijn er weer autobommen ingezet en politieagenten geliquideerd.

Auteur: Constant Hijzen

Dit conflict is in de jaren vijftig ontstaan in een context van relatieve rust op het Spaanse schiereiland, die volgde op enkele zeer onrustige decennia. Een belangrijke factor hierin was de Spaanse Burgeroorlog die in 1936 uitbrak tussen een keur aan facties en stromingen, die voor het gemak worden onderverdeeld in Nationalisten (een allegaar gegoede, monarchistische, katholieke en centralistisch ingestelde Spanjaarden) en Republikeinen (een verzameling van socialisten, anarchisten, loyalisten, liberalen en communisten).

De nationalistische generaal Francisco Franco veroverde in 1937 de Baskische provincies Guipúzcoa, Vizcaya, Alava, en Navarra. In 1939 beslechtte hij de burgeroorlog, maar het bleef lang onrustig op het Iberisch schiereiland. Om zijn macht over heel Spanje daadwerkelijk te vestigen voerde Franco een harde centralisatiepolitiek. Want hoewel het Ejercito Republicanos (Republikeins Leger) was verslagen, bleef het gewapend verzet in veel delen van Spanje nog levend. Zo ook in de Baskische regio. Om de eenheid van (Castiliaans) Spanje te bestendigen, verbood Franco daarom alle sociaal-culturele uitingen van de Baskische etniciteit. Het spreken van Euskera (het Baskisch), bijvoorbeeld, werd gelijkgesteld aan landverraad.

Franco’s repressie sorteerde effect. Het werd vanaf halverwege de jaren vijftig rustiger in heel Spanje en met name in Baskenland. De Baskische politiek had zich bij de situatie neergelegd en was in ballingschap gegaan; openlijk verzet tegen Franco was verdwenen. Opvallend genoeg stond in deze relatief rustige periode in de Baskische regio een groep jonge nationalistische Basken op die de Baskische identiteit weer een centrale plaats in het dagelijks leven wilde geven: de ETA. De organisatie stelde zich ten doel het Baskische volk op sociaal, cultureel en politiek in ere te herstellen, desnoods gewapenderhand. Eind jaren zestig ontaardde dit streven inderdaad in geweld. Geweldplegers plegen geen geweld om stoom af te blazen, stelt Hanna Arendt in On violence, ‘want dat kan net zo goed gebeuren door op de tafel te slaan of met deuren te gooien.’[1] Waarom gaan mensen dan wel tot geweld over?

De vraag die aan dit artikel ten grondslag ligt is hoe het te verklaren is dat dit structurele geweld in de Baskische regio is uitgebroken. Het ontstaan van geweld in het algemeen trekt al sinds de jaren zestig de aandacht van onderzoekers. In dit artikel wil ik theorieën die ontwikkeld zijn om het ontstaan van politiek geweld te verklaren betrekken bij het zoeken naar de oorzaken van het Baskische politieke geweld. In deze analyse van de historische omstandigheden en gebeurtenissen in Baskenland staan drie sociaal-wetenschappelijke verklaringsmodellen van politiek geweld centraal: Ted Robert Gurr, Charles Tilly en Peter Merkl. Zij representeren grofweg het denken over politiek geweld in respectievelijk de jaren zeventig, tachtig en negentig.[2] Hun gedachtegoed vormt de grondslag van het huidige denken over politiek geweld en terrorisme.

Theorieën uit de jaren zestig en zeventig leggen in het algemeen de nadruk op sociaal-maatschappelijke veranderingen. Desoriëntatie, transformerende verhoudingen en verwarring zorgen voor onvrede en woede. Deze woede is de oorzaak van alle politiek geweld, veronderstellen deze auteurs.[3] ‘Discrepantie tussen sociale omstandigheden en sociale verwachtingen’ en maatschappelijke ‘onevenwichtigheden’ zijn steekwoorden die deze stroming bezigt. Het gevolg is ‘algehele frustratie’ en dat ligt ten grondslag aan alle politiek geweld.[4]

Grofweg de jaren zeventig en tachtig werden gekenmerkt door sociologische en politicologische theorievorming over politieke conflicten. Geweld is geen uiting van frustratie of een andersoortige impuls, vinden de ‘politieke conflicttheoretici’, integendeel: nauwgezette bestuderingen van verschillende vormen van politiek geweld brengen zeer rationele patronen aan het licht. Geweldplegers volgen politieke patronen, logische tactieken en weldoordachte afwegingen.[5] Mensen streven doelmatig de realisatie van hun belangen na en zijn in specifieke, goed te analyseren situaties kennelijk bereid hiervoor geweld te gebruiken.[6]

Waarom sommige marxisten bommen gooien terwijl andere marxisten handtekeningen inzamelen, vraagt onder meer Peter Merkl zich af. Wie wil weten waarom sommigen tot geweld overgaan en anderen dit expliciet afkeuren, terwijl men dezelfde ideologie pleegt te vertegenwoordigen, moet (onder meer) bij de (sociale) psychologie aankloppen.[7]

Gurr is een representant van de sociaal-maatschappelijke stroming en ontwikkelt in zijn boek Why men rebel uit 1970[8] het model van relatieve deprivatie. Hij concentreert zich daarin op de vraag hoe maatschappelijke onvrede tot agressie en uiteindelijk politiek geweld leidt. De politieke conflicttheoreticus Tilly hanteert het model van collectieve actie in zijn in 1978 gepubliceerde From mobilization to revolution.[9] Hiermee verklaart hij politiek geweld als de uitkomst van rationele groepshandelingen. Merkl, die de sociaal-psychologische school vertegenwoordigt, concentreert zich in zijn bundel Political violence and terror uit 1986 op de rol van generatieconflicten, actionisten en small group dynamics.[10]

Aan de hand van deze drie theorieën zal een verklaring voor de opkomst van het ETA-geweld in de jaren zestig worden geformuleerd. Omdat ik hiervoor drie theoretici gekozen heb die elk een stroming van denkers over politiek geweld en terrorisme representeren, wordt het inzicht in politieke geweldsprocessen met een nieuwe casus verrijkt. Deze exercitie leidt daarmee niet alleen tot een nieuwe interpretatie van het ETA-geweld, maar ook tot een vergroting van de inzichten in politieke geweldsprocessen.

Het schiet het doel van dit artikel voorbij de drie theorieën aan een uitputtende kwalitatieve toetsing te onderwerpen. Ik gebruik daarom in dit stuk die onderdelen van de theorieën van Gurr, Tilly en Merkl die bruikbaar zijn om de gebeurtenissen in Baskenland te duiden. De implicatie hiervan is dat de onderdelen die niet werken buiten de focus van dit artikel vallen evenals de vraag naar de algemene geldigheid van de theorieën. Dit onderzoek werpt dus nieuw licht op de ontwikkelingen in Baskenland, en verrijkt tevens de theorie met een belangrijke casus.

De structuur van dit artikel is even simpel als overzichtelijk. Op basis van enkele geschiedkundige werken over de ETA geef ik steeds een beschrijving van de ontwikkelingen in Spanje, beginnend aan het einde van de negentiende eeuw. Daarop volgt steeds de duiding van die gebeurtenissen, die gestructureerd is door het gedachtegoed van Gurr, Tilly en Merkl. 

Het Baskische nationalisme (1895 – 1936)

Aan het einde van de negentiende eeuw ontstond in enkele noordelijk gelegen Spaanse provincies een Baskische nationalistische stroming. Voor het eerst werd gesproken over de inwoners van deze regio als een afzonderlijk volk met een eigen geschiedenis, taal en culturele identiteit. Dit Baskische volk zou bovendien een distinctief ras vormen.[11]

Sabino de Arana y Goiri (1865-1903) structureerde als eerste deze Baskische nationalistische sentimenten.[12] Hij richtte in 1895 de Baskische Nationalistische Partij op, de Partido Nacionalista Vasca (PNV).[13] Arana en zijn PNV entten het Baskische nationalisme op drie speerpunten: geschiedenis, taal en cultuur.[14] In het gebied van de aan elkaar grenzende provincies Guipúzcoa, Vizcaya, Alava, en Navarra in Spanje, en Labourd, Basse Navarre en Soule in Frankrijk woonde al eeuwenlang een welvarend volk.[15] Rijk geworden door de handel en voordelige privileges ten opzichte van de Castiliaanse kroon had dit gebied zich ontpopt tot een harmonieuze samenleving die eeuwenlang als een afzonderlijke maatschappij functioneerde, zo stelden Arana en de zijnen.[16] Het Euskera, de enige op het Europese vasteland gesproken niet-Indo-Europese taal, groeide uit tot de belangrijkste identiteitsbepalende factor van dit Baskische nationalisme.[17] Ook de typisch Baskische culturele gebruiken die zich manifesteerden in muziek, klederdracht, familie- en dorpsleven en feestdagen gingen een voorname rol spelen in het nationalisme.[18]

Aan het einde van de negentiende eeuw veranderden de leefomstandigheden als gevolg van modernisering, urbanisatie, industrialisatie, en immigratie. Traditionele verhoudingen en leefpatronen kwamen onder druk te staan. In de ogen van de PNV werd het voortbestaan van de Baskische cultuur bedreigd. De inwoners van de Baskische regio traden niet meer als één volk op, het Euskera raakte in onbruik en de Baskische culturele gebruiken werden door steeds minder mensen gepraktiseerd. Het Baskische volk stond op het punt te verdwijnen en de nationalisten achtten het hun roeping dit te voorkomen.[19] Die roeping zou Gurr interpreteren als (gemeenschaps)waarde.[20]

Een waarde staat voor ‘een zaak of omstandigheid die mensen sterk waarderen’. In dit geval bestond die waarde uit het feit dat de Baskische nationalisten de collectieve beleving en uiting van hun Baskische etniciteit belangrijk vonden. Mensen hebben een bepaalde waardepositie en een waardeverwachting: dat wat ís en dat wat (in de toekomst) zou moeten zijn.[21] Omdat de Basken gingen vrezen dat hun eigen etniciteit zou verdwijnen, verwachtten ze dat ze in de toekomst een gewenste waardepositie niet meer zouden kunnen bezetten. Hun Baskische etniciteit zou tegen hun wil in verdwijnen. De oprichting van nieuwe politieke organisaties, zoals de PNV, duidde bovendien op een gebrek aan participatiewaarden: de wens om inspraak te hebben in politieke besluiten die op het eigen bestaan betrekking hebben. Dit alles wijst op wat Gurr relatieve deprivatie noemt: het uiteenlopen van de verwachtingen bepaalde zaken en omstandigheden te kunnen realiseren en het bezitten van de middelen om die te realiseren. Het resultaat is een wijdverbreide onvrede.[22] Onvrede is de bron van geweld, stelt Gurr, alhoewel onvrede niet noodzakelijkerwijs tot geweld leidt: onvrede kan ook worden opgeheven. Zolang er goed functionerende, geëigende democratische instituties zijn om onvrede te kanaliseren, wordt de relatieve deprivatie opgeheven.[23] Daarnaast is het mogelijk dat onvrede van een dermate lage intensiteit is dat deze niet tot geweld leidt.

Tilly beschouwt de Basken als een groep en de PNV als een Baskische groepsorganisatie. Groepen hebben belangen en er zijn organisaties om te pogen die te realiseren. Daar zijn wel hulpbronnen voor nodig.[24] De PNV kan, gezien de grote aanhang, genoeg hulpbronnen mobiliseren om het Baskische groepsbelang te realiseren. Groepen kunnen proactief, defensief of ter voorbereiding op toekomstige kansen of bedreigingen mobiliseren, postuleert Tilly.[25] De opkomst van de Baskische nationalistische beweging eind negentiende eeuw duidt volgens Tilly op defensieve mobilisatie: de Baskische belangen werden bedreigd en door zich te organiseren probeerden de Basken dit te voorkomen.

Bij Peter Merkl heeft opkomst van een ideologie of nationalisme slechts een functie voor zover de latere geweldplegers die ideologie benutten om hun geweldsdaden te rationaliseren. Het ontstaan van het Baskische nationalisme wordt voor Merkl pas van oorzakelijk gewicht op het moment dat etarras hierop hun ‘groepsideologie’ gingen enten. Dat gebeurde in de jaren vijftig.[26]

Franquistische repressie (1936-1960) 

De door veel Basken geuite wens tot zelfbestuur werd in 1936 verwerkelijkt toen de PNV erin slaagde de Republikeinse regering in Madrid een autonomiestatuut te laten ratificeren. Hiermee was de Baskische regio een in veel opzichten autonoom gebied geworden dat zelf beslissingen kon nemen inzake onderwijs, economisch beleid en bestuur. Met Franco’s overwinning in de burgeroorlog werd die autonome status tenietgedaan. Het Baskische parlement, en met hen de PNV, ging daarop in Frankrijk in ballingschap. Politieke, culturele en linguïstische uitingen van regionale identiteiten, niet alleen manifest in Baskenland maar ook in andere regio’s als Galicië en Catalonië, werden strafbaar gesteld.

Het Iberisch schiereiland was tijdens de burgeroorlog zeer verdeeld geraakt en om zijn macht te bestendigen voerde Franco in antwoord hierop een repressieve centralisatiepolitiek. Grondwetsherzieningen, herzieningen van het strafrecht en de uitvaardiging van decreten in de jaren 1939-1960 maakten het voor het regime mogelijk om oppositionele activiteiten, in deze periode vooral in de vorm van arbeidersopstanden, effectief te bestrijden. In de decreetwet van 1960 werd een verdeling in vier breed interpretabele categorieën misdrijven opgesteld, variërend van het bezit van brandbaar materiaal tot ‘daden van vergelding met een sociaal of politiek karakter’, waarop zware straffen kwamen te staan. Wie steun bood aan een gewapende groepering, zij het slechts door een slaapplaats te bieden, kon tot dertig jaar gevangenisstraf krijgen. Voor zwaardere vergrijpen kon de doodstraf worden opgelegd.[27] De grondwet van 1939 bood tevens de mogelijkheid om, als daartoe aanleiding werd gezien met een noodverordening te regeren, meestal voor een periode van een aantal maanden. Voor onbepaalde tijd en op preventieve basis konden hiermee mensen zonder aanklacht worden geïnterneerd.[28]

Voordat het franquistische regime haar macht goed en wel had gevestigd, was er nog veel onrust in de verschillende regio’s, ook in Baskenland. Bij sociale oproer of arbeidersstakingen was de noodverordening een effectief middel om de rust te herstellen. De procesgang voor een militaire rechtbank was efficiënt: een verklaring van een politieagent of van de verdachte zelf volstond voor een veroordeling. Voor de gang van zaken bij arrestaties en in gevangenissen had dit tot gevolg dat marteling en mishandeling, ingezet om informatie te verkrijgen of bekentenissen af te dwingen, op grote schaal hebben plaatsgevonden.[29]

Voor Gurr, Tilly en Merkl speelt dit soort repressie een belangrijke rol in de geweldsontwikkeling. In tegenstelling tot de situatie aan het eind van de negentiende eeuw voorzagen de Basken na het aan de macht komen van Franco niet slechts dat ze een toekomstige waardepositie niet zouden bereiken, maar werd ze ook daadwerkelijk de middelen ontnomen om hun waardepositie te behouden, met name ten aanzien van de uiting van hun Baskische etniciteit. Dit instigeert volgens Gurr direct tot onvrede en dus agressie.[30] Omdat de repressieve wetten tot eind jaren vijftig strak werden nageleefd, is er sprake van een zeer intensieve en omvangrijke relatieve deprivatie: er gaapte een groot gat tussen wat de Basken wilden, namelijk uiting geven aan de Baskische etniciteit op sociaal, cultureel en politiek vlak, en wat ze konden (het werd ze verboden hieraan uiting te geven). Deze relatieve deprivatie leidt tot frustratie, en frustratie tot agressie, aldus Gurr.[31] Die agressie richtte zich op de bron van de frustratie: het franquistische regime.

Een gelijksoortige duiding van de vijand beschrijft Merkl. Hij wijst op de rol van een herkenbaar stereotype vijandbeeld. Hoe eenduidiger een groep potentiële geweldplegers een herkenbaar vijandbeeld kan construeren, hoe groter de kans dat het geweld zich op die vijand richt, stelt Merkl. Zo’n vijandbeeld groeit volgens Merkl namelijk uit tot een sterk beleefde afkeer tegen die vijand.[32] Enerzijds vormt het vijandbeeld evenals bij Gurr het brandpunt van de agressie, anderzijds versterkt dit, reëel of niet de collectieve identiteitsbeleving en daardoor het groepsgevoel.[33]

Gurr dicht gewelddadige repressie nog een functie toe. Geweld breekt namelijk niet uit indien de ontevredenen normatieve en utilitaristische bezwaren tegen geweld koesteren. Normatieve bezwaren vervallen op het moment dat geweld zich frequent voordoet, terwijl utilitaristische bezwaren vervallen als geweld het beoogde effect lijkt te sorteren.[34] De franquistische repressie leidde tot een frequent gewelddadige context en doordat het regime middels geweld in het zadel bleef, is het voorstelbaar dat de Basken geweld ook als effectief zijn gaan zien. In potentie werden de Basken onder Franco volgens Gurr daarom potentiële politiek geweldplegers.

Tilly stelt het tegenovergestelde: repressie ontmoedigde de Basken om zich defensief tegen de bedreiging van hun belangen te mobiliseren. Repressie verhoogt de kosten van mobilisatie, dus werd het onaantrekkelijk om uiting te geven aan de Baskische etniciteit. Daarvoor moeten immers dermate veel hulpbronnen worden opgeofferd dat het de vraag is of de groep wel bereid is die kosten te maken. Het risico van zware bestraffing was namelijk reëel.[35] Gezien het succes van de repressie lijkt de verhoging van de kosten van collectieve actie effectief te zijn geweest. De PNV had alle politieke activiteit in Baskenland gestaakt en besloot het franquistische regime ‘uit te zitten’. Politieke activiteiten werden als nutteloos gezien zolang Franco er was, en dus gestaakt. Als Franco zou vallen, verwachtte de PNV, zou de Republiek en daarmee de autonome status van Baskenland worden hersteld.

Repressie en stimulering

Toen de repressie eind jaren vijftig enigszins matigde legde de PNV zich toe op het heimelijk organiseren van folkloristische bijeenkomsten en dans- en muziekfestivals. Ook al was ze als politiek orgaan in ballingschap. Aan deze culturele expressie waren evenwel nog steeds beperkingen gesteld: het spelen op een Baskisch muziekinstrument werd toegelaten, maar de inscriptie van een Baskische naam op een grafsteen bleef bijvoorbeeld verboden.[36] Veel beperkingen bleven steeds van kracht. De ‘resterende’ beperkingen waren daardoor des te sterker voelbaar en het verzet ertegen groeide. Gurr, Tilly en Merkl zien in het ‘laten vieren van de teugels’ een belangrijke verklaring voor meer oppositionele activiteit.

Volgens Gurr leidt deze tot meer oppositionele activiteiten en geweld. Als mensen lang genoeg aan een bepaald regime onderworpen zijn, redeneert hij, dan passen ze hun verwachtingen aan.[37] Door de repressie te matigen, kweekte Franco echter hogere verwachtingen. Er werd weer meer toegestaan dus verwachtten de Basken ook in de toekomst weer meer te kunnen bereiken. Het gat tussen verwachtingen en middelen werd vergroot, dus de relatieve deprivatie werd van een grotere intensiteit en de kans dat meer mensen tot geweld over zouden gaan werd groter.

Tilly ontwaart hierin een overeenkomstig effect, maar ziet een andere oorzaak. Matiging van de repressie impliceert dat de kosten van mobilisatie en collectieve actie verlaagd worden. Franco kwam in die zin in een moeilijk parket. Doordat Spanje een meer internationale economie kreeg, kon de repressie niet altijd meer even strikt worden gehandhaafd. Daarnaast zagen de politieke en economische elite onder Franco dat het voor een groeiende economie nuttig zou zijn het lidmaatschap van de Europese Economische Gemeenschap te verwerven. Zolang Spanje geen vrijheid van vereniging, vergadering en meningsuiting toestond, zou dat onmogelijk zijn.[38] Het resultaat van deze bijkans gedwongen liberalisering en matiging van de repressie was kortom dat de Basken zich meer actie konden gaan veroorloven. Het werd eenvoudigweg goedkoper.

Merkl merkt in dit kader op dat de objectieve omstandigheden die tot geweld kunnen instigeren niet doorslaggevend zijn voor het ontstaan van politiek geweld. Het politieke geweld van eind jaren zestig en de jaren zeventig staat volkomen los van de situatie waarop de geweldplegers zich beroepen. Dat concludeert Merkl ook voor landen als Italië, Duitsland en Frankrijk. Het beeld dat groepen als de RAF, Rode Brigades en de ETA schetsen van een monsterlijk, fascistisch regime, is juist op het moment dat deze groepen tot geweld overgaan niet meer actueel. Ze beroepen zich op vroeger heersende omstandigheden, of, beter gezegd, op een sociaal-politieke werkelijkheid die niet meer bestaat of nooit bestaan heeft.[39] Gurr en Tilly zien kortom in de afnemende intensiteit van de repressie een voedingsbodem voor meer oppositionele activiteit. Merkl onderschrijft dit, omdat hij in landen als Italië en Duitsland ook de opkomst van gewelddadige groepen ontwaart juist in een periode waarin de politieke realiteit waarop deze groepen zich beroepen niet meer actueel is.

Onmin en afscheiding (1951 – 1959) 

Een groep studenten aan de jezuïetenuniversiteit in Bilbao beriep zich inderdaad op een verleden werkelijkheid. Deze groep richtte in 1951 het krantje Ekin (Doen) op.[40] Hierin greep een handvol jongelingen terug op het Baskische nationalistische gedachtegoed dat aan het eind van de negentiende eeuw was ontstaan. Net als toen dreigde volgens hen het Baskische volk ten onder te gaan, en de urgentie van dit probleem was in deze tijd nog veel groter. De Basken moesten weer een trots volk worden, Euskera spreken en hun culturele gebruiken praktiseren, net als in de tijd van de fueros. De fueros zijn economische privileges die de Baskische provincies genoten ten opzichte van de Castiliaanse kroon. De Baskische nationalisten beriepen zich voortdurend op de gouden tijden van de fueros: die bewees immers de superioriteit en de grootsheid van de Baskische regio. Zo ook de studenten van Ekin. De noviteit van de publicaties in het krantje was evenwel de ongezouten kritiek op de PNV. Het afwachtende en vooral apolitieke nationalisme dat de PNV tentoonspreidde was in de ogen van deze jongeren onbegrijpelijk en vooral een gevaar voor het voortbestaan van de Baskische samenleving.

Deze kritiek zou een schisma veroorzaken in de nationalistische beweging. De groep rond Ekin vond, ten eerste, dat onafhankelijkheid nodig was om de Basken daadwerkelijk van de ondergang te redden. Herstel van het autonomiestatuut van 1936 zoals de PNV wilde volstond niet. De Baskische staat zou, ten tweede, op basis van het Euskera worden gevormd. Hoewel de PNV oorspronkelijk het Euskera ook tot een speerpunt van het nationalisme had verheven, had de PNV uit pragmatische overwegingen het idee verlaten om de taal als belangrijkste factor van het Bask-zijn te bestempelen. De PNV wist dat nog maar weinigen de taal echt machtig waren, dus een sterk inclusief kenmerk was de taal niet meer. Het derde geschilpunt met de PNV bestond eruit dat die onafhankelijkheid gewapenderhand nagejaagd zou moeten worden. Overleg met andere partijen zou toch maar tot teleurstellingen en verraad leiden, hielden de jongelingen vol.[41] Ekin ging aanvankelijk samen met de jeugdbeweging van de PNV, maar scheidde zich daar vanwege aanhoudende onmin in 1959 weer van af. Deze afscheiding resulteerde in ditzelfde jaar in de oprichting van de ETA.

Voor Gurr is het ontstaan van de ETA gerelateerd aan stijgende verwachtingen. De stijgende verwachtingen die het gevolg zijn van de minder strikte repressie leidden daarom volgens Gurr juist bij de jongere Basken die de ETA oprichtten tot een intensere relatieve deprivatie. Hun actiebereidheid was groter dan bij de Basken die zich loyaal toonden aan de PNV.

De verlaging van de kosten van mobilisatie en collectieve actie zorgde voor een schisma in de Baskische nationalistische beweging, zou Tilly stellen. Het feit dat de jonge Basken zich afscheidden en een nieuwe groepsorganisatie oprichtten duidt op de ontwikkeling van een ‘meer-middelen-stroming’. Deze stroming bepleitte de belangen van die Basken die bereid waren meer collectieve actie te verrichten. Omdat binnen de PNV deze belangen niet behartigd werden, met name het standpunt van het ‘uitzitten’ van Franco vormde hierin een twistappel, richtten deze jonge Basken een eigen groepsorganisatie op. En die was bereid meer middelen in de strijd te werpen om de Baskische cultuur te beschermen.

Dat heeft volgens Merkl veel minder met de repressie te maken dan met de dynamiek van de sociaal-politieke subcultuur. Er trad namelijk een generatieconflict op. In Duitsland, Italië, Noord-Ierland en in mindere mate ook in Frankrijk constateert Merkl een overeenkomstige ontwikkeling. In ‘grote’ politieke stromingen gingen jongeren vragen stellen bij de wijze waarop de gevestigde en gezagdragende leiders vormgaven aan de verwerkelijking van de politieke idealen. Veelal ontstonden er polemieken waarbij de jongeren vonden dat de eigen leiders de idealen verkwanselden, te weinig actie ondernamen en een strijd lieten verslappen die de grootouders nog wel durfden te voeren.[42] Het is mogelijk, zou Merkl stellen, dat het geweld in Spanje eerder uitbrak dan in andere landen, doordat het generatieconflict niet tussen de generatie van de Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse generatie speelde, zoals in Italië en Duitsland het geval was, maar tussen de burgeroorloggeneratie (1936-1939) en de post-burgeroorloggeneratie.

De onverzoenlijkheid en onverzettelijkheid van de ‘oude’ generatie ten opzichte van het activistische pleit van de jongeren was het gevolg van de ervaringen die zij in de Spaanse Burgeroorlog hadden opgedaan. Zij die de burgeroorlog direct hadden meegemaakt, verzetten zich fel tegen de mogelijkheid van geweld ter nastreving van de idealen. Het schisma voltrok zich eerder dan in andere landen. Daardoor zette de geweldsescalerende dynamiek in de Baskische nationalistische beweging zich ook eerder in dan in andere landen.[43]

Aanvankelijk werd geweld slechts met de mond beleden. Sommigen bepleitten de optie van geweldsdaden, maar niemand praktiseerde dit vooralsnog. De jongeren die zich activistischer opstelden kregen echter nauwelijks ruimte in de bestaande nationalistische beweging. Het ontstaan van de ETA is daarom exemplarisch voor Merkls generatieconflict. De kritiek die etarras uitten richting de PNV bleek aanleiding voor polarisatie in de nationalistische beweging. Deze jongeren bepleitten de noodzaak van andere collectieve acties dan de PNV verrichtte. De PNV danste Baskische dansen terwijl de wereld in brand stond, zo schetsten de jongelingen de situatie. De kampen dreven uiteen en de oprichting van de ETA was in 1959 een feit. 

Organisatie, escalatie en interactie (1959 – 1968)

De ETA bedreef aanvankelijk dezelfde activiteiten als de jeugdafdeling van de PNV. Die varieerden van het uitdelen van pamfletten tot het bekladden van muren. Langzamerhand gingen de etarras echter meer en omvangrijkere acties uitvoeren. Een eerste hoogtepunt daarin was de mislukte poging in 1961 om een trein met vooraanstaande Franquisten te doen ontsporen. Hierop volgde een omvangrijke arrestatiegolf waarbij de ETA nagenoeg werd opgerold. Het restant van de organisatie probeerde zich daarop te professionaliseren. Daartoe werd de organisatie opgedeeld in twee fronten. Het militaire front ging zich toeleggen op de training van de rekruten en het uitvoeren van steeds grootschaligere acties, terwijl het politieke front de ideologische koers uitstippelde. Ook was er een publicitair front, dat gerucht en duiding moest geven aan de acties. In Zuid-Frankrijk werden trainingskampen ingericht en op de internationale wapenmarkt werden wapens aangeschaft. Het plaatsen van explosieven ging vanaf halverwege de jaren zestig tot ETA’s repertoire behoren. [44] Ook besloot de leiding van de ETA, het Uitvoerend Comité, de organisatie in te delen naar een cellenstructuur. Er kwamen verschillende commando’s met verschillende taken, die allemaal weer onder verschillende fronten ressorteerden.[45]

In 1967 leidde de toegenomen actieradius tot escalatie. Het treffen tussen etarras en de Guardia Civil mondde uit in geweld. Eind april viel de ETA een bank in Villabona (Guipúzcoa) binnen en verliet het pand met meer dan een miljoen peseta’s. De 1 meiviering leidde tot een serie van incidenten. Om onlusten op de dag van de arbeid te voorkomen belegerde het regime enkele Baskische steden, waarbij een burger door een politiekogel werd geraakt. Enkele weken later vond een vuurgevecht plaats in een klein dorp in Guipúzcoa tussen inzittenden van een voor de politie vluchtende auto en de Guardia Civil. Tussen juni 1967 en het voorjaar van 1968 vonden vele bankovervallen en vuurgevechten tussen politie en vermeende etarras plaats. De incidenten stapelden zich op: er waren achtervolgingen in auto’s en massale vechtpartijen, honderden Basken werden gearresteerd, vele gebouwen van de Guardia Civil gingen in vlammen op, enzovoort.[46] Eind november 1967 schoot de Guardia Civil een zestienjarige jongen neer. In december raakten etarras en de politie verwikkeld in een vuurgevecht nadat de politie de groep op heterdaad betrapte bij een bomplaatsing.[47] Deze confrontaties en verhalen over de mishandeling van gevangenen wekten bij vele Basken enorme agitatie op jegens de ordediensten. Met name de berichten over twee arrestanten die bij aanhouding respectievelijk een oog en een oor verloren leidde tot protesten. De viering van de Baskische feestdag Aberri Eguna in Pamplona resulteerde in gewelddadigheden tussen Basken en de Guardia Civil en honderden arrestaties. De viering van 1 mei 1968 leidde in zes Baskische steden tot massademonstraties, waarna in dezelfde maand wederom autobranden, bomaanslagen, mishandelingen en arrestaties plaatshadden.[48]

In de periode van april 1967 tot juni 1968 deden zich dermate veel gewelddadige botsingen tussen de ordediensten en de bevolking voor, dat dodelijke slachtoffers ‘welhaast onmogelijk’ konden uitblijven.[49] Op 7 juni 1968 vielen metterdaad de eerste doden in een direct gevecht tussen de ETA en de politie. De Guardia Civil had in de buurt van de dorpjes Tolosa en Villabona een wegversperring opgeworpen om verdachten van twee recente bankovervallen te kunnen aanhouden. Een auto met twee inzittende etarras werd hierbij aangehouden. Ze droegen een vuurwapen bij zich, een vergrijp dat niet zelden als een terroristische daad werd gezien, en dus voelden ze zich gedwongen om door te rijden.[50] De etarra Etxebarrieta, één van de inzittenden, doodde in een daarop volgend vuurgevecht een politieagent.[51] De twee etarras slaagden erin om te vluchten richting het dorpje Tolosa, waar ze weer op een wegversperring stuitten. Daar werd Etxebarrieta direct doodgeschoten. De andere etarra, Sarasqueta, kon ondanks zijn verwondingen vluchten, maar werd kort daarop alsnog aangehouden en tot 58 jaar gevangenisstraf veroordeeld.[52]

De inwoners van de Baskische regio beschouwden het doodschieten van Etxebarrieta als een koelbloedige moord en de reactie was enorm omvangrijk: er werden missen, herdenkingsdiensten, stakingen en demonstraties georganiseerd die een aantal keer in geweld uitmondden.[53] De ETA gooide olie op het vuur door in heel Baskenland pamfletten te verspreiden die, als een soort necrologie, de achtergrond van een als vredelievende intellectueel afgeschilderde Etxebarrieta beschreven, waardoor hij uitgroeide tot ETA’s eerste martelaar. De ETA bereidde een wraakactie voor, die gestalte kreeg in de moord op politiecommandant Metlitón Manzanas. Op 2 augustus 1968 werd hij vlak voordat hij zijn huis wilde binnengaan doodgeschoten. De vergelding werd, mede vanwege de succesvolle ‘mediacampagne’ rondom de dood van Etxebarrieta, door grote delen van de Baskische bevolking gesteund.

Een aantal aspecten die Gurr in zijn theorie behandelt, kunnen deze in geweld uitmondende dynamiek verklaren. Ten eerste was de relatieve deprivatie kennelijk zeer intens en omvangrijk. De hernieuwing van strikte repressie, ingezet om de onrust in Baskenland te bestrijden, leidde tot intensivering van de onvrede. Ten tweede: de Baskische bevolking had steeds minder bezwaren tegen geweld, omdat het zo regelmatig voorkwam. De frequentie werd immers flink opgeschroefd en bovendien leek het geweld effectief, omdat er een destabiliserend effect vanuit ging. De ETA had in deze jaren besloten tot de actie-repressie-actiestrategie over te gaan. Hiermee zou iedere ekintza (actie) een steeds gewelddadiger staatsreactie uitlokken, die tot meer verzet bij de bevolking zou leiden zodat er uiteindelijk een burgeroorlog zou uitbreken waarin het regime omvergeworpen zou worden. De ETA leek gelijk te krijgen: ook relatief kleinschalige acties van hun kant werden met de inzet van veel middelen bestreden. Ten derde slaagde de ETA erin een organisatie op poten te zetten waarmee ze over mensen en middelen wist te beschikken; eveneens een voorwaarde voor het uitbreken van politiek geweld.

Voor Tilly is dit eveneens een belangrijk criterium. Voordat groepen in staat zijn om tot collectieve actie (of geweld) over te gaan, moeten ze voldoende hulpbronnen kunnen mobiliseren.[54] De ‘meer-middelen-stroming’ die de nieuwe groepsorganisatie in het leven riep, kon gezien de toegenomen activiteit over die hulpbronnen beschikken. De verklaring daarvoor is eveneens in de repressie gelegen, stelt Tilly. Repressie heeft namelijk een tweeledig effect: enerzijds verhoogt het de kosten van mobilisatie en collectieve actie, maar anderzijds leidt repressie tot stimulering.[55]

De repressieve maatregelen troffen immers niet alleen de doelgroep (de Baskische groepsorganisaties), maar de gehele Baskische bevolking. Tijdens een uitzonderingstoestand zorgden willekeurige detenties, omvangrijke klopjachten en niet zelden excessief gewelddadig optreden van de Guardia Civil voor onrust onder de Basken. Dit optreden benadeelde met andere woorden niet alleen de ETA, maar alle inwoners die aan dit optreden onderworpen waren. Het effect hiervan is dat meer Basken ‘over de streep getrokken’ werden. Waar zij voorheen loyaal aan de PNV waren, kon de ETA nu in toenemende mate op hun materiële en financiële steun rekenen. De actieve én oogluikende steun groeide. Op een uitzonderingstoestand of een repressiegolf volgde dan ook steevast een flinke aanwas van rekruten. Repressie leidde vanwege het willekeurig ogende karakter daarom tot groei van de ETA. De beschikbaarstelling van meer hulpbronnen maakte een professionalisering van de organisatie mogelijk, waardoor meer acties verricht konden worden.

Ook Peter Merkl onderstreept het belang van toevloed aan middelen en steun. Hij interpreteert dit echter als een interne dynamiek van de beweging. Als geweld deel uitmaakt van de repertoires van collectieve actie, dan komt er een ander slag mensen op de organisatie af, stelt Merkl. Deze tweede generatie revolutionairen, actionisten genoemd, laat zich minder door ideologie motiveren dan door ‘spanning’ en de mogelijkheid geweld te plegen. Zij weten in het algemeen meer van wapens en explosieven. Die kennis is in de beweging welkom. De komst van deze nieuwe generatie is in materieel opzicht cruciaal voor de verdere uitbouw van de organisatie.[56] Hoewel de ideologische motivering van de acties gedurende het hele bestaan van de ETA onlosmakelijk verbonden bleef met geweld, zie je in de ETA vanaf 1968-1970 wel een toevloed van jongelingen die kennis van wapengebruik, explosieven en subversieve activiteiten meebrachten. Dit maakte de professionalisering van de organisatie en het aanhoudende geweld mogelijk.

Bovendien trad er een tweede generatieconflict op in de organisatie zelf. Bij de aanwas van nieuwe rekruten stonden er ook nieuwe leiders op. De positie van de ‘oude’ leiders binnen de ETA werd meermaals betwist door nieuwkomers die een andere ideologische of strategische koers voorstaan. De geschiedenis van de ETA is inderdaad een aaneenschakeling van elkaar opvolgende ideologische en persoonlijke facties. Twist over ideologie en structuur is endemisch binnen de ETA. Niet zelden dreigde de ETA hierdoor te desintegreren. Een schisma ontstond werkelijk in de jaren zeventig toen de ETA werd opgedeeld in ETA-militar en ETA-politico-militar. Verdere schisma’s, maar vooral de voortdurende ideologische onrust, werd ondervangen met meer actie. Want dat het oppressieve regime bestreden moest worden, daarover waren alle etarras het roerend eens. Door de preoccupatie met de acties te vergroten, raakten de ideologische twisten wat op de achtergrond. De komst van nieuwe generaties rekruten leidde kortom ook via dit mechanisme tot geweldsstimulering.

Repertoires van collectieve actie na 1968

Het regime reageerde op de brede maatschappelijke onrust in de Baskische regio met de uitroeping van een uitzonderingstoestand. Massale arrestaties, mishandelingen op straat, willekeurige detentie en martelingen tijdens de verhoren waren aan de orde van de dag, waarop weer stakingen, arrestaties, rellen, bomaanslagen en vuurgevechten volgden.[57] En hoewel de felle repressie steeds tijdelijk een geweldscampagne wist af te remmen, duurt het geweld tot op de dag van vandaag voort. Repressie leidt tot arrestaties, vluchtende etarras en ernstige organisatorische problemen, maar na een tijd wist de ETA zich steeds weer te herschikken. Met een nieuwe geweldscampagne als gevolg.[58] Ondanks enkele langdurige wapenstilstanden en onderhandelingen, waarvan het laatste staakt-het-vuren pas onlangs werd opgezegd, pleegt de ETA nog steeds aanslagen. Een vrij Euskadi wordt nog steeds gewapenderhand nagestreefd.

Vanaf 1968 ontwikkelt de ETA gewelddadige repertoires van collectieve actie. Dat wil zeggen: de methodes waarmee de ETA haar doelen nastreefde raakten ‘ingesleten’ in de organisatie. Het waren geen incidenten meer, maar doelbewuste tactieken en technieken. Bovendien werd de ETA steeds effectiever en efficiënter in de geweldplegingen: ze professionaliseerden immers. Alledrie de auteurs verklaren, zij het op verschillende wijze, de voortzetting en ‘nesteling’ van het politieke geweld aan de hand van deze gewelddadige repertoires.

Gurr meent dat iedere geweldsdaad een toekomstige geweldsdaad kweekt. De frequente manifestatie van effectief ogend geweld leidt ertoe dat steeds meer ontevredenen extravert agressieve neigingen gaan koesteren. In die zin leidt het optreden van geweld tot potentieel meer politieke geweldplegers. In de Baskische situatie lijkt die gewenning aan geweld een rol te spelen.[59] De historicus Robert Clark deelt deze conclusie. Hij schrijft: ‘De lange jaren van het Franco-regime hebben een generatie van revolutionaire jongeren voortgebracht, toegewijd aan een gewapend bestaan.’[60] Zodra groepen mensen zich gewelddadige repertoires aanleren, komt een samenleving daar volgens Gurr maar moeilijk van af.[61]

Dit repertoire van collectieve actie wordt evenwel bewust gekozen, zegt Tilly. Uit alternatieve repertoires, zoals stakingen, demonstraties en petitioneringen, koos de ETA mede onder invloed van de wisselwerking met het regime de gewelddadige vorm. Met deze vorm diende de ETA volgens hem kennelijk het beste het belang van de radicale nationalisten. Doordat een organisatie aan een bepaald soort collectieve actie went, is het het voordeligst deze vorm te blijven verkiezen boven andere vormen. De organisatie weet immers steeds beter hoe hiervoor hulpbronnen kunnen worden gemobiliseerd en op welke momenten tot actie kan worden overgegaan. In zekere zin dalen de transactiekosten. Op den duur wordt het gebruik van dezelfde repertoires daarom, in termen van de opoffering van hulpbronnen, goedkoper en aantrekkelijker.[62] In kleine groepsverbanden specialiseerden de etarras zich in het gebruik van geweld. Die specialisatie had een geweldsstimulerende uitwerking: de etarras werden steeds effectiever en efficiënter in het nastreven van de groepsbelangen. Hoe langer hoe meer werd geweld het geëigende middel om de groepsbelangen te realiseren.[63]

Merkl wijst daarbij op de onmogelijkheid dat het geweld vanzelf ophoudt. Zonder externe interventie via arrestatie of executeren zullen de geweldplegers hun acties blijven uitvoeren. Dat komt door het noodgedwongen ondergronds opereren van revolutionaire bewegingen. In de clandestiniteit raken groepen als de ETA in serieuze mate afgezonderd van de rest van de samenleving. Daardoor ontstaat een kleine groepsomgeving. In kleine groepsverbanden raken individuen onverbrekelijk psychologisch afhankelijk van de groepsidentiteit, die goeddeels is geschapen door de groepsideologie, in dit geval het radicale Baskische nationalisme. Omdat de individuen in toenemende mate op elkaar zijn aangewezen en het contact met de rest van de samenleving verliezen, ontstaat een individuele verknochtheid met het groepsbestaan. Waar het individuele bestaan ophoudt en het groepsleven begint, wordt voor de groepsleden steeds onduidelijker. Het feit dat politiek gewelddadige bewegingen meestal jeugdbewegingen zijn speelt hierin ook mee.[64]

Hoewel dit bij de ETA minder verklaringskracht heeft (etarras waren gemiddeld genomen ouder dan hun Italiaanse en Duitse collega’s), speelde de vermenging van jeugdige actiebereidheid en emotionele instabiliteit, volgens Merkl inherent aan de adolescentiefase, met radicaal politiek gedachtegoed wel een geweldsfaciliterende rol. Deze small group dynamics resulteren zeer waarschijnlijk in geweld. De ondergrondsheid faciliteert op die manier de voortzetting van geweld. Immers, de individuele leden zullen zonder externe ingreep niet uit dat groepsverband komen. Ook etarras, ingedeeld in zogenoemde cuadrillas (cellen van zes tot acht etarras) raakten door hun ondergrondse opereren sterk verbonden met het leven als etarra. Daarbuiten was er in afnemende mate interactie met anderen, waardoor het referentiekader steeds nauwer werd. Het geweldsrepertoire werd daarom in het algemeen pas doorbroken als etarras gevangen werden gezet of in de strijd de dood vonden.

Conclusie: een gewelddadiger wereld 

Door de drie theorieën van Gurr, Tilly en Merkl te confronteren met de gebeurtenissen in de Baskische regio, ontstaat een nieuwe interpretatie van het geweld in Baskenland. Ook zijn de theorieën van Gurr, Tilly en Merkl verrijkt met een casus. Richtinggevend tijdens deze exercitie was de vraag hoe het te verklaren is dat in de Baskische regio structureel politiek geweld is uitgebroken. Omdat Gurr, Tilly en Merkl representanten zijn van verschillende stromingen denkers over politiek geweld, benadrukken zij andere aspecten van geweld.

Gurr benadrukt in het gangbare kader van de jaren zestig en zeventig sociaal-maatschappelijke factoren. Relatieve deprivatie is een collectief beleefde onvrede, veroorzaakt door tekortschietende politiek-maatschappelijke structuren. Ik heb in lijn met Gurrs theorie het ontstaan van het Baskische nationalisme geïnterpreteerd aan de hand van dalende waardeverwachtingen en een gebrek aan participatiewaarden. Met de oprichting van de PNV en de ratificatie van het autonomiestatuut in 1936 kon de relatieve deprivatie worden opgeheven: er waren democratische kanalen om op basis van de onvrede te handelen. Toen Franco aan de macht kwam, hadden de Basken plotseling geen middelen meer om die onvrede op te heffen. Sociale, culturele en politieke verworvenheden werden de kop ingedrukt. Dat leidde tot frustratie die de grondslag vormde voor het geweld.

Voor Tilly is geweld veeleer een gevolg van rationele groepshandelingen die hij plaatst in het kader van groepen die groepsbelangen nastreven door de kosten af te wegen. Hij ziet de mogelijkheid om groepsbelangen te realiseren als doorslaggevend voor het ontstaan van geweld. De franquistische repressie betekende een verhoging van de kosten van collectieve actie. Die kosten werden verlaagd toen de repressie matigde (stimulering). Er volgde meer actie. Toen de ETA als organisatie was gegroeid en het regime zich zorgen ging maken om haar acties, werd de repressie weer opgeschroefd. Maar deze hernieuwde striktheid leidde behalve tot een verhoging van de kosten ook tot een toevloed aan middelen, omdat de repressieve maatregelen niet alleen de etarras troffen, maar de gehele Baskische groep. Hierdoor kon de ETA als organisatie groeien en het geweld nestelde zich.

Merkl, tenslotte, bestempelt in zijn bundel drie aspecten van politiek geweld als cruciaal. Generatieconflicten, actionisten en small group dynamics bepalen of er geweld ontstaat. Ik heb geconstateerd dat bij het ontstaan van de ETA een generatieconflict doorslaggevend was in de oprichting, dat de komst van actionistisch ingestelde jongeren de organisatie deed professionaliseren en dat de groepsprocessen in de cuadrillas een geweldsstimulerende uitwerking hebben gehad.

Alledrie de perspectieven op het ontstaan van geweld zijn voor de verklaring van het ETA-geweld vernieuwend. Drie decennia denken over politiek geweld en terrorisme vragen onze aandacht voor sociaal-maatschappelijke veranderingsprocessen, rationele actie- en geweldspatronen en sociaal-psychologische escalatiemechanismen. Door die aspecten met Gurr, Tilly en Merkl in de hand bij de ETA nauwgezet te ontleden, is in dit artikel een verfrissende interpretatie van het in Baskenland ontstane geweld geconstrueerd. Het begrip van het ontstaan van politiek geweld en terrorisme is hiermee verdiept.

Het feit dat de ETA vandaag de dag nog steeds aanslagen pleegt ter nastreving van een vrij Baskenland, onderstreept de overtuiging van de drie theoretici dat repertoires van politiek geweld en gewenning aan geweld zorgen voor de voortzetting van geweld. Als geweld eenmaal gemeengoed is, komt een samenleving er kortom maar moeilijk weer vanaf. Want ‘zoals alle handelingen verandert het gebruik van geweld de wereld, maar het meest waarschijnlijke resultaat is een gewelddadiger wereld’.[65]

 Artikel afkomstig uit:

Leidschrift

Titel: Een gewelddadiger wereld. Het ontstaan van de ETA verklaard
Nummer: Historisch terrorisme. De ervaring met politiek geweld in de moderne tijd.
Jaargang: 23.1

 
 

Noten:

[1] H. Arendt, On violence (New York 1969; vert. Amsterdam 2004) 87.

[2] R.R. Aya, Rethinking revolutions and collective violence: studies on concept, theory, and method, (Amsterdam 1990) 47.

[3] Ibidem, 47.

[4] Ibidem, 39, 42, 30.

[5] Ibidem, 53.

[6] Aya, Rethinking revolutions and collective violence, 90.

[7] P.H. Merkl ed., Political violence and terror: motifs and motivations (Berkeley 1986) 11.

[8] T.R. Gurr, Why men rebel (Princeton 1970).

[9] C. Tilly, From mobilization to revolution (Addison-Wesley 1978).

[10] P.H. Merkl ed., Political violence and terror.

[11] J. Sullivan, ETA and Basque nationalism: the fight for Euskadi 1890-1986 (Londen 1988) 7.

[12] Sullivan, ETA and Basque nationalism, 29.

[13] R.P. Clark, The Basque insurgents: ETA, 1952-1980 (Wisconsin 1984) 5. De huidige naam nam de PNV pas in 1906 aan: J. Visser, Spanje en de Baskische ETA; terrorisme van dictatuur tot democratie (‘s Gravenhage 1982) 11. De Baskische naam voor de PNV is EAJ, wat staat voor Eusko Alderdi Jeltzalea. De betekenis is ongeveer ‘patriottische Baskische aanhangers van de doctrine van “God en de Oude Wetten”’. Sullivan, ETA and Basque nationalism, 24.

[14] S.G. Payne, Basque nationalism (Nevada 1975) 72.

[15] Clark, The Basque insurgents, 9.

[16] Payne, Basque nationalism, 72; Sullivan, ETA and Basque nationalism, 3-4.

[17] Ook gespeld als Euzkera of Euskara. Hier wordt, in navolging van de auteurs Sullivan, Clark en Payne, de spelling Euskera aangehouden.

[18] W.A. Douglass, ‘On the interpretation of terrorist violence: ETA and the Basque political process’, Comparative studies in society and history 32 (1990) 238-257, aldaar 244; Basken noemen zich Euztokarrak of Euskaldunak, wat vertaald wordt met ‘zij die Baskisch spreken’. Zie bijvoorbeeld http://winklerprins.nrc.nl/index2.php.

[19] Payne, Basque nationalism, 64.

[20] Gurr, Why men rebel, 26.

[21] Ibidem, 25-26.

[22] Ibidem, 45-46.

[23] Vgl. E. Zimmermann, Political violence, crises and revolutions: theories and research (Cambridge 1983) 49.

[24] Tilly, From mobilization to revolution, 54.

[25] Ibidem, 75-76.

[26] Vgl. Merkl, Political Violence and terror, 366.

[27] Merkl, Political Violence and terror, 237-238.

[28] Clark, The Basque insurgents, 239.

[29] Ibidem, 238, 244.

[30] Vgl. Gurr, Why men rebel, 13.

[31] Ibidem, 131.

[32] Merkl, Political violence and terror, 351-352.

[33] Ibidem, 352.

[34] Gurr, Why men rebel, 219-221.

[35] Tilly, From mobilization to revolution, 55, 100.

[36] Sullivan, ETA and Basque nationalism, 30.

[37] Vgl. Tilly, From mobilization to revolution, 114.

[38] Sullivan, ETA and Basque nationalism, 63.

[39] Merkl, Political violence and terror, 358-359.

[40] Er worden verschillende vertalingen van Ekin gegeven, waaronder ‘doen’, ‘maken’ en ‘beginnen’. Sullivan, ETA and Basque nationalism, 28; Clark, The Basque insurgents, 25.

[41] Payne, Basque nationalism, 242-243.

[42] Merkl, Political violence and terror, 363.

[43] Vgl. Ibidem, 365.

[44] Clark, The Basque insurgents, 48.

[45] Ibidem, 232.

[46] Clark, The Basque insurgents, 47.

[47] Sullivan, ETA and Basque nationalism, 70.

[48] Clark, The Basque insurgents, 47-48.

[49] Ibidem, 48.

[50] Ibidem, 237.

[51] Sullivan, ETA and Basque nationalism, 70.

[52] Clark, The Basque insurgents, 48-50.

[53] Ibidem, 48-49.

[54] Tilly, From mobilization to revolution, 69, 73.

[55] Ibidem, 101.

[56] Merkl, Political violence and terror, 350.

[57] Sullivan, ETA and Basque nationalism, 72-73.

[58] Clark, The Basque insurgents, 50-51; Sullivan, ETA and Basque nationalism, 73.

[59] Gurr, Why men rebel, 168, 177; Vgl. Zimmermann, Political violence, 70.

[60] Clark, The Basque insurgents, 280.

[61] Gurr, Why men rebel, 177, 168; Zimmermann, Political violence, 70.

[62] Tilly, From mobilization to revolution, 143.

[63] Vgl. Tilly, From mobilization to revolution, 99.

[64] Merkl, Political violence and terror, 368-369.

[65] Arendt, On violence, 103.

Meer weten