"Euromarkt" en "Euratom"
Op 25 maart hebben de ministers van buitenlandse zaken van West-Duitsland, Frankrijk, België, Nederland, Luxemburg en Italië te Rome hun handtekening gezet onder twee verdragen, waarvan het ene door de voorstanders van Europese integratie en Europese eenheid in het algemeen geestdriftig is begroet, door sommige economen en ondernemers uit de deelnemende landen met optimisme, door andere met scepsis en zelfs met afkeer wordt bezien.
Het moet nog door de respectieve parlementen worden goedgekeurd en zal - na verkregen goedkeuring - ongetwijfeld een ingrijpende hervorming van het Europese economische leven ten gevolge hebben. Wij bedoelen het verdrag inzake het scheppen van een Gemeenschappelijke Europese Markt, een Europese Economische Gemeenschap door de landen die sedert 1952 reeds partners zijn in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Deze markt is men reeds tijdens de onderhandelingen met de populaire benaming Euromarkt gaan aanduiden.
Het tweede verdrag betreft de vorming van een Europese Gemeenschap voor de Atoomenergie, waarvoor men de naam Euratom heeft gevonden.
Van EGKS tot Messina
Zoals men weet zag de "vader" van de EGKS Robert Schurnon (destijds Frans minister van buitenlandse zaken), en niet alleen hij, de "supranationale" EGKS als een eerste stap naar waarlijke Europese integratie. Het plan-Pleven inzake een Europese Defensie Gemeenschap (EDG) en het denkbeeld van een Europese Politieke Gemeenschap (EDG) dienden het complement te vormen van dit supranationale ("kleine") Europa. Het EDG-verdrag, in mei 1952 getekend (zie 10027, 10033 en 10487) werd op 30 aug. 1954 door de Franse Assemblée getorpedeerd. Met het EDG-verdrag werden de door een speciale commissie uitgewerkte EDG-plannen (zie nader 10499/3) in de archieven van de Europese kanselarijen opgeborgen. Voor de "Europeanen" brak er een tijd van malaise aan.
Jean Monnet, eerste voorzitter van de Hoge Autoriteit der EGKS, die een grote rol heeft gespeeld in de voorbereiding van de Europese integratie-plannen, vond in de vooral in Frankrijk ontstane tegenstroom tegen deze integratie aanleiding, om in november 1954'zijn ambt neer te leggen. Hij nam het initiatief tot de vorming van een internationaal actie-comité voor de Verenigde Staten van Europa.
Toen de ministers van buitenlandse zaken der EGKS-landen in juni 1955 te Messina (Sicilië) bijeenkwamen om een opvolger voor Monnet te kiezen, was deze verkiezing niet het voornaamste onderwerp van gesprek. Dit was de vraag, wat nu ten aanzien van de Europese eenwording te doen stond.
Een Benelux-memorandum, waarin verschillende economische maatregelen werden geopperd (zie nader pag. 11975), droeg tijdens deze conferentie ten zeerste bij tot een nieuwe poging om de integratie weer op gang te brengen ("relance européenne"), ook al stonden met name Frankrijk en West-Duitsland bijzonder sceptisch en gereserveerd tegenover de in het memorandum gedane suggesties. Het resultaat van de conferentie was, dat een commissie van regerings-gedelegeerden onder leiding van de Belgische min. van buitenlandse zaken, P. H. Spaak, de mogelijkheden ging bestuderen van nauwere economische samenwerking, in het bijzonder op het gebied van verkeer, energievoorziening in het algemeen en van de atoomenergie in het bijzonder en de mogelijkheid ook van de schepping van een gemeenschappelijke markt 2).
Van Messina tot "Val Duchesse"
Op de minister-conferentie van Messina volgden die van Noordwijk (sept. 1955, zie pag. 12113). Nog in 1955 kwam de commissie-Spaak met een voorlopig rapport gereed (zie pag. 12255). Op 11 februari 1956 bespraken de EGKS-ministers te Brussel het zg. Euratom-plan (zie pag.12399) 3)
Het op 27 april 1956 gepubliceerde rapport-Spaak werd besproken tijdens een op 29 en 30 mei 1956 te Venetië gehouden conferentie (zie nader pag. 12624/3). Overeenkomstig een besluit van deze conferentie begonnen gedelegeerden van de zes landen, wederom onder leiding van Spaak, op 26 juni in het even buiten Brussel gelegen kasteel "Val Duchesse" ("Hertoginnedal") met de opstelling van de desbetreffende verdragen. Op 20 februari werd tenslotte op een te Parijs gehouden minister-conferentie definitieve overeenstemming bereikt (zie 13037 /2).
Kritiek en bezwaren
Naarmate deze verdragen, in het bijzonder het Euromarkt-verdrag, hun definitieve vorm naderden, :kwamen een aantal geschilpunten scherper naar voren. Geschilpunten die via vele persberichten ook in de openbaarheid kwamen en die aanleiding gaven tot tal van kritische commentaren en zelfs afwijzende reacties (zie bv. de verklaring, die een groep vooraanstaande personen uit het Nederlandse bedrijfsleven op 31 jan. 1957 publiceerde, pagina 13022/1). Met name werd de vrees uitgesproken, dat de gemeenschappelijke markt een zodanig protectionistisch karakter zou tonen, dat de exportpositie van Nederland met betrekking tot niet aan de Euromarkt deelnemende landen ernstig zou worden getroffen.
Een van de vele andere moeilijkheden vormde de wijze waarop de Fransen hun overzeese gebiedsdelen in de gemeenschappelijke markt opgenomen wensten te zien. In het algemeen bestaat de indruk, dat aan Frankrijk heel wat concessies zijn gedaan.
De kritiek bleef overigens niet beperkt tot Nederland. Wij wijzen elders in dit artikel op het scepticisme van de Franse radicaal-socialist Pierre Mendès-France, die in Frankrijk zeker niet alleen staat met zijn kritiek. In Duitsland zou, als wij Time (1-4) mogen geloven, niemand minder dan de minister van economische zaken Ludwig Erhard de "economische wijsheid" van het Euromarkt-project in twijfel trekken. Volgens het genoemde Amerikaanse weekblad zou Bondskanselier Adenauer hem zelfs genoopt hebben af te zien van een lezing aan de Columbia Universiteit (VS), waarin Erhard voornemens was uitdrukking te geven aan zijn twijfel. Erhard steunde Adenauer in een aan de Euromarkt gewijd Bondsdag-debat, maar hij deed dit in hoofdzaak met de opmerking, dat welke economische bezwaren men ook mocht opperen, de Euromarkt een geval was waarbij het primaat van de politiek tot gelding moest worden gebracht.
Kritiek en bezwaren blijven niet beperkt tot de zes direct betrokken landen. Zo is er in GATT-kringen 4 ) een zekere onrust te bespeuren (Neue Zürcher Zeitung, 21-3-57), terwijl verschillende Latijns-Amerikaanse leiders de vrees hebben uitgesproken, dat de associatie van de overzeese gebiedsdelen der Europese landen met de Euromarkt en de grote investeringen, die de zes landen in deze gebieden voornemens zijn te doen, de handel tussen West-Europa en Zuid-Amerika en de Europese' investeringen in Zuid-Amerika zullen benadelen (Handelsblatt 22 en 23-3-57).
Dr. N. Franken schreef in een "Europees commentaar" (Economisch-Statistische Berichten, 27-3), dat overigens van een positieve, zij het niet kritiekloze, instelling ten aanzien van beide Europese verdragen getuigde:
"De stroom van bezwaren, welke van vele zijden tegen de Europese gemeenschap, in de vorm zoals deze te Brussel werd ontwikkeld, naar voren wordt gebracht, schijnt onvermijdelijk te moeten leiden tot een afwijzing van de verdragen, waarin het integratiestreven is vastgelegd. Is een dergelijke opvatting gemotiveerd, ziedaar een vraag, die voor de toekomst van West-Europa van eminent belang is."
Het is aan de parlementen van de zes landen om thans op deze vraag antwoord te geven.