Het paleis, de fontein en de roos: Bakchivsaray, monument van Tartaarse cultuur
Tussen de bezoeker en de legendarische Fontein der Tranen in Bakchivsaray (Bachtsjysaraj of ook wel Bachtsjisaraj), het paleis van de Khans der Krimtartaren, hangt een lage ijzeren ketting: symbool van de makkelijk te overschrijden grens tussen solide geschiedenis en de wereld van de legende waar alles net even anders en intenser is. De Russische dichter en schrijver Alexander Poesjkin (1799-1837) maakte het paleis wereldberoemd door zijn lange gedicht ‘De Fontein van Bakchivsaray’ uit 1822. Maar het fraai gerestaureerde Bakchivsaray is ook zonder het kunstwerk van de grote en makkelijk ontvlambare dichter één van de cultuurtoeristische highlights van de Krim, autonome republiek in Oekraïne aan de Zwarte Zee.
Auteur: Jan J.B. Kuipers
Krimtartaarse stijl
Bakchivsaray, het Tuinpaleis (‘saray’ betekent paleis), is een half millennium oud. Khan Mengli Girey begon in de vijftiende eeuw met de bouw; andere bronnen melden dat de funderingen in 1503 werden gelegd door Khan Abdul Sahel Girey. Het paleismausoleum bevat de graven van de Tartaarse Khans en hun echtgenotes vanaf 1592. Bakchivsaray wordt gezien als een uniek monument van de Krimtartaarse, islamitische bouwstijl. Gedurende de eeuwen na de stichting is het complex steeds uitgebreid. Het paleis groeide uit tot een verzameling lage gebouwen met merendeels één verdieping rond een grote centrale hof, die toegankelijk is via een Noorden een Zuidpoort. Evenals het, uiteraard veel grotere, Topkapi-paleis in Istanbul bewaart de relatief lage, informeel gevormde structuur van Bakchivsaray nog een flauwe echo van de vroegere, nomadische fase van de Turks- Tartaarse cultuur.
Verschillende namen van onderdelen van Bakchivsaray vertolken ook een duizend en één nacht-achtige sfeer: de harem, de Perzische tuin, de valkentoren. De Divanzaal, waar de staatsraad van de Khans vergaderde, bezit glas-in-loodramen uit de zestiende eeuw; de lage, met kussens bedekte zitbanken langs de wanden van de zaal zijn geschaard om een fraaie marmeren fontein in het midden van het vertrek. De Grote Moskee in het noordoosten van het paleiscomplex, ontworpen door de Perzische bouwmeester Omer, is gebouwd in 1763. Een aantal kamers is nu in Tartaarse stijl heringericht, bijvoorbeeld de vertrekken van de harem. Andere ruimten dienen als museumzaal.
De Fontein der Tranen of Rozenfontein, daterend uit 1764, staat tegen de wand van één van vele binnenhoven in het paleis. Dit is niet de originele locatie; eerst was de fontein geplaatst in het mausoleum van Diliara Bikech, één der concubines van Khan Krim Girey. Pas in 1784 vond de verhuizing plaats naar het eigenlijke paleis. Ook de fontein is ontworpen door de Perzische bouwmeester Omar. Ten behoeve van de hedendaagse bezoeker is de fontein versierd met enkele rode en witte rozen, waarop de veelbesproken ‘tranen’ druppen. De associatie met Poesjkins romantische gedicht is onontkoombaar – pal naast de lichte, delicate fontein staat een wat plomp aandoend, bronzen borstbeeld van de dichter.
Verbanning
Alexander Poesjkins gedicht mengt het deels historische en deels legendarische verhaal van de fontein nog eens met een flinke dosis fictie. Khan Krim Girey was verliefd geworden op een meisje in zijn harem. De als zeer wreed bekendstaande Khan had haar tijdens een van zijn veroveringstochten gevangen genomen. Het meisje kon niet wennen in Bakchivsaray en stierf van heimwee en verdriet. Poesjkin deed daar nog een schepje bovenop: hij maakte van de ongelukkige een christelijke Poolse slavin en liet haar vermoorden door een jaloerse rivale. Krim Girey huilde hartstochtelijk bij het vernemen van haar dood, hetgeen iedereen die hem kende zeer verbaasde. Vervolgens liet de Khan de witmarmeren fontein maken, opdat de harde steen altijd zou wenen, net als hijzelf.
Een kopie van de fontein bevindt zich in het complex rondom het Livadiapaleis bij Jalta, waar in 1945 de Conferentie van Jalta plaatsvond tussen Stalin, Churchill en Roosevelt. De Aziatische en Europese geschiedenis vloeien in de Krim voortdurend door elkaar: onderweg van Sebastopol – tot voor kort als Sovjet-vlootbasis een hermetisch gesloten stad – naar Bakchivsaray passeer je ook de beroemde vallei waar zich tijdens de Krimoorlog de fameuze ‘Charge van de Lichte Brigade’ (Slag bij Balaklava, 1854) afspeelde.
Folklore en oriëntalisme
Poesjkin bezocht de Oekraïne wegens verbanning uit Sint-Petersburg in 1820. Aan de ballingschap wordt door de huidige Oekraïners met genoegen herinnerd. En niet alleen in Bakchivsaray; ook in Odessa, niet ver van de door Eisensteins film ‘Pantserkruiser Potjemkin’ (1925) beroemd geworden ‘Trappen’, verrijst bijvoorbeeld een borstbeeld van hem op een opvallend hoge sokkel. Men is hier trots op de literaire geschiedenis; zo kijkt in Jalta een sierlijk beeld van Tjechov uit over de boulevard en de zee.
Tijdens zijn ballingschap schreef A.S. Poesjkin ook een groot deel van zijn meesterwerk ‘Jevgeni Onegin’, een roman in verzen en een van de belangrijkste gedichten van de Russische literatuur. Tsaar Nicolaas I hief in 1826 onder strenge voorwaarden Poesjkins verbanning op. Overigens was ook het verblijf in de Oekraïne niet vlekkeloos verlopen, omdat Poesjkin te Odessa in conflict kwam met de gouverneur-generaal, wiens vrouw hij het hof had gemaakt. Zijn borstbeeld in Odessa staat dan ook met de rug naar het regeringspaleis. In 1837 werd Poesjkin te Sint-Petersburg in een duel gedood.
Alexander Poesjkin was van grote betekenis voor de latere negentiende-eeuwse belangstelling in Rusland voor de eigen sagen, sprookjes en legenden. Bekend is het verhaal dat de kleine Alexander deze verhalen met de paplepel kreeg ingegoten van zijn kindermeisje. De bewerking van één ervan, ‘Roeslan en Ljoedmila’, maakte hem op jonge leeftijd beroemd. Maar het fonteingedicht past in de al even romantische stroming van het oriëntalisme, die Europa aan het begin van de negen tiende eeuw in haar greep kreeg, en waarvan de voedingsbronnen in Rusland als het ware ‘om de hoek’ lagen. Het binnenland van de Krim weerspiegelt ook nu nog de zeer woelige en multi-etnische historie. In het gelijknamige stadje Bakchivsaray bij het paleis (ca. 33.000 inwoners) biedt het straatleven een palet van Mongoolse, Turks-Tartaarse en Slavische typen. Minaretten en orthodoxe kruisen priemen boven de daken uit.
Nieuwkomers
Een minstens zo beroemde bezoekster van het paleis van Bakchivsaray, ruim vóór Poesjkin, was keizerin Catharina de Grote. Zij ontnam de Krim in 1783 aan het Osmaanse rijk (Turkije). In 1787 reisde de toen 58 jaar oude keizerin van Sint Petersburg naar de Krim. Haar gevolg omvatte ongeveer 2.300 personen. Bij Bakchivsaray werd zij door duizenden Tartaarse ruiters in ceremoniële uitmonstering naar het paleis geëscorteerd. Ze schreef over het paleis: ‘Deze aanwinst betekent een einde van de vrees voor de Tartaren.’
Het multi-etnische karakter van de Krim is door Catharina om politieke redenen ijverig bevorderd. Behalve Russen en Oekraïners moedigde ze Armeniërs, Duitsers en Bulgaren aan om zich hier te vestigen. Ook Joden en Grieken streken vanouds neer in De Krim. Veel Tartaren emigreerden na de Russische inbezitneming naar Turkije. In 1863 overtroffen de nieuwkomers de Tartaren in aantal. De Joden vielen in de Tweede Wereldoorlog ten prooi aan de Duitsers, Grieken en Tartaren werden gelijkelijk vervolgd door Jozef Stalin. Hij gelastte in 1944 de massadeportatie van ongeveer 150.000 Tartaren en 70.000 Krim-Grieken naar Centraal-Azië; 50.000 Tartaren hadden in het Sovjetleger gevochten, maar velen hadden uit onvrede met de stalinistische onderdrukking ook met de Duitsers gecollaboreerd.
Pas na de ineenstorting van de Sovjetunie omstreeks 1990 keerden groepen Tartaren en andere gedeporteerden terug. Catharina’s verovering in 1783 betekende een eind aan ongeveer 550 jaar Tartaars gezag over de Krim. In 1223 verscheen hier Djengis Khans ‘Gouden Horde’. Hiertoe behoorden ook de nomadische Tartarenstammen uit Centraal-Azië. De Krim werd een onderdeel van het gigantische Mongools-Tartaarse rijk, dat zich van China tot Moskou en Kiev uitstrekte. Juist door die enorme uitgestrektheid verwierf de Krim al snel een grote mate van autonomie. Het hof en de legerleiding vestigden zich in de vijftiende eeuw in Bakchivsaray; in 1532 maakte Girey de plaats tot hoofdstad van het Khanaat van de Krim. Waarschijnlijk was het een belangrijke kruising van handelsroutes van noord naar zuid en van oost naar west (Zijderoute). Na de Russische annexatie in 1783 verviel Bakchivsaray tot provincieplaats. Maar Bakchivsaray bleef tot de deportaties in 1944 wel het cultureel centrum van de Krim-Tartaren.
Soefisme
In de dertiende eeuw bekeerden de Tartaren zich tot de islam. Toen het paleis werd gebouwd was de Tartaarse cultuur al doordrenkt van de vormentaal en het geestesleven van de islamitische cultuur. Tijdens de stichting van het paleis van Bakchivsaray, sinds 1475, waren de Khans onderhorig aan de Osmaanse sultans in Istanbul. De Fontein der Tranen is een voorbeeld van de verfijning die de Khans en het hofleven hadden verworven; de structuur en decoraties ervan verwijzen naar de filosofie van het soefisme, een mystieke stroming binnen de islam. Ook de bijnaam Rozenfontein is te danken aan het soefisme, want de roos is vanouds een belangrijk soefistisch symbool. De doornen zijn de regels van de sharia (islamitische wet) en de stam is het innerlijke pad dat de soefi volgt. De rozenblaadjes verwijzen naar de innerlijke kennis van God; de geur van de roos symboliseert tenslotte het ervaren van de werkelijkheid zoals die is. De werkelijkheid achter de muren van Bakchivsaray is op de dag van ons bezoek in elk geval vredig en zonnig. Een Slavisch en een Mongools ogend vrouwtje vegen geconcentreerd de centrale hof. Wie naar het toilet wil, in een hoekje van de hof, moet een papiertje vragen aan een behulpzame functionaris. De rol hangt bij de kassa.