Geen afbeelding beschikbaar

Sport als substituut voor religie in Nederland

In haar prachtige boek over voetbal in Brazilië stelt Janet Lever dat sport beschouwd kan worden als een institutie die er toe bijdraagt dat de bevolking van een metropool bij elkaar gehouden wordt en die het gevoel van verbondenheid met de plaatselijke omgeving verhoogt. Dat is volgens haar het gevolg van de opwinding en hartstocht die door de pracht en het vertoon van sportspektakels opgewekt wordt.
 

Auteur: Ruud Stokvis

Daardoor doen deze sportspektakels voor de bevolking van de metropolis hetzelfde als wat religieuze ceremonieën plachten te doen voor mensen in traditionele dorpssamenlevingen.[1] Lever baseert zich hier op het in de sociale wetenschappen algemeen gedeelde idee dat het moderne leven gekenmerkt wordt door het steeds verder uiteenvallen van traditionele verbanden zoals familie, dorp, buurt, stand en kerk. Deze instituties verliezen langzamerhand het vermogen mensen te binden en hen, in overeenstemming met de normen en waarden die erbinnen centraal staan, te vormen. Mensen zijn volgens deze opvatting meer individueel in het sociale leven komen te staan en zijn gedwongen zelf hun weg te zoeken, zonder dat zij nog geleid worden door deze traditionele verbanden. De Franse socioloog Emile Durkheim schreef dit toe aan de toenemende arbeidsdeling en de daarmee gepaard gaande specialisatie van functies.[2] Ook latere sociale denkers hebben in de loop der tijd dit proces van individualisering als grondslag beschouwd van vele gunstig en minder gunstig beoordeelde eigenschappen van moderne samenlevingen.[3]

In 1912 suggereerde Durkheim al dat de god van het christendom oud werd of wellicht al dood was. Maar de behoefte van mensen om te voelen dat zij deel uitmaken van een groter samenlevingsverband bleef volgens hem voortbestaan. Hij veronderstelde dat er nieuwe vormen van collectief enthousiasme opwekkende feestelijke bijeenkomsten konden ontstaan die de samenbindende werking van godsdienstige bijeenkomsten zouden overnemen.[4] E

en van die vormen zou gevonden kunnen worden in de sport. Grote sportwedstrijden hebben door de plezierige spanning die ze oproepen primair een revitaliserende functie voor de toeschouwers.[5] Van de gemeenschappelijke anticipatie hiervan in de dagen voorafgaand aan de wedstrijd, de gezamenlijke beleving van de wedstrijd zelf en de collectieve verwerking van de uitslag in de dagen erna gaat een samenbindende werking uit. Sensationeel ontworpen stadions, sterspelers, commentaren in de media en tal van parafernalia ondersteunen die werking. Daardoor zou sport wellicht op dezelfde wijze het dagelijkse leven kunnen beïnvloeden als geloof en kerk dat plachten te doen.[6]

Vanuit deze overweging bestudeer ik hier de rol van sport. In dit stuk zal ik nagaan wat er voor de stelling van Lever te zeggen valt dat sport de plaats van kerk en religie is gaan innemen in moderne samenlevingen en daar soortgelijke samenbindende functies heeft verworven als kerk en religie in traditionele samenlevingen plachten te hebben.

Terwijl er een uitvoerige literatuur bestaat over religieuze aspecten van de hedendaagse sportbeleving in de VS (zie hieronder), bestaan er bij mijn weten geen gelijksoortige studies voor Europa, laat staan voor Nederland. Dit artikel kan niets anders zijn dan een eerste exploratie van het bewijs voor de stelling. Ik ben al tevreden met het openleggen van het terrein voor het historisch en sociologisch onderzoek dat de stelling oproept.

Religieuze wortels van de moderne sport

Op het eerste gezicht lijken religie en sport twee totaal uiteenlopende gebieden van het samenleven. Bij nader inzien is er een nauw verband en veel gelijkenis tussen deze gebieden. Een van de eerste belangrijke sociologische en historische studies over sport heeft de opvallende titel From ritual to record.[7] Allen Guttmann vatte de verschillen tussen allerlei traditionele sportachtige activiteiten en de moderne sport van de twintigste eeuw samen in een zevental karakteristieken, waarvan secularisering de eerste is.

Guttmann stelde vast dat er veel gegevens bestaan die uitwijzen dat in primitieve samenlevingen activiteiten als rennen, springen, gooien, worstelen en balspel deel uitmaakten van religieuze rituelen en ceremonieën. Deze vormen van spel hadden een ceremoniële functie. Ze dienden om de goden te behagen, om vruchtbaarheid en regen te verzekeren, het leven in stand te houden en te verlengen, demonen uit te bannen en zieken te genezen. Soms is deze religieuze functie nog zichtbaar in de moderne sport. Zo kunnen toeristen in Siena (Italië) tweemaal per jaar (2 juli en 16 augustus) een paardenrace bijwonen die nog geheel in een traditioneel religieus kader gehouden wordt, de palio.

De races vinden plaats ter ere van de maagd Maria. De prijs voor de winnaar is een banier met haar afbeelding. Voor elke race wordt in iedere wijk het paard dat de wijk gaat vertegenwoordigen en dat slechts drie dagen tevoren door het lot aan de wijk is toegewezen, in de wijkkerk geleid en plechtig gezegend. Wat men hier kan zien is dat een race een plaats heeft in een veel groter ceremonieel waarin de stad en haar wijken hun vitaliteit laten zien. Het religieuze ceremonieel in het kader waarvan dit alles plaatsvindt en dat gericht is op de maagd Maria is de vanzelfsprekende wijze waarop de stad haar eenheid manifesteert.[8]

Moderne vormen van Aziatische vechtkunst, zoals jiujitsu, aikido, karate, taekwondo en kungfu zijn oorspronkelijk ontwikkeld in samenlevingen waar het boeddhisme een belangrijke rol speelde. Deze strekten zich uit van India tot China, Korea en Japan en de Zuid-Oost Aziatische landen. Monniken, levend in tempelcomplexen, speelden hier een belangrijke rol. Veel van deze monniken waren energieke jonge mannen die naast het mediteren, een belangrijke weg om tot zelfinzicht en zelfcontrole te komen, ook graag hun lichaam oefenden. Bovendien moesten ze zich kunnen verdedigen. Binnen deze kloostergemeenschappen werden allerlei vechttechnieken ontwikkeld. De secularisering van deze vecht- en verdedigingskunsten is in een aantal gevallen minder ver gegaan dan bij de moderne Westerse sporten. Bij de meeste Aziatische vecht- en verdedigingssporten zijn nog tal van rituelen en opvattingen te vinden die terug gaan op de tijd dat ze door religieuze virtuozen ontwikkeld werden.

Olympische Spelen

De klassieke Olympische Spelen worden wel als inspiratiebron voor de moderne Olympische Spelen beschouwd, maar volgens Guttmann hadden ze door hun volledige inbedding in de religie veel meer gemeen met de sportachtige activiteiten van andere traditionele samenlevingen. De Olympische Spelen waren oorspronkelijk heilige spelen, die plaatsvonden op een heilige plaats, gedurende een geheiligde tijd, ter gelegenheid van een heilig festival: het waren religieuze daden ter ere van een god (Zeus). Deelnemers beoogden hun god te dienen en de prijzen die ze wonnen werden geacht van Zeus afkomstig te zijn.[9] Zo was het ook met de Phythische, Istmische, Nemeaanse en Atheense Spelen. De Olympische spelen zijn vanaf 776 v.C. gedurende meer dan duizend jaar iedere vier jaar gehouden. Gedurende deze tijd vond al een zekere mate van secularisering plaats in de zin dat spel, oefening en wedijver steeds mee ter wille van de atleet en minder ter wille van de goden gehouden werden. Aan sportprestaties ontleenden de atleten en de steden waar ze vandaan kwamen prestige en de stadsbestuurders beloonden succesvolle atleten dan ook rijkelijk.

Guttmann betoogt dat de religieuze betekenis die in de moderne tijd aan sport gegeven wordt wezenlijk verschilt van de traditionele religieuze betekenis van sportachtige activiteiten. In traditionele samenlevingen hoopten mensen door de sportieve activiteiten zelf de goden gunstig te stemmen. In de moderne sport is bij wedstrijden geen sprake meer van dat streven, in die zin is de sport geseculariseerd. De religieuze betekenis berust nu meer op de hartstocht en betrokkenheid waarmee mensen wedstrijden volgen en hopen dat het eigen team wint. Deze betekenis kan zich vervolgens gaan uitstrekken over de objecten die bij sport gebruikt worden (b.v. een honkbal waarmee een homerun geslagen is) en de locaties van de evenementen. Deze worden een soort tempels van de sport.[10] Ook sporthelden kunnen in dit kader een status van heiligen (Johan Cruijff) krijgen. Op basis daarvan kan hun gedrag dienen ter lering en opvoeding van het publiek.

Ook in de Olympische spelen zoals we die tegenwoordig kennen zijn zowel de religieuze wortel als het proces van secularisering goed zichtbaar. De oprichters en latere bestuurders van het Internationaal Olympisch Comité (IOC) streefden ernaar wedstrijden te organiseren voor alle atleten ter wereld. Daarbij hebben zij van meet af aan de behoefte gevoeld om de Olympische Spelen van een ideologie te voorzien die dit streven naar wereldwijde deelname gerechtvaardigde en die de eenheid van alle in sport geïnteresseerden benadrukte. De moderne Olympische Spelen werden door de initiatiefnemers geïntroduceerd als een voortzetting van de klassieke Griekse spelen, waarvan al bekend was dat ze in een religieus verband plaats vonden.

Pierre de Coubertin, de initiatiefnemer voor de moderne Olympische Spelen schreef uitdrukkelijk dat het centrale principe van het neo-Olympisme was dat het een religie was, een religio atletae.[11] Sport was voor hem een religie met een kerk, leerstukken, een ceremonieel en bovenal een religieuze gevoelservaring. Carl Diem, een Duitse propagandist voor het Olympisme beschouwde de Olympische Spelen als een ‘feest der mensheid’,[12] een uitdrukking van het idee dat de mensheid een wereld vormt, dat in zichtbare vorm gevierd wordt door het houden van de spelen. Het was een manifestatie van de heilige gedachte die bij alle volken voorkomt bij hun heilige feesten. De eed waarmee deelnemers aan de moderne Olympische Spelen verplichtten om zich aan de Olympische idealen te houden, was een uiting van deze religieuze visie op de spelen.

Het ceremonieel dat gepaard ging met de spelen berust op dit idee van de religieuze wortels ervan. De opening - en sluitingsceremonieën, de vlam, de medailles, de uitreikingen van medailles en de Olympische ringen dragen allen bij tot het religieuze ceremonieel dat met de spelen verbonden is.[13] De cultische kant van de Olympische gedachte komt ook mooi tot uiting als in Griekenland enkele maanden voor het begin van de spelen de Olympische vlam wordt aangestoken in een tempel van Hera door meisjes gekleed in de witte gewaden die de priesteressen in de oudheid geacht werden te hebben gedragen.[14]

De Coubertin wilde echter met de moderne Olympische Spelen niet precies de spelen van de Grieken imiteren. Ze werden niet meer op een vaste plaats gehouden, waren bestemd voor deelnemers uit de hele wereld en niet, zoals bij de Grieken, alleen voor deelnemers uit de Griekse wereld. Verder zouden er wedstrijden in alle moderne takken van sport worden gehouden en niet alleen in de takken van sport die de Grieken beoefenden. In die zin sloot hij zich aan bij de moderne geseculariseerde sport. Maar wat volgens hem de spelen uit beide tijdperken samenbond was de religieuze stemming waarin de spelen zich voltrokken. Deze religieuze sfeer zou er ook toe moeten leiden dat er in de moderne tijd gedurende de periode dat de Olympische Spelen plaats vonden sprake was van een wapenstilstand, voor zover er in de wereld sprake was van oorlog.[15]

De noodzaak tot een samenbindende ideologie die rechtvaardigt dat er ondanks politieke conflicten en toenemende commerciële afhankelijkheid toch iedere vier jaar Olympische Spelen gehouden worden is in de loop der tijd niet minder geworden. Het Olympisme als ideologie met religieuze trekken heeft zich steeds verder ontwikkeld en aangepast aan de hedendaagse eisen en verhoudingen. Het wordt tegenwoordig omschreven als een levensfilosofie, die de kwaliteiten van lichaam, wil en geest viert en deze in een gebalanceerd geheel combineert. Dit Olympisme houdt niet alleen in dat het IOC alles doet wat gedaan moet worden om Olympische Spelen te organiseren. De idealen waardoor het gekenmerkt wordt maken dat het IOC zich op bredere terreinen actief opstelt. Tot de missies van het Olympisme behoren: de bevordering van de sportbeoefening door vrouwen, de bescherming van atleten (juridisch, medisch, sportief), lokale sociale en economische hulpverlening in verband met sport, de promotie van een duurzame omgeving, het oude streven naar het tot stand brengen van wapenstilstanden tijdens de spelen en de promotie van culturele en Olympische opvoeding.[16]

Lenk wees er al op dat men een onderscheid moet maken tussen de intenties van de oprichters en organisatoren van de Olympische Spelen en de ervaringen en gevoelens van de atleten en hun begeleiders die aan de spelen deelnemen. Die ondergaan de ceremonieën en de daarbij horende rituelen slechts, zonder zich meestal van de religieuze intenties van de organisatoren bewust te zijn.[17] Dit neemt niet weg dat de Olympische Spelen toch nog hun rechtvaardiging vinden in een ideologie met religieuze trekken. Dit blijft niet zonder consequenties. Het IOC is in staat betrekkelijk veel geld te besteden aan het gene wat het, afgezien van het direct organiseren van de spelen, als haar verdere missie ziet. Het officiële ideologisch religieuze kader waarin de spelen gehouden worden draagt ook bij aan het internationale aanzien ervan.[18]

Afgrenzing, heiligheid en spel

Durkheim spreekt van een religie wanneer er sprake is van een aantal heilige zaken en daarmee samenhangende rituelen die onderling een min of meer samenhangend systeem vormen dat onderscheidbaar is van andere soortgelijke systemen. Centraal in deze definitie van godsdienst is het onderscheid tussen heilig en profaan. Het heilige wordt erdoor gekenmerkt dat het apart verondersteld wordt te staan van alle profane, wereldse zaken en omringd is door verboden.[19] Deze afzondering van het heilige van het dagelijks leven en de regels waarmee het omringd is, zijn door mensen geconstrueerd. Ze nemen vormen aan die de maatschappelijke verhoudingen in een bepaalde tijd en plaats weerspiegelen en tevens mede vorm geven.[20] Durkheim stelt dat religies altijd gedragen worden door specifieke groeperingen. Het geloof is geen individuele, maar een collectieve aangelegenheid, die eenheid aan de groep geeft.[21]

Durkheim’s definitie van religie maakt het mogelijk om naast het vaststellen van de historische relaties tussen sport en religie ook overeenkomsten tussen beide gebieden te ontdekken. Beziet men de overeenkomsten in de wijze waarop religieuze en sportieve bijeenkomsten opgebouwd zijn, dan is het goed voorstelbaar dat de functies van deze bijeenkomsten voor de deelnemers ook veel gemeenschappelijke kenmerken bezitten.

Religieuze en sportieve bijeenkomsten worden door Huizinga als vormen van spel beschouwd en zijn volgens hem op overeenkomstige wijze opgebouwd.[22] Het spelkarakter van religieuze bijeenkomsten komt voort uit de ceremoniële opzet ervan en de daarmee gepaard gaande rituelen. Door het ceremonieel en ritueel van deze bijeenkomsten wordt een heilige sfeer geschapen waarbij de deelnemers een buitengewoon machtige werkelijkheid buiten de menselijke wereld ervaren die van invloed is op hun dagelijks leven en aan dat leven zijn betekenis geeft.[23] Het belang van de speciale stemming waarmee men aan dit ceremonieel begint blijkt eruit dat mensen zonder religieuze achtergrond vaak moeite hebben de handelingen die daar plaats vinden serieus te nemen. Eliade heeft erop gewezen hoe belangrijk afscheidingen naar tijd en plaats zijn voor het tot stand brengen van het besef van de heiligheid van bijeenkomsten en objecten.[24] Hierdoor ontstaat een afgrenzing van de wereld buiten de bijeenkomst die bijdraagt aan de speciale stemming van de deelnemers die noodzakelijk is om de bijeenkomst te doen slagen.

Het spelkarakter van sportieve wedijver komt voort uit de beperking van de wedijver tot een bepaalde afgegrensde tijd en plaats en door de vrijwillige onderwerping aan de regels van de sport. Ook de sfeer op een sportveld heeft een speciaal karakter, dat van het dagelijkse leven te onderscheiden is, waarin allerlei activiteiten duidelijk onderscheiden worden van de betekenis die deze activiteiten in het dagelijkse leven zouden hebben. Dat geldt het meest duidelijk voor de betekenisgeving aan allerlei soorten van onderling geweld tijdens wedstrijden. Die worden tijdens de wedstrijden geaccepteerd als inherent aan de sport, terwijl ze buiten de sfeer van de sport volstrekt onacceptabel zijn. Boksen is daar het mooiste voorbeeld van. Huizinga geeft zelf een mooi voorbeeld van de speciale stemming die vereist is om in sportwedstrijden op te gaan en ervan te genieten.

Hij vertelt hoe de Sjah van Perzië, op staatsbezoek in Engeland, uitgenodigd werd om een paardenrace bij te wonen. De Sjah wees de uitnodiging beleefd af met de woorden dat hij wel wist dat het ene paard sneller loopt dan het andere.[25] In Nederland hoort men soms mensen zich wel eens afvragen wat anderen eraan vinden naar een aantal mannen te kijken die achter een balletje aan hollen. De mensen die zich deze vraag stellen missen het speciale gevoel dat sportwedstrijden kunnen oproepen en dat voor het erin opgaan essentieel is. Hetzelfde kan men vaststellen met betrekking tot religieuze plechtigheden. Huizinga kwam dan ook al tot een tamelijk sensationele conclusie: De renbaan, het tenniscourt, de hinkebaan, het schaakbord verschillen functioneel niet van de tempel of de tovercirkel’.[26]

Hij was overigens niet de enige geleerde die de verwantschap tussen sport en religie opviel. Eerder had de beroemde Amerikaanse econoom en socioloog Thorstein Veblen in zijn boek The theory of the leisure class hier ook al op gewezen. Volgens hem berusten religieus enthousiasme en de liefde voor sport op dezelfde geestesgesteldheid: de behoefte van mensen om zich van anderen te onderscheiden en de neiging om te geloven in goddelijke voorzienigheid of geluk.[27]

Er bestaat zo langzamerhand een heel scala van sociologen die hebben gewezen op de functies van allerlei vormen van afgrenzing naar plaats en tijd van bijeenkomsten van mensen, ongeacht de bedoeling van die bijeenkomsten, voor het bewerkstelligen van een emotioneel bevredigend verloop van die bijeenkomsten.[28] Het spelbegrip van Huizinga speelt geen centrale rol in het sociologische vocabulaire, maar het is toch het meest omvattend en inzicht gevend van alle begrippen die gericht zijn op de structurele analyse van situaties waarbij mensen fysiek bijeen zijn. In de formele definitie die Huizinga van spel geeft zitten alle elementen die veel andere auteurs ook essentieel achten voor het verloop van emotioneel betekenisvolle interactiesituaties.

Dit zijn: afscheiding van tijd en plaats, gemeenschappelijke aandachtspunten, lichamelijke nabijheid en een gedeelde speciale stemming.[29] Bij hedendaagse sportevenementen komt deze spelsfeer tot stand als een grote massa mensen zich naar een stadion begeeft om daar, dicht opeengepakt, een wedstrijd te aanschouwen. Hun speciale stemming komt mede tot stand door de kleuren waarin zij zich hullen, de geluiden die zij voortbrengen en de voorwerpen die zij meetorsen. Deze massa vormt de kern van een nog veel omvangrijkere ‘psychologische massa’[30] die de wedstrijd voor de tv volgt en zich soms ook daar in speciale kleding hult. Aldus verschilt zo een sportevenement niet veel van het optreden van een Amerikaanse televisiedominee voor een grote zaal enthousiaste gelovigen.

Religie en sport in Nederland en de VS

Beziet men de loop van de twintigste eeuw, dan is het duidelijk dat in Nederland en andere Europese landen het aantal mensen dat regelmatig kerken bezoekt is afgenomen en dat het aantal sportbeoefenaren en bezoekers van sportwedstrijden is toegenomen. Dit kan een toevallig negatieve correlatie zijn zonder enig causaal verband. Maar op grond van de hierboven beredeneerde verwantschap tussen religie en sport is het de moeite waard dit verband nader te bezien. Daarbij moet wel bedacht worden dat de uitbreiding van de betrokkenheid bij sport zeker niet zonder meer en altijd gepaard gaat met de afname van de religiositeit. Dat leert de gang van zaken in de Verenigde Staten. Daar is de belangstelling voor sport minstens zo sterk, zo niet sterker, als in Nederland, maar daar is geen sprake van vermindering van de religiositeit.[31] Door de ontwikkelingen in de VS te vergelijken met die in Nederland kunnen we iets meer inzicht verwerven in de specifieke condities die er toe geleid zouden kunnen hebben dat in Nederland de toename van de betrokkenheid bij sport gepaard is gegaan met een afname van de religiositeit.

Het aantal respondenten dat in Nederland in surveys zegt tot geen enkel kerkgenootschap te behoren is gedurende de twintigste eeuw opgelopen van 5% van de bevolking in 1909 naar 43% in 2007.[32] Voor een groot deel van de 57% die zich wel tot een kerkgenootschap rekent, kan men zich afvragen wat deze verbondenheid betekent als zij vrijwel nooit deelnemen aan kerkelijke bijeenkomsten. Sinds 1971, toen dit voor het eerst gemeten werd, bezoekt een steeds kleiner deel van degenen die zich tot een kerkgenootschap rekenen, eenmaal per maand of vaker een bijeenkomst van dat kerkgenootschap. In 1971 ging nog 37% van de bevolking eenmaal of vaker per maand ter kerke. In 2002 was dit percentage afgenomen tot 21%. De sportdeelname in het verband van verenigingen is sinds de jaren zestig sterk toegenomen. In 1963 waren in Nederland 1.565.389 personen lid van een sportvereniging, in 1989 bedroeg het aantal leden al 4.640.280 en in 2005 benaderde het bijna de vijf miljoen (4.991.862).[33]

Dus terwijl de kerkelijkheid afnam van 82% van de bevolking in 1960 tot 57% in 2007, nam het aantal leden van sportverenigingen toe van 13% van de bevolking naar 31%. Het aantal bezoekers van betaalde voetbalwedstrijden is tussen 1970 en 2004 gestegen met circa 25% (van ca. 3.396.000 naar ca. 4.369.000).[34] Dit is een belangrijk gegeven, omdat in Nederland en de meeste andere Europese landen vooral voetbalwedstrijden bij het publiek de gevoelens van collectieve opwinding oproepen en daarmee de bindingen van collectiviteiten waartoe de aanhangers van de teams behoren ondersteunen. Daarnaast worden deze wedstrijden ook nog door veel mensen gevolgd via de televisie. Het aantal mensen dat een of meer keer per week naar sportuitzendingen kijkt, schommelt al sinds de jaren tachtig rond de 50% van de bevolking tussen de 6 en 79 jaar.[35]

In de VS is de belangstelling voor sport even groot, zo niet groter dan in Nederland, terwijl daar veel minder sprake geweest is van ontkerkelijking en vermindering van het kerkbezoek. In de VS stellen theologen keer op keer vast dat er een versmelting is opgetreden tussen religie, sport en nationalisme. Zij publiceren studies met titels als From season to season. Sport as American religion; The faith of 50 million. Baseball, religion and American culture en The holy trinity of American sports. Civil religion in football, baseball and basketball.[36] Uit deze literatuur komt naar voren dat Amerikanen aan allerlei aspecten van sport een zekere mate van heiligheid toekennen.

Dat geldt voor bijzondere spelers die de status van heiligen krijgen, voor sportterreinen of delen ervan die een heilige status krijgen (‘The pitchers mound as cosmic mountain’[37]), voor sportevenementen die met zoveel ritueel gepaard gaan dat ze ook een heilige status verwerven en voor de opeenvolging van sporten en kampioenschappen die aan het jaar een vaste zinvolle indeling geven. Deze heiliging van sport in Amerika gaat gepaard met het idee dat het hier om typisch Amerikaanse sporten gaat. Door de gemeenschappelijke hartstocht en opwinding die deze sporten bij de liefhebbers opwekken, ervaren deze hun onderlinge betrokkenheid als Amerikanen. Daar komt bij dat ook afgezien van de sport het Amerikaanse nationalisme sterk religieus geïnterpreteerd wordt. Bellah spreekt in dit verband van civil religion. Daarmee bedoelt hij de overtuigingen, symbolen en rituelen van religieuze aard, die in de VS ontleend zijn aan het christendom, waarmee de idealen van de Amerikaanse samenleving worden uitgedrukt.[38] De opvattingen, rituelen en symbolen van de Amerikaanse sporten zijn in de loop der tijd deel gaan uitmaken van deze Amerikaanse civil religion.

Het verband tussen sport en religie kwam in de VS al vroeg in de negentiende eeuw tot stand door het optreden van de musculair christians. Deze beweging ontstond door het optreden van religieuze autoriteiten die vonden dat jonge mensen zowel hun geest als hun lichaam zorgvuldig dienden te cultiveren. Organisatorisch kreeg deze beweging vorm via de Young Men Christian Association (YMCA). Deze beweging stimuleerde onder meer de opleiding van schoolsportinstructeurs.[39] Van religieuze zijde werden ook wel allerlei bezwaren gemaakt tegen sport, bijvoorbeeld in verband met de ontheiliging van de zondag, maar deze bezwaren waren in de VS veel minder dominant dan in Nederland. Kenmerkend voor de houding van de Amerikaanse kerken was het streven om een actief beleid te voeren waarbij men ernaar streefde vormen van populaire cultuur op een verantwoord geachte wijze aan te bieden. Daartoe was een actief beleid nodig om de concurrentie van minder verantwoorde vormen van populaire cultuur het hoofd te bieden.[40]

Het aardigste voorbeeld van de band tussen sport en religie in Amerika is wel de bijnaam die de afbeelding van een met geheven armen staande Christus kreeg op een bibliotheekmuur van het katholieke, mede om de kwaliteit van zijn football teams bekend staande, Notre Dame College. Deze Jezus kijkt uit op het stadion en is vanuit een deel van het stadion ook zichtbaar. Hij wordt Touch down Jezus genoemd. Jezus juicht als Notre Dame scoort.[41] Toen na de Tweede Wereldoorlog de beweging van evangelische christenen een revival beleefde, zagen verschillende predikers in, onder wie de ook in Europa bekende Billy Graham, dat getuigenissen van grote sporthelden goed hielpen bij de verkondiging van het geloof.[42] Ook intensivering van het nationalisme in Amerika gedurende het begin van de twintigste eeuw ging gepaard met de benadrukking van het belang van een fitte jeugd voor de natie. President Theodore Roosevelt introduceerde in die tijd het begrip the strenuous life. De grootheid van Amerika was volgens hem gebaseerd op hard werken en de moed om risico’s te nemen. Om die instelling vast te houden waren fysiek en moreel fitte mensen nodig.[43] Na de Tweede Wereldoorlog werd de betekenis hiervan weer extra benadrukt in verband met de strijd tegen het communisme.[44] Sport werd mede hierdoor deel van het al eerder in Amerika gevormde mengsel van nationalisme en religie.

Ook in Nederland is sprake van een sterke verstrengeling van sport en nationalisme. De verering van ‘oranje’, een kleur die sterk verbonden is met de figuur die als grondlegger van Nederland beschouwd wordt (Willem van Oranje) en met het vorstengeslacht dat hem heeft opgevolgd, maakt dat duidelijk. Dit gaat echter nergens gepaard met een religieus aandoende betekenisgeving. Godsdienst en sport zijn sterk gescheiden gebieden. Historisch is dit vanuit de verzuiling goed te verklaren. Kerkelijke autoriteiten hadden in Nederland, net als in de VS, een ambivalente houding ten aanzien van sport. De tegenstanders zagen sportwedstrijden als gevaar voor de zondagheiliging, zij hadden problemen met de seksuele effecten van sportkleding en van de onbeheerste bewegingen en houdingen van het lichaam.[45]

Naast degenen die sport geheel afwezen waren er voorstanders van een beleid om de sportbeoefening van de lagere sociale klassen op een verantwoord geachte manier te reguleren, namelijk door het oprichten van sportverenigingen voor beoefenaren van de eigen geloofsrichting. Binnen die kaders kon bij de katholieken de zondagochtend vrij gehouden worden van sportbeoefening en bij de protestanten de hele zondag. Vooral de katholieken hadden problemen met de seksuele aspecten van sport. Zij waren tegen het gemengd sporten van jongens en meisjes. Bij een van oorsprong gemengd beoefende vorm van sport als korfbal werden aparte verenigingen voor vrouwelijke korfbalsters opgericht. Het dragen bij de sportbeoefening van ‘jongensbroekjes’ door meisjes leverde jarenlange discussie op in katholieke sportkringen.[46] Het massale enthousiasme van het publiek voor sportwedstrijden baarde de kerkelijke autoriteiten ook zorgen, in het bijzonder toen dit gepaard ging met de professionalisering van de sportbeoefening.[47]

Beziet men de vrijwillige organisatievorming in Nederland op alle terreinen van het maatschappelijke leven, dan blijkt dat de sport de minste verzuiling heeft gekend. Maximaal bereikten de sportorganisaties voor katholieken, protestanten en socialisten niet meer dan een kwart van alle sportbeoefenaren die lid waren van een sportvereniging.[48] Anders dan in de VS speelde religie geen rol in de meeste moderne sportorganisaties die aan het eind van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw ontstonden. Ze waren opgericht in hogere sociale klassen die een tamelijk liberale houding ten aanzien van religie kenden. Dit waren organisaties die aansluiting hadden bij de internationale bonden en van waaruit nationale kampioenen gerekruteerd werden die aan internationale wedstrijden mochten deelnemen.[49]

De leden van de verzuilde organisaties waren van deze vormen van topsport uitgesloten. Hierdoor bleef de sportbeoefening binnen deze bonden op een betrekkelijk laag peil en was het voor aspirant-sportbeoefenaren veel aantrekkelijker om zich aan te melden bij een algemene vereniging. De verzuilde organisaties richtten zich vooral op pedagogisch verantwoord geachte vormen van recreatieve sport. Anders dan in de VS. waren zij niet in staat een verbinding te verwerven met de steeds populairder wordende professionele topsport bestemd voor het massapubliek. Het was ondenkbaar dat vanuit deze organisaties een beroep kon worden gedaan op professionele topsporters om te getuigen van hun geloof, zoals dat in de VS. wel gebeurde. Door de specifieke ontwikkeling van de sportorganisaties in Nederland, maar ook in andere Europese landen, raakten de religieuze autoriteiten op een weinig vruchtbare zijweg met hun verzuilde sportorganisaties en de idealen die daar werden nagestreefd.

Conclusie

Zoals gezegd is dit stuk een eerste exploratie van de argumentatie die nodig is om de stelling te bewijzen dat in Europa de sport functies van de kerk heeft overgenomen met betrekking tot het oproepen en versterken van het besef dat men deel uit maakt van bepaalde collectiviteiten, zoals een dorp, stad of nationale staat. Een definitieve conclusie over deze stelling zal ik hier dan ook zeker niet geven. De punten die ervoor lijken te pleiten heb ik hierboven uiteengezet.

Sport en religie lijken op het eerste gezicht volstrekt van elkaar gescheiden gebieden van het maatschappelijke leven. Als men deze gebieden echter nauwkeuriger beziet zijn er genoeg overeenkomsten om het niet onwaarschijnlijk te maken dat het een in de plaats van het ander is gaan functioneren. Beziet men de feitelijke ontwikkeling in Nederland van de belangstelling voor de kerk en belangstelling voor de sport dan is het duidelijk dat het een sterk is afgenomen terwijl het ander sterk gestegen is. In de VS zijn kerk en sport, en in het bijzonder de massasport, veel meer met elkaar vergroeid en, in combinatie met het Amerikaanse nationalisme, uitgegroeid tot een nieuw soort civil religion. In Nederland heeft de kerk meer afstand gehouden van de massasport. Het gevolg daarvan was dat de belangstelling voor de massasport toenam, terwijl die voor de kerk daalde.

Om deze voorlopige impressies nader te onderzoeken zou bezien kunnen worden hoe in Nederland de kerkelijke autoriteiten zich lokaal en nationaal ten opzichte van de massale belangstelling voor vooral voetbal hebben opgesteld, hoe op plaatselijk niveau in den lande de relaties liggen tussen de afname van de belangstelling voor de kerk en toename van de belangstelling voor sport en hoe kerk en sport in de loop van het persoonlijke leven van mensen verschillende betekenissen gekregen hebben.

Artikel afkomstig uit:

Titel: Sport als substituut voor religie in Nederland
Nummer: Brood en spelen. Sport als kracht in de samenleving
Jaargang: 23.3

 

Bestel het bijbehorende nummer op onze website: 

Noten:

[1] Janet Lever, Soccer madness (Chicago 1983) 14.

[2] Emile Durkheim, The division of labor in society (New York 1984, oorspr. 1893).

[3] Ulrich Beck, Risk society. Towards a new modernity (Londen 1992); Robert Putnam, Bowling alone. The collapse and revival of American community (New York 2000).

[4] Emile Durkheim, Les formes elementaires de la vie religieuse. Le systeme totemique en Australie (Parijs 2005, oorspr. 1912) 611.

[5] Norbert Elias en Eric Dunning, Quest for excitement. Sport and leisure in the civilizing process (Oxford 1986) 89.

[6] Peter van Rooden, ‘Oral history en het vreemde sterven van het Nederlandse christendom’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 119 (2004) 524-551. Peter van Rooden wees mij niet alleen op het hier aangehaalde artikel, maar gaf mij ook verschillende andere deskundige tips. Dank daarvoor!

[7] Allen Guttmann, From ritual to record. The nature of modern sports (New York 1978).

[8] Allen Dundes en Alessandro Falassi, La terra in Piazza. An interpretation of the palio of Siena (Berkeley 1975).

[9] M. Finley en H. Pleket, The Olympic Games. The first thousand years (Londen 1976) 132.

[10] Zie de aard van veel commentaren bij het sluiten van Yankee Stadium in New York. B.v. ‘The Yankees played their last game there on Sunday night, and tens of thousands of people - fathers and sons, women wearing T-shirts proclaiming, “I was there,” children in Yankee pinstripes - converged on East 161st Street and River Avenue to mourn the passing of what many of them considered sacred ground’. New York Times, 22 september 2008 b2.

[11] Hans Lenk, Werte, Ziele, Wirklichkeit der modernen Olympische Spiele (Schorndorf 1972) 18.

[12] Lenk , Werte, 20.

[13] Ibidem, 18-32.

[14] David Miller, Athens to Athens. The official history of the Olympic Games and the IOC, 1894-2004 (Edinburgh 2003) 28.

[15] Lenk, Werte, 266-267.

[16] IOC, Olympic Charter , https://iehost.net/pdf/en_report_122.pdf, Geraadpleegd 1 september 2008.

[17] Lenk, Werte, 27.

[18] Lenk, Werte, 274.

[19] Durkheim, Les formes elementaires, 56-65. Zie eveneens Mircea Eliade, The sacred and the profane. The nature of religion (Orlando 1987, oorspr. 1957) 202.

[20] R. Laurence Moore, Selling God. American religion in the marketplace of culture (New York 1994) 8.

[21] Individuele vormen van geloofsbeleving zijn volgens Durkheim altijd afgeleid van collectieve vormen. Durkheim, Les formes elementaires, 64.

[22] J.Huizinga, Homo ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur (Groningen 1974 oorspr. 1938) 18.

[23] Peter Berger, The sacred canopy. Elements of a sociological theory of religion (New York 1990, oorspr. 1967).

[24] Eliade, The sacred, hoofdstuk I en II.

[25] J. Huizinga, Homo ludens, 48.

[26] Ibidem, 20.

[27] Thorstein Veblen, The theory of the leisure class (London 1970, oorspr. 1899) 196.

[28] J. Huizinga, Homo ludens,; Mircea Eliade, The sacred; Ervin Goffman, Encounters (Harmondsworth 1961); Ruud Stokvis, Sport, publiek en de media (Amsterdam 2003); Randall Collins, Interaction ritual chains (Princeton 2004).

[29] Collins, Interaction, 48.

[30] Kurt Baschwitz, Denkend mens en menigte. Bijdrage tot een exacte massapsychologie (’s-Gravenhage 1951) 70.

[31] Moore, Selling God, 4.

[32] CBS: statline.cbs.nl (digitaal databestand, 29 augustus 2008).

[33] Nederlandse Sport Federatie, Sporters in cijfers (Arnhem 1991); NOC*NSF, Ledental NOC*NSF over 2005 (Arnhem 2005).

[34] Stokvis, Sport, publiek en media, 99; Sociaal en Cultureel Planbureau, Rapportage sport 2006 (Den Haag 2006).

[35] Sociaal en Cultureel Planbureau, Rapportage, 121.

[36] Christopher H. Evans en William R. Herzog II ed., The faith of 50 million. Baseball, religion, and American culture (Louisville 2002); Craig A. Forney, The holy trinity of American sports. Civil religion in football, baseball and basketball (Macon 2007); Joseph L. Price ed., From season to season. Sports as American religion (Macon 2001).

[37] Joseph L. Price, ‘The pitcher’s mound as cosmic mountain. The religious significance of baseball’ in: Joseph L. Price ed., From season, 61-76.

[38] Robert Bellah, ‘Civil religion in America’, Deadalus 96 (1967) 1-21.

[39] William J. Baker, Playing with God. Religion and modern sport (Cambridge Massachusetts 2007) 55.

[40] Moore, Selling God, 117.

[41] Baker, Playing, 130.

[42] Ibidem, 195-199.

[43] Ibidem, 114.

[44] Ibidem, 193.

[45] Marjet Derks en Marc Budel, Sportief en katholiek. Geschiedenis van de katholieke sportbeweging in Nederland in de twintigste eeuw (Nijmegen 1990).

[46] Ibidem, Sportief en katholiek, 165 e.v.

[47] Ibidem, 181.

[48] Ibidem, 186.

[49] Ruud Stokvis, Strijd over sport. Organisatorische en ideologische ontwikkelingen (Deventer 1979).

Meer weten

Tijdschriften: