Al een eeuw op zoek naar alternatieve brandstoffen
Momenteel schieten de gasprijzen de lucht in en er wordt haastig gezocht naar alternatieven. Maar voor deze uitdagingen hebben we al eerder gestaan. Benzine en diesel bijvoorbeeld worden al meer dan een eeuw gebruikt om machinerie en voertuigen aan te drijven. Maar er wordt al die tijd ook gezocht naar alternatieve brandstoffen.
De eerste verbrandingsmotor werd al uitgevonden in de zeventiende eeuw en wel door een Nederlander, Christiaan Huygens. De Franse koning Lodewijk XIV wilde de fonteinen in de tuinen van Versailles laten sproeien en Huygens bedacht daarvoor in 1673 een motor met buskruit als brandstof om de fonteinen aan te drijven. Een paar jaar later voegde Denis Papin, de assistent van Huygens, stoom toe aan de motor. In 1719 diende dit principe als basis voor het ontwerp van de eerste stoommachine van Thomas Newcomen. Maar de techniek stond niet stil. Aan het eind van de achttiende eeuw werd het lichtgas of stadsgas uitgevonden en ook de verbrandingsmotoren werden verder ontwikkeld.
Het beste van IsGeschiedenis in je inbox? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief! Helemaal niks missen? Volg ons op Facebook!
Het eerste voertuig op benzine
Deze verbrandingsmotoren werden toen overigens stationair gebruikt in de industrie, maar nog niet voor voertuigen. Dat veranderde in 1870 toen de Oostenrijkse Siegfried Marcus voor het eerst een motor in een handkar zette. Marcus had deze zelf-bewegende kar in zijn eigen laboratorium gemaakt met een opmerkelijk geavanceerd elektrisch systeem en als brandstof gebruikte hij daarvoor al een soort benzine. Het voertuig staat in het Weense Technical Museum for Industry and Trade. Rond 1950 werd Marcus’ gemotoriseerde handkar opgeknapt en getest. Het waarschijnlijk oudste voertuig op benzine reed ongeveer 8 km per uur.
Benz
In 1885 arriveerde de eerste automobiel van Carl Benz en ook die liep op benzine, dat overigens niet naar Benz vernoemd is. De auto was een open voertuig en had iets weg van een driewieler met een motor erop. Deze automobiel van Benz kon 15 km per uur halen.
In datzelfde jaar zette Gottlieb Daimler een motor op een fiets en bouwde daarmee de eerste motorfiets. Het jaar daarop ontwikkelde hij de eerste automobiel met vier wielen. Later, in 1926, fuseerden de bedrijven van Carl Benz en Gottlieb Daimler tot de firma Mercedez-Benz.
Diesel
Ondertussen was er naast benzine ook een andere brandstof opgekomen. In 1897 ontwikkelde Rudolf Diesel een nieuwe motor op petroleum voor Maschinenfabrik Augsburg-Nürnberg, die we nu nog kennen als het vrachtwagenbedrijf MAN. Later werd hiervoor de dieselolie ontwikkeld, een speciale verfijning van aardolie, dat qua kracht vergelijkbaar is met kerosine en petroleum. In eerste instantie diende de dieselmotor als alternatief voor de stoommachines in bedrijven, maar in 1915 plaatste MAN deze motor in een vrachtwagen. Dit concept werd verder ontwikkeld zodat er in 1936 de eerste personenauto met een dieselmotor rondreed, de Mercedes-Benz 260D.
Alternatieve brandstoffen
Er kwam echter al snel behoefte naar alternatieve en goedkopere brandstoffen. Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) werd er voor voertuigen voornamelijk benzine gebruikt. Maar door de oorlog ontstond er een gebrek aan benzine. In Frankrijk werd er naar mogelijkheden gekeken om auto’s met lichtgas aan te drijven. Hiervoor werden houtgasgenerators achter op auto’s geplaatst. Door de verbranding van hout kon gas worden opgevangen, waarbij drie tot vier kilo hout gelijkstond aan een liter benzine. Maar de Nederlandse automobilist vond het te omslachtig, het duurde minimaal vijf minuten voordat de motor gestart kon worden. In ons land sloeg de houtgasgenerator daarom niet aan.
Hout, turf en steenkool
Totdat de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) opnieuw tot een benzinetekort leidde. Er kwam een markt voor de houtgasgeneratoren. In eerste instantie werden de generatoren uit het buitenland gehaald, maar al snel ging Nederland zelf houtgasgeneratoren produceren. Er was alleen een probleem, Nederland had niet zoveel hout. Daarom ging men over op andere brandstoffen die er in Nederland wel in overvloed waren, zoals antraciet uit de Limburgse kolenmijnen. Maar ook turf uit de veengrond werkte goed in de generatoren. Toch werkte dit niet zo goed als benzine. Het gewicht van de generator zorgde ervoor dat er veel brandstof nodig was om het voertuig vooruit te laten komen. Daarom werd geprobeerd de generators steeds kleiner en lichter te maken, een proces dat met kleine stappen ging. Toen de oorlog bijna ten einde was begonnen de nazi-Duitsers met het produceren van miljoenen liters synthetische benzine. Deze methode was al in de jaren 20 door de chemische wetenschappers Granz Fischer en Hans Trompsch geïntroduceerd. Het synthesegas is een mengsel van waterstof en koolstofmonoxide en kan worden omgezet in een vloeibare brandstof. Friedrich Bergius ontdekte dat deze synthetische brandstof ook gemaakt kon worden uit steenkool. Daar werd dan ook tijdens WOII veelvuldig gebruik van gemaakt.
Suez-crisis
De Suez-crisis van 1956 gooide opnieuw roet in het eten. Israël en Egypte ruzieden in die tijd over het Suezkanaal. Het conflict mondde uit in een korte oorlog. Het Suez-kanaal werd door Egypte geblokkeerd, waardoor er geen olie vanuit Arabische landen naar het Westen meer kon worden vervoerd.
Opnieuw ontstond er in Nederland gebrek aan benzine. De regering probeerde de tekorten tegen te gaan door de autovrije zondag in te stellen. Tussen 25 november 1956 tot 20 januari 1957 mochten er op zondag geen auto’s op de weg rijden om benzine te sparen. Ondertussen werd er gezocht naar andere brandstoffen. Zo werd er weer gekeken naar petroleum. Leo Koppens ontwikkelde een petroleumvergasser die voor auto’s te gebruiken was. Enkel voor het starten van de auto was benzine nodig, zodra de auto draaide ging het over op het goedkopere petroleum.
Lpg
Vrij snel daarna kwam er nog een alternatief: het Amerikaanse lpg. Lpg staat voor liquefied petroleum gas en was net zo goed erg voordelig ten opzichte van benzine. Auto’s moesten er wel een beetje voor verbouwd worden, maar dat nam men graag voor lief. Tot in de jaren 90 werd er veel mee gereden. Intussen waren dieselmotoren zo ver ontwikkeld dat het voordeliger was om weer over te stappen. Ook benzine nam zijn plek opnieuw in als een van de belangrijkste brandstoffen.
Maar kan het niet nog goedkoper? Tegenwoordig kijken we niet meer op van auto’s die op elektriciteit rijden of hybride auto’s die zowel op benzine als op elektriciteit vooruitkomen. Ook bestaan er al de eerste modellen met waterstof als brandstof. En wat te denken van auto’s die deels rijden op frituurvet of biodiesel, een plantaardige brandstof gemaakt van koolzaadolie? Deze eerste auto’s zijn echter nog niet te betalen voor de normale automobilist. De toekomst zal uitwijzen of deze alternatieven op de lange termijn rendabel worden. Tot die tijd tuffen we gestaag voort.
Bronnen
Freek van Leeuwen AutoWeek Classics 2017 nummer 9