Affaire-Vermaning
Een amateur en de pers tegen de gevestigde wetenschap. De affaire-Vermaning heeft veel pennen losgemaakt. Een amateur-archeoloog kreeg alle krediet van pers en politiek, er is met modder gegooid naar de wetenschap. De tijd was rijp voor kritiekloze ophemeling van een amateur die het in zijn eentje opnam tegen de universitaire archeologen. Maar een vervalser wás Vermaning – zij het achteraf bekeken misschien geen hoofdschuldige.
Doeko Bosscher
Op dinsdagochtend 18 maart 1975 was in Meppel het volgende tafereel te aanschouwen. De toen 46-jarige Tjerk Vermaning, messen-, scharen- en grasmachineslijper van beroep, verliet zijn woonschip, op de bromfiets op weg naar een klant. Niet ver van zijn boot passeerde hem een politie- Dafje, met daarin twee agenten. Eén van hen stak een arm uit het raam van de auto en gebaarde dat hij moest stoppen. Vermaning moest zijn verzekeringsbewijs tonen en de brommer werd gecontroleerd. Binnen een paar minuten stopte er een tweede Dafje, met nog eens twee agenten, deze keer in burger. Zij hielden Vermaning officieel aan en zeiden dat hij voor verhoor mee moest naar het bureau, omdat hij verdacht werd van oplichting. De bewerkte vuurstenen waarvan hij beweerde dat ze uit de oude Steentijd stamden, waren vervalsingen. Hier begon, althans in de openbaarheid, de ‘affaire-Vermaning’.
Neanderhalers
Tjerk Vermaning werd in 1929 geboren in Staphorst. Hij was de zoon van een lompenhandelaar en genoot nauwelijks onderwijs. Vanaf het moment dat hij de kost ging verdienen, deed hij dat als slijper. Op een of andere manier raakte hij gefascineerd door de prehistorie. Het speuren naar vuurstenen die als werktuigen gebruikt waren, werd een passie. Vermaning kwam veel in Friesland. Daar moet hij de droom hebben opgevat zelf een vondst als de midden paleolithische vuistbijl van Wijnjeterp (1939) te doen.
Dit was een sensationele vondst geweest, want uit de periode voor 13.000 v.Chr. zijn maar heel weinig werktuigen gevonden. Tot ongeveer 35.000 jaar v.Chr. verbleven in dit deel van Europa Neanderthalers. Hun artefacten (de voor het snijden van vlees en huiden geschikt gemaakte vuurstenen) worden aangeduid als ‘vroeg-’ of ‘midden paleolithisch’, dat wil zeggen afkomstig uit de vroege of de middelste periode van de oude Steentijd, het Paleolithicum. Na het midden paleolithicum was hier vanwege de enorme koude geen bewoning mogelijk, maar vanaf ongeveer 13.000 jaar v. Chr. woonde hier de mens zoals wij die nu kennen: het ‘jong-’ of ‘laatpaleolithicum’.
Bij de eerste vondsten van Vermaning zou het onder meer gaan om restanten van niet die laatste bewonersgroep, maar juist van de eerdere, de Neanderthalers – even sensationeel als de vondst bij Wijnjeterp. Vermaning claimde uiteindelijk de noord- Nederlandse geschiedenis er minstens 100.000 jaar bij te hebben gegeven. Er volgden namelijk nog meer opzienbarende oud paleolithische vondsten. Er leek een doorbraak in de kennis van de oudste oudheid te hebben plaatsgevonden.
Nadat hij vanaf het begin van de jaren zestig veelvuldig contact had gehad met het Drents Museum in Assen om dingen die hij gevonden had te laten zien en met de deskundigen te bespreken, deed hij rond het midden van de jaren zestig zijn eerste grote ontdekkingen, namelijk in Hoogersmilde en Hijken (in respectievelijk 1965 en 1967). Zij leverden hem geld en eer op. Hij verkocht de meeste stukken aan het Drents Museum, dat ze dus authentiek achtte, en kreeg in 1966 de Culturele Prijs van de provincie Drenthe. Ook hoogleraar H.T. Waterbolk van het Groningse Biologisch-Archeologisch Instituut (bai), die wel allerlei twijfels had, ging er tenslotte van uit dat de stukken echt waren. Hij publiceerde er zelfs over. De grootste twijfel was weggenomen doordat bij een officiële opgraving ter plaatse (dus door professionele archeologen) niet een grote hoeveelheid, maar wel een aantal schijnbaar authentieke artefacten waren aangetroffen.
Vermaning verklaarde zijn gelukkige hand van zoeken onder andere uit visioenen: hij ging ergens zitten en dan kwamen er soms groepen Neanderthalers in beeld; als hij daar dan ging graven was het raak. Een vreemde kwibus dus, die Vermaning; niettemin verkreeg hij zijn keurmerk en een baantje als een soort provinciaal stenenzoeker in vaste dienst, voor 10.000 gulden per jaar. Voor Vermaning was de verleende erkenning lang niet genoeg. Hij vroeg de ene keer meer geld, de andere keer een aanstelling als onderzoeker bij de universiteit en een eredoctoraat. Het is voor een goed begrip van wat er verder gebeurde belangrijk vast te stellen dat er al lang voordat er sprake was van fraude, ruzie was uitgebroken tussen Vermaning en de wetenschap.
Tegenover elke journalist die het horen wilde, en dat waren er veel, foeterde de amateur op de professionals die al tijden de draak met hem staken, stelde hij zichzelf op grond van zijn belang voor het land op één lijn met Piet Hein en Michiel de Ruyter. Hij voelde zich afgescheept met een fooi (voor de stukken van Hoogersmil- de had hij 300.000 gulden gevraagd en minder dan 5% van dat bedrag gekregen). Hij kondigde bovendien aan, voortaan al zijn vindplaatsen geheim te zullen houden, zelfs die waar de artefacten van 80.000 jaar geleden (een ongehoorde ouderdom) voor het oprapen lagen. Dit was opmerkelijk. Om vast te kunnen stellen of de voorwerpen inderdaad uit die vroege periode stamden, moet namelijk precies bekend zijn op welke plaats en in welke bodemlaag zij waren aangetroffen. Zelfs als het artefact authentiek paleolithisch is, kan alleen uit de concrete vindplaats worden afgeleid wat het zegt over de menselijke bewoningsgeschiedenis.
Vermaning is in een aantal gevallen traag geweest met het openbaar maken van zijn vindplaatsen en heeft vooral wat betreft zijn latere vondsten soms helemaal geen uitsluitsel gegeven. Zijn pleitbezorgers verklaarden dit onder meer uit financiële motieven. Als je de vondsten voor goed geld aan musea kunt verkopen, kun je maar beter zo min mogelijk loslaten over de herkomst. Er komen anders immers allerlei schatzoekers op dat terrein af. Bovendien moet je de opbrengst delen met de eigenaar van de grond. De onwelwillende uitleg inzake Vermanings gebrek aan openheid is natuurlijk, dat het prijsgeven van de coördinaten van zijn vindplaatsen hem teveel het risico liet lopen dat een officiële, wetenschappelijk gestuurde opgraving ter plaatse geen artefacten zou opleveren, maar door gebrek aan artefacten in de goede bodemlaag juist het bewijs van fraude.
‘Geen bewijs’
In 1973 keerde het tij. In dat jaar kreeg Dick Stapert, een jonge, in geologie gespecialiseerde archeoloog, de stukken ter bestudering in handen. Hij ontdekte dat de vuistbijlen van Vermaning niet de verweringskenmerken vertoonden die normaal waren voor werktuigen uit het paleolithicum. Gezamenlijk kwamen Stapert en Waterbolk tot de conclusie dat de stukken vals waren. De provincie Drenthe en Justitie werden ingelicht en het openbaar ministerie stelde dat de provincie verplicht was aangifte van oplichting te doen.
Vermaning werd in 1975 twee dagen voor verhoor vastgehouden en uiteindelijk voor het gerecht gebracht, in 1977. Het openbaar ministerie in Assen heeft in de tenlastelegging hoog gemikt, van de rechtbank in eerste instantie gelijk gekregen, in het door Vermaning ingestelde hoger beroep bij het Hof in Leeuwarden plaatsvervangend een nederlaag geleden, en achteraf beschouwd dus misschien te hoog gemikt. Had Assen zich beperkt tot een veroordeling van Vermaning wegens een of andere vorm van ‘medewerking aan oplichting’, dan had het rechtbankvonnis in hoger beroep standgehouden. Zelfs het bai was er nog steeds niet zeker van dat Vermaning eigenhandig de stenen had vervalst (en in zijn Scherpe stenen op mijn pad maakt Waterbolk nu duidelijk dat deze twijfel hout sneed – daarover straks meer).
Het Hof kon in een oogopslag constateren dat er geen bewijs bestond dat de veroordeelde zelf met een slijpmachine aan het werk was geweest. Daardoor hoefde het Hof naar zijn eigen mening zelfs niet te treden in de vraag of de stenen überhaupt vals waren. Dat de authenticiteit in het midden werd gelaten, heeft een hoop ellende gegeven. De advocaat-generaal in Leeuwarden sprak nog jaren later van een soort plichtsverzuim: het Hof had naar zijn oordeel ‘door de zure appel heen moeten bijten’, dat wil zeggen ook de kwestie die iedereen het meest bezighield (echt of namaak) te lijf moeten gaan. Hoe dan ook, Vermaning kreeg 5000 gulden omdat hij anderhalve dag gedetineerd was geweest en een zeer ruime vergoeding van gemaakte kosten, in totaal bijna 60.000 gulden.
Kwade genius
Een complicerende factor in de affaire was het feit dat er onder de Nederlandse beroepsarcheologen relatief weinig kennis bestond over het paleolithicum. Het is gezien het kleine aantal vondsten hier niet onlogisch dat de oude steentijd in ons land geen zwaartepunt vormde. Vermaning trof de wetenschappers daardoor in een betrekkelijk zwakke plek. Waterbolk was als opvolger van A.E. van Giffen op de leerstoel archeologie in Groningen de aangewezen autoriteit om tegenwicht te bieden aan amateur-archeologen, die allemaal de vondst van Wijnjeterp wilden evenaren of overtreffen.
Zoals hij zelf altijd heeft toegegeven, moest Waterbolk echter bij gebrek aan eigen deskundigheid zwaar leunen op een andere medewerker van het bai, dr. Assien Bohmers. Deze Bohmers nu speelt in Waterbolks boek Scherpe stenen op mijn pad een sleutelrol. Het is een echte ‘whodunnit’ gewor- den. In de verhalen rond Vermaning is vaak een verband gelegd tussen zijn vaardigheid in het slijpen en zijn bewerking van vuursteen tot ‘paleolithische werktuigen’.
Als de these die Waterbolk ontwikkelt klopt, heeft die vaardigheid echter weinig met de zaak te maken en kan Vermanings rol in de hele kwestie überhaupt enigszins worden gerelativeerd. In plaats van de hoofdfiguur wordt hij een medespeler in een complot, waarvan hij noch de geestelijke vader noch de belangrijkste uitvoerder was. Misschien was hij zelfs wel een marginale figuur, gedupeerd door de machinaties van anderen. Het is mogelijk dat hij niet eens wist dat zijn werktuigen vals waren, hoewel hij in het gunstigste geval willens en wetens moet hebben meegewerkt aan zogenaamde vindplaatsvervalsing. Al met al geen rehabilitatie van Vermaning, maar er doet zich zo wel een opmerkelijke wending voor in de discussie.
Waterbolk reikt overigens de lezer ook een alternatieve these omtrent de hoofddaders aan, maar het verrassende blijft dat ook daarin Vermaning niet fungeert als de kwade genius. Het verschil tussen de twee mogelijke scenario’s zit in de positie van Bohmers. In het scenario dat Waterbolk zelf het meest waarschijnlijk acht, is Bohmers de sleutelfiguur – al moet worden opgemerkt dat hij, als hij werkelijk de regie had, zijn sporen wel heel erg grondig heeft uitgewist. In het andere blijft Bohmers aan de zijlijn. In beide gevallen is er een zeer opmerkelijke rol gespeeld door een Brabander, iemand die eerst door het leven ging als lekenbroeder Aquilas Wouters en later als Ad Wouters. Hij is degene die het meest fervent en het meest langdurig Waterbolk als de personificatie van schandelijk en bedrieglijk handelen is blijven achtervolgen. Nog in 1997 schreef hij J’Accuse, één lange aanklacht tegen Waterbolk, Stapert en al degenen die het ooit voor hen hebben opgenomen.
Afgebrand
Een van de meest frappante aspecten van de affaire-Vermaning is de houding van de pers. Die heeft, enkele uitzonderingen daargelaten, de amateur met enthousiasme alle voordeel van de twijfel gegeven en de gevestigde wetenschap min of meer stelselmatig afgebrand, zeker na de uitspraak in Leeuwarden. Kranten en tijdschriften stelden het voor alsof het Hof had verklaard dat de stenen echt waren en gingen op de toer van volledige rehabilitatie. In theorie hadden de persreacties op de these van de wetenschappers Stapert en Waterbolk dat (in ieder geval sommige) Vermaning-vondsten vervalst waren, globaal als volgt kunnen variëren: 1) de wetenschap heeft gesproken; de artefacten zijn vervalst; 2) laat nader onderzoek maar uitwijzen of de artefacten vervalst zijn of niet; 3) dat Waterbolk en Stapert wetenschappers zijn pleit eerder in hun nadeel en dus in het voordeel van de echtheid van de artefacten; de wetenschap heeft immers nooit veel respect gehad voor de amateurs of praktijk-archeologen en zal elke kans aangrijpen die laatste categorie in diskrediet te brengen; 4) nader onderzoek is niet nodig; de amateur weet meer dan de kamergeleerde; Vermaning staat borg voor de echtheid van de stenen.
Reactiepatroon 1 heeft zich slechts bij een enkele krant voorgedaan; reactiepatroon 2 kwam het meest voor bij de grote landelijke kranten; de reactiepatronen 3 en 4 waren typisch voor de regionale pers. Het Nieuwsblad van het Noorden, de Winschoter Courant en de Drentse kranten waren vanaf het moment dat er wrijving ontstond tussen de amateurs en de professionals, emotioneel duidelijk op de hand van Vermaning, al bleef vooral het Nieuwsblad eerst nog een licht voorbehoud maken. Vaak kwam de ivoren toren van de wetenschap ter sprake, de bevlogenheid van de amateur, het contrast tussen mensen die zich voor nieuwe inzichten afsloten en iemand met een open geest. Van een behoefte om zelf mee te denken over de opmerkelijkheid van een snelle, door visioenen geïnspireerde opeenvolging van vondsten die de menselijke bewoningsgeschiedenis minstens 80.000 jaar naar voren opschoven, blijkt bij de regionale pers niets. Voor het Nederlandse journaille was Vermaning zeker in de fase voordat een aanklacht was ingediend een soort Robin Hood, die de have nots eindelijk gaf wat zij van de haves niet goedschiks hadden gekregen: verdiend respect voor hun werk. En als Gerharda (Grada) Vermaning, de vrouw van Tjerk, vermomd als boer en voorzien van pijp, pet en aangeplakte snor naar een vergadering van het Drents Genootschap ging om daar in het grootste geheim aan te horen wat Waterbolk de aanwezigen op de mouw probeerde te spelden, was dit goed voor een hilarisch, commentaarloos verhaal, waarvan de strekking steevast was dat als de wetenschap een kuil wil graven om er zelf in te vallen, de wetenschap dat vooral niet moet laten. Die totaal kritiekloze verering voor de amateur viel na de openbaarmaking van de aanklacht niet vol te houden, maar men bleef zich verheugen over de enorme poets die Vermaning de wetenschap mogelijk had gebakken. De Winschoter merkte bijvoorbeeld op dat de minste twijfel van door de rechtbank op te roepen deskundigen al zou betekenen dat ‘de Groningse wetenschappers hun titel waarmee zij (...) zo vaak schermen ten opzichte van Vermaning, onmiddellijk moeten inleveren.’
Arbeideristisch
Vanwaar die enorme afkeer van de academische archeologen? In de periode waarover het hier gaat stond de universiteit als instituut bij veel Nederlanders niet meer in een goed blaadje. Het wetenschappelijk onderwijs leek een wereldvreemd reservaat. Deels was dit simpelweg een blijk van het succes van de studenten die aan het eind van de jaren zestig in opstand waren gekomen en het idee uitdroegen dat zij streden tegen vermolmdheid en verkalking. Maar ook de reacties van de stafleden op de soms groteske claims van de studenten leverden een bijdrage aan de ontluistering van de academie. De grote mond van de aanstormende jongeren, ach, daaraan was men sinds 1966 wel gewend. Maar dat ook de zogenaamde geleerden zich in – naar het leek – banale twisten begaven om – schijnbaar – hun posities te redden, deed onwaardig aan.
Intussen is natuurlijk nog geenszins de felheid verklaard waarmee juist de regionale pers in het Noorden zich tegen de universiteit keerde. Hoe kwam het toch dat de vreugde van het Nieuwsblad na de vernietiging van het vonnis van de rechtbank door het Hof geen grenzen kende? Wie snapt waarom het Nieuwsblad zo ongehoord grof uitpakte, door het optreden van Waterbolk te kwalificeren als ‘wetenschappelijk terrorisme’, door te zeggen dat ‘de arrogantie van de wetenschap dezelfde is als de arrogantie van de macht’ en door in dit, let wel, hoofdredactioneel commentaar vast te stellen dat in de kwestie- Vermaning de wetenschappers ‘zomaar wat hebben staan lullen?’
In zijn boek Rijksuniversiteit Groningen, 1964-1989 beschouwt Emile Henssen het overheersende standpunt van de pers als typisch voor de sfeer die in de jaren zestig was ontstaan. Een sfeer waarin het onderuithalen van een gevestigde wetenschapper, bij voorkeur een hoogleraar, haast gold als een daad van rechtvaardigheid. Henssen wijst ook op de arbeideristische mentaliteit van de Universiteitskrant, die de ‘gewone man’ Vermaning in een soort klassenstrijd met het establishment verwikkeld zag. Wellicht speelde wat de Winschoter betreft, een krant in een uitgesproken ‘rood’ afzetgebied, dat arbeideristische element ook wel een rol, maar het blijft gissen waarom het Nieuwsblad zo van slag heeft kunnen raken. Wilde men uit concurrentieoverwegingen niet onderdoen voor de Winschoter in het blootleggen van maatschappelijk onrecht? Speelde persoonlijke rancune misschien een rol? Hoe dit ook zij, rond het midden van de jaren tachtig heeft het Nieuwsblad de loopgraaf verlaten en heeft het zich bij de feiten neergelegd. Een van de journalisten die voor deze koerswijziging verantwoordelijk waren, was de kritische, vanuit Den Haag gekomen Kees Wiese, die langzamerhand zijn collega’s wist te overtuigen dat ‘de zaak stonk’ en zijn chef nieuwsdienst zover kreeg dat hij niet iedere vondst zonder vindplaats publiceerde.
Overigens was ook de provincie Drenthe in de ban van Vermaning. Het toekennen van de provinciale cultuurprijs aan hem, in 1966, was een duidelijk gebaar en weerspiegelt net als de krantenartikelen de geest van een periode waarin het ongelijk van autoriteiten als vanzelfsprekend werd aangenomen, en zelfbenoemde drakendoders op voorhand krediet kregen. Vermaning was toen immers al begonnen misbaar te maken over het gebrek aan erkenning van de kant van de wetenschappers. In brede lagen van de bevolking wekte hij sympathie. Door hem op een voetstuk te zetten verklaarde Drenthe dat het Groninger bai voortaan niet meer zo benauwd moest doen.Vanuit Provinciale Staten kreeg het College van gs regelmatig te horen dat Vermaning wel wat royaler mocht worden bejegend. Zijn aanstelling als provinciale stenenzoeker was zeker mede aan die politieke druk te danken. Het feit dat al op vele fronten was geconstateerd dat Vermaning de wet overtrad, door vindplaatsen niet te melden en onbevoegd te graven, was geen beletsel zijn status juist op te waarderen. In totaal betaalde de provincie voor Vermanings vondsten en als beloning voor zijn diensten een bedrag van zo’n 120.000 gulden.
We kunnen er, de hele zaak overziend, mijns inziens moeilijk aan ontkomen vast te stellen dat er oplichting is gepleegd op een tamelijk ongekende schaal; dat de vertegenwoordigers van het bai moeilijk anders konden dan ruchtbaarheid geven aan de valsheid van de stenen – al hebben zij onder de grote druk misschien niet zo handig geopereerd – en dat de affaire juist door de geweldige publiciteit die Vermaning en de zijnen zelf bewust hadden gegenereerd in de periode dat zij nog alle krediet van de buitenwereld hadden, een mega-affaire is geworden. De mensen van het bai hebben zelf nooit met modder gegooid.
Als ik mij niet ernstig vergis, zal het boek van Tjalling Waterbolk, met zijn rustige en waardige betoogtrant, bij velen de laatste twijfels wegnemen, misschien niet zozeer over de schuldigen, als wel over de onschuldigen. En is de zaak nu echt voorbij? In het Dagblad van het Noorden, de krant die alle door mij genoemde regionale kranten in zich verenigt, stond op 25 november 2003 een recensie van 200 jaar archeologie in Nederland van Theo Toebosch. Hierin krijgt Waterbolk een stoot onder de gordel. De recensent zet het woord vervalsingen tussen aanhalingstekens en zegt dat Waterbolk Vermaning heeft ‘verpletterd’. Het lijkt haast of de messen worden geslepen voor een nieuwe ronde. Maar dat zal toch niet waar zijn?