Amsterdam, buffer tussen Frankrijk en Engeland

Napoleon Bonaparte en zijn echtgenote Marie Louise leken met veel enthousiasme onthaald te worden, op 9 oktober 1811 in Amsterdam. Maar hoeveel daarvan was gemeend en hoeveel afgedwongen? De situatie in Amsterdam was op dat moment verre van rooskleurig te noemen, te danken aan de door Napoleon uitgeroepen handelsblokkade tegen Engeland.

Door Roy de Beunje

Natuurlijk, het deed de dagelijkse beslommeringen even vergeten: de intocht van de keizer. Bovendien werd Napoleon ook toen al, niet alleen gezien als overheerser, maar ook als een ‘groots held en strateeg’. Mensen waren nieuwsgierig, of ze nu pro- of anti-Napoleon waren.

En ze werden niet teleurgesteld. Napoleon, gezeten op een wit paard, werd vergezeld door tientallen detachementen grenadiers, dragonders, jagers en lansiers, het was één grote paardenzee.

Achter aan de stoet van ruiters liep een groep van honderden in lompen gehulde Spaanse krijgsgevangen, die later voor dwangarbeid aan de vestingwerken naar Den Helder werden gestuurd. (NiN, ’# 2.) Omdat Napoleon uiteraard ook besefte dat niet iedereen echt enthousiast was over zijn gevoerde politiek, was de desolate aanblik van de Spaanse krijgsgevangen vast bedoeld als afschrikwekkend voorbeeld voor eventuele opstandige stedelingen. Er waren eerder ongeregeldheden geweest, die weliswaar geen ernstig politiek gevaar hadden opgeleverd, maar de keizer wel ‘zeer hadden ontstemd’. Dat blijkt onder andere uit een briefwisseling tussen Napoleon en Charles-François Lebrun (1739-1824), tussen 1810 en 1813 gouverneur-generaal in de Hollandse departementen onder Napoleon en de enige bestuurlijke beambte die direct met de keizer mocht communiceren.

Op 18 maart 1811 schreef Napoleon:

‘U spreekt me niet van de frequente oproeren die plaatsvinden in Amsterdam, noch van de maatregelen die u neemt om ze te onderdrukken. De correspondentie tussen generaal Molitor en de minister van Oorlog staat vol met dergelijke incidenten. Het lijkt me, dat in plaats van dergelijke misdaden tegen mijn troepen te verbergen, waardoor de oproerkraaiers stoutmoedig worden, u maatregelen zult moeten nemen om ze te straffen. […] Ik wens dat u de generaal-commandant van de divisie, de kolonel van de gendarmerie, het hoofd van de politie en de ministers van Financiën en Binnenlandse Zaken bij elkaar roept en dat u samen vaststelt wat er te doen staat om de rust te verzekeren in Amsterdam. […] er zijn een groot aantal leeglopers. Men moet ze arresteren, overhandigen aan de marine, ze in armenhuizen stoppen, ze te werk stellen, deze vier maatregelen tezamen hebben meer voordelen en houdt de bevolking bezig. Een ander middel is om een militaire commissie op te richten en een streng voorbeeld te stellen met de eerste persoon die in opstand komt.’

Veelzeggend in dit verband is ook de ‘Waarschouwing’ die maire Van Brienen bracht in de kranten betreffende het schoonmaken van straten en kaden tijdens Napoleons bezoek aan de stad. Bij het schoonmaken werd het zand tussen de stenen weggehaald, die daardoor los kwamen te liggen, en dat was ongewenst zo lang Napoleon er was…

Douanehuisje in de fik

Holland was in 1810 onderdeel van het Franse keizerrijk geworden. In dat zelfde jaar werden er Franse douaniers gestationeerd in Holland. In Amsterdam waren dit er meer dan 400. Die traden hard en soms meedogenloos op tegen de welig tierende smokkelhandel. Dit leidde al snel tot botsingen met de Amsterdamse bevolking. Zoals op 20 september 1810, toen er verontwaardiging ontstond over het brute optreden van enkele douaniers, die een koopmanshuis aan de Keizersgracht onderzochten. De bewoner Klahn was zelf niet thuis, de douaniers dwongen zijn hoogzwangere vrouw hen rond te leiden. De woede van het publiek, dat tot op de Brouwersgracht was samen gedromd, werd nog eens extra gewekt doordat de douaniers flink hadden gedronken en constant vloekten. Toen er inderdaad enige smokkelwaar onder een voorraad turf verstopt bleek te liggen, raakten de gemoederen verhit. De situatie liep volkomen uit de hand toen ze het volk probeerden weg te jagen met getrokken sabels. De menigte begon met stenen te gooien en de douaniers grepen hun geweer en openden gericht het vuur op de menigte. Verschillende Amsterdammers raakten gewond en één overleed later.

Met het decreet van Fontainebleau van 19 oktober 1810 werd het blokkadebesluit verder aangescherpt. Het decreet bepaalde dat in beslag genomen Engelse goederen publiekelijk moesten worden verbrand. Dit zette bij de bevolking van Amsterdam, inmiddels een arme en hongerige stad, kwaad bloed. In Amsterdam is deze maatregel dan ook, uit vrees voor protesten, niet vaak toegepast. Een van de weinige verbrandingen in de hoofdstad vond plaats in augustus 1813. Toen na nederlagen van het Franse leger, op 14 november 1813 de Franse troepen Amsterdam verlieten, richtte de woede van de bevolking zich dan ook vooral op de douanehuisjes. De volgende dag al, in de late middag van maandag 15 november begonnen de vernielingen in de Haarlemmerbuurt. De houten huisjes waren langs het IJ geplaatst. De haat kon zich eindelijk ontladen. Onder leiding van marineofficier Job May (1765-1837) staken groepjes handwerkslieden de Franse douanehuisjes in brand. In de nacht van 16 op 17 november liepen de collectieve acties, met opbreken van een bijeenkomst voor het stadhuis op de Achterburgwal na een toespraak van May, weer ten einde. ‘Want,’schreef aanvoerder Job May in zijn verslag van die avond, ‘er bestond geen wil dat de Hollander de ander zou beschadigen.’

Aftocht Lodewijk Napoleon

De voornaamste reden van Napoleons bezoek aan Holland was van militaire aard. Napoleons grootste en belangrijkste vijand, Engeland, had Holland al verschillende keren aangevallen. Napoleon vreesde elk moment een nieuwe invasie van Engeland. Ondanks het feit dat de staatsschulden waren verlaagd door Napoleon, ging het bergafwaarts met de Hollandse economie. Napoleon eiste paarden (40.000!) en mannen uit Holland. In de periode 1811 tot november 1813 moesten tussen de 31.000 en 35.000 jongens dienst nemen in de leger- en marineonderdelen van Napoleon. De belangrijke arbeidskrachten werden soldaat; een grote klap voor de binnenlandse economie.

Een jaar eerder was een eind gekomen aan het bestaan van het Koninkrijk Holland onder koning Lodewijk Napoleon, de broer van Napoleon. Lodewijk gaf de indruk echt van Holland te zijn gaan houden en oprecht het beste voor het land te willen. Terwijl de keizer vooral meende dat de Hollanders veel te weinig afdroegen en – ten onrechte – meende dat ze rijker waren dan ze deden voorkomen.

Op 28 november 1809 was Lodewijk met zijn minister van Buitenlandse Zaken Willem Frederik baron Röell (1767-1835) naar Parijs gereisd om daar zijn imperiale broer te verleiden niet te streng te zijn voor Holland. Maar de keizer ergerde zich aan de twijfelachtige houding van Lodewijk en op 2 december beschuldigde Napoleon zijn broer en de Hollandse natie van verstandhouding met Engeland, ontduiking van het continentaal systeem (handelsblokkade) en vijandigheid tegenover Frankrijk. Hij dreigde Holland te zullen inlijven en eindigde met de woorden: “Vroeg of laat wil ik inlijving. Ik zal u niet met rust kunnen laten en heb een uitgestrekte kust nodig om Engeland te bestrijden.” Napoleon had in 1809 al gezegd dat hij Holland beschouwde als ‘een aanslibbing van Frankrijk’. Zijn minister van Binnenlandse Zaken (Jean-Pierre Bachasson, graaf de Montalivet) was nog explicieter. Hij zei dat men Holland feitelijk kon noemen ‘het aangespoelde slib van de Rijn, de Maas en de Schelde, zijnde alle drie oorspronkelijke rivieren van het Franse keizerrijk.’

Hollands verboden handel met vijand nummer één, Engeland, maakte Napoleon onvermurwbaar voor de pogingen van Lodewijk Napoleon om Hollands onafhankelijkheid te behouden. Lodewijk wilde terug naar Holland om de natie te raadplegen. “Om de standaard der rebellie tegen mij te verheffen!,” riep de keizer uit en verbood zijn broer te gaan. “Ik heb gezorgd dat gij niet kunt vertrekken.” De koning werd door gendarmes d’élite bewaakt en gedwongen af te treden.

Op 9 juli 1810 werd Holland ingelijfd bij het Franse keizerrijk en op 14 juli spoedde de burgemeester van Amsterdam en zijn naaste medewerkers zich naar Alphen aan de Rijn om eer te bewijzen aan de net benoemde gouverneur-generaal Lebrun die per koets in aantocht was vanuit Parijs. Hij kreeg van Napoleon de leiding in Holland en ging wonen in het, door Lodewijk Napoleon verlaten, (keizerlijk) paleis op de Dam. Hoe groot dit gebouw ook mag zijn, toch had Lebrun gebrek aan ruimte, hij schreef de keizer dat hij er ‘ternauwernood zijn kinderen behoorlijk kon onderbrengen’. En hij huurde er drie huizen bij, woonde vooral op de Herengracht 40.

Lebrun was niet zo nauw verbonden met de Hollanders als Lodewijk, maar het was opmerkelijk dat de keizer deze vriendelijke en erudiete man benoemde tot de nieuwe baas van Holland. Lebrun had een grote belangstelling voor en kennis van de klassieken, hij was een kundig jurist en wist veel van economie en financiën. Een tijdgenoot beschreef hem als ‘iemand met een open gelaat en vriendelijk glinsterende ogen’. Het was een slimme zet van de keizer deze vriendelijke man aan het hoofd van Holland te zetten, want Lebrun kon de schokkende werking van Napoleons decreten verzachtend brengen en slaagde daar inderdaad tot op zekere hoogte in. De Hollanders waren erg op hem gesteld en noemden hem ‘de goede stadhouder’.

Amsterdam bijna failliet

Al in 1807 had Engeland een blokkade vanaf zee afgekondigd (volgens de Orders in Council van november 1807). Napoleon zag dit als een schanddaad, hij meende dat zijn handelsblokkade (système du continent) het enige en onvermijdelijke antwoord was. Holland moest meedoen aan de handelsblokkade tegen Engeland. De gevolgen voor Amsterdam waren verschrikkelijk: er kwamen geen schepen meer de haven in en de handel kwam zo goed als stil te liggen. De Engelse oorlogsvloot beheerste al lange tijd de zee en belemmerde de scheepvaart zoveel mogelijk en raakte Amsterdam letterlijk in het hart.

In 1805 kwamen er nog 2400 schepen Amsterdam binnen varen, in 1808 waren dat er 390 en in 1811 arriveerde er geen enkel schip op het IJ. Napoleons handelsblokkade was een stoutmoedig avontuur: het hele vasteland van Europa was vergrendeld, drie honderd miljoen mensen zo nodig tot ondergang en wanhoop gedoemd, alleen om het ‘in de ban der volkeren gedane Engeland’ op de knieën te dwingen.

Ook het verlies van het koloniale rijk kwam hard aan in Holland. Alle koloniën in de West gingen tussen 1804 en 1810 verloren. De Oost-Indische gebieden bleven tot 1811 onder Hollands gezag, en gingen toen over naar de Engelsen. (De meeste koloniale bezittingen werden in augustus 1814 weer aan Nederland teruggeven.) Het ging dus alom slecht met datgene waar Holland groot en rijk mee was geworden: de handel. De werkloosheid nam sterk toe, terwijl een derde van de bevolking al van de bedeling leefde. Alleen de bierbrouwerijen in Amsterdam wisten zich enigszins te handhaven, omdat de wijn door de economische malaise voor velen onbetaalbaar was geworden.

Amsterdam werd een arme stad. Het is onwaarschijnlijk dat de keizer niet zal hebben beseft en hij zal begrepen hebben dat dit niet te lang zo kon duren, maar voorlopig heiligde het doel de middelen. Een van de redenen waarom hij Holland had geannexeerd was om te zorgen dat het continentaal stelsel met harde hand zou worden toegepast en doorgezet. Als Engeland eenmaal op de knieën was gedwongen, ging de zee weer open en kon de Hollandse handel weer bloeien. Helaas, de werkelijkheid was anders en Amsterdam was tussen 1810 en 1813 nog maar een vervallen grootheid. De bevolkingsgroei nam af (tot circa 190.000 mensen), tal van huizen stonden leeg. Burgers braken huizen zelfs af om de belasting te ontduiken.

Brave Hollanders

Napoleon was zo ‘aardig’ bij vertrek uit Amsterdam de armen van de stad een geschenk van zes duizend frank te geven, zodat de nadering van de winter ‘minder drukkend zal zijn’. Het was een druppel op een gloeiende plaat. Al de pracht en praal waarmee Napoleon werd ontvangen in 1811, was op kosten van de stad zelf en deed, zacht uitgedrukt, de bevolking pijn. Het organiseren van de intocht en het hele feest er omheen kostte de stad om precies te zijn 103.287 gulden en nog wat centen. Ter vergelijking, een volwassen arbeider verdiende in die tijd ongeveer een gulden per dag.

Het was echter geen ijdel vertoon maar onderdeel van een welbewust plan van Napoleon, zo blijkt uit een gesprek dat de keizer zou hebben gehad met Armand-Augustin-Louis, markies van Caulaincourt, hertog van Vicenza (Frans generaal en diplomaat 1773-1827, een van Napoleons vertrouwelingen. I.P. Arend heeft dit gesprek meer dan 40 jaar later opgetekend in de Almanak voor 1854. Uit zijn woorden blijkt ook hoe de keizer echt dacht over de bevolking van Holland. Tijdens een late avondwandeling ‘langs de eenzame grachten der kwistig versierde maar verarmde stad’ zegt Napoleon tegen Caulincourt: “De Hollanders zijn goede mensen. De vereniging van Holland met Frankrijk zal van onschatbaar nut zijn. Met de onze verenigt, vernietigt de Hollandse zeemacht die van Engeland. Binnen enkele jaren zullen wij meester op zee zijn. Daartoe moeten de Hollanders zich oprecht bij mij aansluiten.”

“Sire!,” antwoordde Caulincourt, “de goede ontvangst die Uwe Majesteit hier ondervindt, strekt om deze hoop te versterken.”

“Zonder twijfel,” liet de keizer er op volgen, “althans indien deze niet het gevolg is van het meegesleept worden door de indruk van het ogenblik. Want wel een dwaas is hij, die op de toejuichingen van het volk, op de straat, bouwt. De mensen raken zo graag in vervoering. Hun geestdrift is voor hem, die ze handig weet op te vatten. Of denkt u soms, Caulaincourt, dat de pracht, welke ik op deze reis ten toon spreid, is voortgekomen uit kleingeestige ijdelheid? Nee die pracht is voor mij een hulpmiddel. De verleiding gaat, door de ogen, naar het hart. Het keizerlijk hof moet zich groot en indrukwekkend tonen, omdat met altijd geneigd is te buigen voor datgene, wat men bewondert.” En: “Ik wil te Amsterdam de grootst mogelijke pracht ten toon spreiden. Het Keizerlijk Hof moet zich aan de Hollanders groot en indrukwekkend vertoonen; ieder is geneigd te buigen voor hetgeen hij bewondert, en ik wensch de Hollanders innig aan mij te verbinden.”

“Sire, antwoordde Caulincourt, “welke ook de beweegredenen mogen zijn geweest, die u deze reis hebben doen ondernemen, de uitslag heeft aller verwachting overtroffen.”

“Zeker, ik ben vrij goed met mijn brave Hollanders geslaagd,” hervatte de keizer. “Er bestaat bij hen, als het ware een instinct voor het grote en voor edele daden. Hun dapperheid en onverschrokkenheid evenaren die der Fransen; dit is een veelvermogende band van overeenstemming tussen de beide volken.”

Na een tussenpoos liet hij er nog op volgen: “Ik heb een misslag begaan; in 1806 had ik de Bataafse Repubiek al dadelijk met het keizerrijk moeten vereeuwigen. Dit was een grote fout, maar wie kon voorzien wat er gebeuren zou.”

Amsterdam verdedigt zich

Holland was ingelijfd, niet alleen op papier, maar moest zich ook letterlijk, met bloed, zweet en tranen gaan verdedigen tegen Engeland. Oorlog! Bij oorlog horen soldaten, wapens, forten en bekwame militaire leiders. Zo iemand was generaal Kraijenhoff (Cornelis Rudolphus Theodorus, 1758-1840), hij was de enige Hollander die Napoleon met een standvastig karakter tegemoet trad en in gesprekken de keizer als een gelijke behandelde. (NiN, ’# 4 en # 5). Op 21 september 1810 was Kraijenhoff benoemd tot inspecteur-generaal der genie in het Franse leger. Hij had daarnaast nog diverse andere functies, waaronder het langlopende project om de eerste landelijk dekkende topografische kaart te maken, die in 1823 werd voltooid.

Op de publieke audiëntie van 13 oktober, keizer Napoleon scheen niet in een beste stemming te zijn (volgens een officiële bron geciteerd in het Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, 18-09-1867), was Kraijenhoff één van de eerste die bij hem werd aangediend.

“Wie zijt gij?,” vroeg de keizer hem.

“Generaal Kraijenhoff.”


“Gij hebt Amsterdam tegen mij willen verdedigen?”

“Ja, Sire.”

“Dat was een dwaasheid. Gij hebt mijn broer een slechten raad gegeven.”

“Ik heb de koning, mijn Soeverein, volstrekt geen raad gegeven en hij heeft mij dien ook niet gevraagd. Men heeft de zaken bij Uwe majesteit overgebracht anders dan zij zich hebben toegedragen.”

“Waart u er niet geweest, dan zou zo’n zot idee hem nooit in ’t hoofd zijn gekomen; hij handelde geheel naar Uwe plannen en Uwe raadgevingen.”

“De Koning kon, zonder zijne toevlucht tot mij te nemen, het advies inwinnen van zijne Ministers, maar het plan van verdediging is werkelijk door mij ontworpen, op zijne bevelen. Voor ’t overige, Sire, kent Gij Uw broeder en ik ben zoo stout U te zeggen dat men U vals heeft ingelicht.”

“Ja, ja, ik ken mijn broeder zeer goed; het was een dwaze Koning.”

“En ik, Sire, ik was zijn trouwe onderdaan.”

Napoleon wendde zich daarop tot Lebrun met de woorden:

“Dat is een flink man, die zich niet uit het veld laat staan, zeg hem dat ik nog wel eens met hem wil praten.”

Een week ging voorbij en generaal Kraijenhoff kwam niet meer ter sprake, tot hij op 21 oktober om 6 uur in de ochtend bevel kreeg keizer Napoleon naar Naarden te volgen. De keizer ontving hem allervriendelijkst en luisterde beleefd naar wat Kraijenhoff zoal gedaan had met de batterijen en fortificatiën voor de verdediging van de toegangen naar Amsterdam. Aan Kraijenhoff was al in 1805 gevraagd om een plan voor de versterking van Amsterdam op te stellen. Alles stond in het teken van voorbereiding en verdediging tegen een nieuwe Engelse inval. Keizer Napoleon liet zich door Kraijenhoff rondleiden langs de stelling waarbij de keizer de beroemde uitspraak deed “dat de situatie van Amsterdam zonder voorbeeld, zonderling en in de daad onoverwinnelijk was.”

Een Frans plan ter verbetering werd echter niet uitgevoerd. Wel werd er door Kraijenhoff in 1809 en 1810 in het geheim aan gewerkt. Deze stelling is daarom bekend onder de naam ‘Posten van Kraijenhoff’ en is de directe voorganger van de Stelling van Amsterdam. Dat Keizer Napoleon zijn verdiensten waardeerde blijkt uit de benoeming, in 1811, tot lid van het comité der fortificatiën te Parijs en tot ridder van het Legioen van Eer.

Eén Staat

Holland was per keizerlijk decreet opnieuw ingedeeld, in zeven departementen die de namen van rivieren en wateren kregen: Het departement van de Zuider-Zee (Noord-Holland-Utrecht); De Monden van de Maas (Zuid-Holland); De Boven-IJssel (Gelderland); De Monden van de IJsel (Overijssel); Vriesland (Friesland, dat als enige de oude naam mocht behouden); De Wester-Eems (Groningen, Drenthe); De Ooster-Eems (Oost-Friesland).

Limburg heeft nooit deel uitgemaakt van het Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon. Deze provincie was al meteen, samen met het huidige België, in 1795 door Frankrijk geannexeerd: Belgisch en Nederlands Limburg vormden samen het zogenaamde Département de la Meuse inférieure (Nederlands: ‘van de Nedermaas’). Tot 1813 waren de Limburgers dus ‘Fransen’.

Op het Dépôt-Général de la Guerre in Parijs werden deze nieuwe namen en nieuwe begrenzingen gedrukt op alle officiële papieren. Na 1815 werden alle Franse namen door Nederlandse graveurs onmiddellijk van de koperplaten verwijderd, maar op een vroege druk van het in Parijs in 1813 voltooide vijfde blad zijn ze nog wel te zien.

Ook werden bij keizerlijk decreet de hogescholen van Harderwijk en Franeker gesloten. Dit decreet van 22 oktober, bepaalde dat er slechts twee universiteiten in Holland zouden zijn

Leiden en Groningen, dat werden de école imperiale. Die van Utrecht, Amsterdam en Deventer werden écoles secondairs.

Keizer Napoleon had, als geniaal militair, grote delen van het oude continent aan zich weten te onderwerpen. Mede hierdoor verspreidde hij de ideeën, uitgedragen door de Franse revolutie door heel Europa. Vele nuttige vernieuwingen werden in het door Frankrijk beheerste gebied ingevoerd. Voor Holland betekende dit dat van de elkaar bestrijdende en beconcurrerende provinciën één werkende staat gemaakt werd. In deze tijd wordt de basis gelegd voor het moderne Nederland, met een eenhoofdig bestuur, ministers, rijksambtenaren, uniforme wetgeving en uniforme rechtspraak.

Zo werd in 1811 in het hele land de bestaande rechterlijke organisatie opgedoekt (NiN, # 6) en op Franse leest geschoeid en werd het Franse wetboek van strafrecht, de Code Pénal, ingevoerd. Het radbraken, vierendelen, verbranden en verdrinken, tot dan toe de doodstraffen, werden verboden; slechts de guillotine mocht nog worden gebruikt. Na 1813 werd die weer vervangen door de galg. (In 1830 werd de doodstraf afgeschaft en in de 1854 de lijfstraffen.) Verder werden ook nog de Code Civil (Burgerlijk Wetboek) en de Code de Commerce (Wetboek van Koophandel) ingevoerd.

Napoleon mocht dan iets van de aristocratische glans doen herleven, niet de wrede ongelijkheid die daar normaal bij hoorde. Zijn Franse wetgeving, neergelegd in de Code Civil (Code Napoleon), verklaarde dat allen, ongeacht hun maatschappelijke stand of rijkdom, gelijk waren voor de wet. Ieder had recht naar eigen keuze een beroep uit te oefenen of een godsdienst te zijn toegedaan, en deze vormt nog steeds de grondslag voor de wetgeving in veel landen. Wel werd in 1811 de algemene dienstplicht ingesteld. Een maatregel die voor veel onrust zorgde. (NiN, # 2 en # 4).

De invoering van een gestandaardiseerd bevolkingsregister en het decimale stelsel met eenvormige maten en gewichten zijn andere voorbeelden van praktische vernieuwing.

Door de Mijnwet van 1810 werden delfstoffen tot gemeenschapsbezit verklaard. Een Dijkwet zorgde voor beter onderhoud van de dijken. Er werd een begin gemaakt met de aanleg van wegen en kanalen (NiN, # 5).

Tot en met de middeleeuwen reed het verkeer links, maar in de 18e eeuw zat de koetsier op een plek op de wagen waar hij beter zicht had op de rechterrijbaan. In 1794 voerde Frankrijk rechts rijden in, en die regel verbreidde zich door Napoleons veroveringen. Als Napoleon Amsterdam na twee weken verlaat, heeft hij de wet die iedereen gebiedt aan de rechterkant van de weg te rijden, ook in Holland uitgevaardigd. De Engelsen daarentegen rijden nog steeds links.

Op de korte termijn had Amsterdam te leiden aan Napoleons politiek ten aanzien van Engeland, op de lange termijn was de goed georganiseerde en correcte administratie (Amsterdam beleefde zijn eerste stadsbegroting!) goed voor de economie. De statistische vastlegging van economische en sociale gegevens, de doelmatige rechterlijke en de uniforme politieorganisatie zijn allemaal zaken waar we nog steeds de vruchten van plukken.

Artikel afkomstig uit

© Roy de Beunje / Stichting ThemaTijdschriften

Dit artikel verscheen in Napoleon in Nederland 1811-2011, nummer 1. In 2011 gaf Stichting ThemaTijdschriften zes ThemaTijdschriften uit waarin de reis die keizer Napoleon in 1811 maakte door Nederland beschreven wordt. De zes tijdschriften zijn nog verkrijgbaar:

Titel: Napoleon in Nederland 1811-2011
Jaargang: 2011
Nummer: 1
Uitgever: ThemaTijdschriften

Meer weten

Tijdschriften: