Ausstellen oder zuschützen?

Topografie des Terrors en de Führerbunker in de omgang met het nationaal-socialisme in West-Duitsland en herenigd Duitsland

"Buildings and places have so many stories to tell."[i] Dit is zeker het geval in Berlijn, waar vele resten de geschiedenis vertellen van het Derde Rijk en de DDR. Het zijn gebouwen die verwoest werden, in de vergetelheid terechtkwamen of in hergebruik genomen werden. Deze plekken dragen de geschiedenis in zich mee en geven vorm aan de geschiedenis van de stad Berlijn.

Syrinx Fakkeldij

Hier gaat het over twee plaatsen van het Derde Rijk, namelijk de Topografie des Terrors, de tentoonstelling over het voormalige Gestapo-hoofdkwartier, en de Führerbunker, waar zowel de Führer- als de Fahrer- en Goebbelsbunker mee bedoeld wordt. De omgang met de periode 1933-1945 was voor naoorlogs Duitsland problematisch. West-Berlijn en herenigd Berlijn braken hun hoofd over de ene nazi-plek na de ander. Over deze plekken moesten beslissingen genomen worden. Of ze moesten vernietigd worden, of ze werden behouden, of er werd een herdenkingsmonument van gemaakt. De beslissingen ontsluierden als het ware de diepgewortelde houding tegenover het Derde Rijk in de Duitse geschiedenis en ook over de historische identiteit.[ii] Aan de beslissingen van de Topografie des Terrors en de Führerbunker gingen debatten aan vooraf. In dit stuk wordt ingegaan op hoe de debatten in het licht van de Vergangenheitsbewältigung gezien kunnen worden.

Vergangenheitsbewältigung

In de Duitse politieke cultuur van de twintigste eeuw is er sprake van een debatcultuur. Deze cultuur bestaat vooral uit twee tegengestelde kampen met duidelijke manicheïstische trekken. De tegenstelling van beide kampen wprdt verabsoluteerd omdat het standpunt van een partij bepaald wordt door dat van haar tegenstander. De inhoud van het debat zelf gaat meer over het kwaad en gevaar van het andere kamp dan over het onderwerp. Daarnaast wordt de debatcultuur gekenmerkt door een hooggeleerd, theoretisch en onpolitiek karakter.[iii]

De omgang met het nazi-verleden in West-Duitsland kan in verschillende periodes verdeeld worden. In de jaren vijftig was er geen ruimte voor een breed gevoerd debat. Wel was er een kleine intellectuele en politieke elite die de vraag stelde naar schuld en verantwoordelijkheid, maar door de totale nederlaag van de oorlog, de nationale verlamming, de politieke apathie en de angst voor bestraffing door de geallieerden werd de invloed van de elite op de brede lagen van de bevolking beperkt. De jaren vijftig kunnen gekenmerkt worden door de blik die op de toekomst gericht was en het ontkennen en verdringen van het verleden.[iv]

In de jaren zestig en zeventig was er geen sprake meer van een zwijgend verleden. De zogenoemde protestgeneratie maakte van het Derde Rijk een thema en stelde het verleden van de oudere generatie aan de kaak. Dit werkte ook door in de geschiedschrijving. Het idee dat de periode 1933-1945 gezien werd als een breuk, als een afwijking van de geschiedenis, werd in 1961 bekritiseerd door Fritz Fischer. Hij stelde dat de wortels van de Tweede Wereldoorlog veel dieper in de geschiedenis verankerd waren. De agressieve politiek van Hitler werd in een langere traditie geplaatst die terugging naar het Wilhelminische Keizerrijk. De geschiedenis van vóór de Eerste Wereldoorlog werd hiermee ook belast. Het Derde Rijk kon niet meer gezien worden als een afwijking in de geschiedenis. Na Fischer kwam Hans-Ulrich Wehler, die deze theorie verder verbreedde. Dit werd de Sonderweg-these die de jaren zeventig en tachtig zou domineren. Het gevolg van de Sonderweg-these was dat het vooroorlogse Duitsland ook mede debet was aan de Tweede Wereldoorlog en dat daarom de politieke cultuur van het naoorlogse Duitsland verdacht werd. Twee groeperingen namen een positie in deze theorie: het conservatisme dat het verleden probeerde te vergoelijken en het antifascisme dat de Tweede Wereldoorlog en de holocaust als een ijkpunt liet fungeren waar de politiek aan afgemeten moest worden.[v]

In het begin van de jaren tachtig kwam er verzet tegen deze Duitse ‘zelfhaat’ en de aanwezigheid van Hitler in de Bondsrepubliek. Helmut Kohl, die in 1982 bondskanselier werd, vond het tijd om na veertig jaar meer afstand te nemen van de Tweede Wereldoorlog. Hij kreeg het verwijt dat hij een Schlußstrich onder het nazi-verleden wilde zetten. Binnen deze context ontstond in 1986 de Historikerstreit, waarin historicus Michael Stürmer pleitte voor een normalisering van de nationale identiteit. De Historikerstreit zelf ging over de uniciteit van de holocaust. De historicus Ernst Nolte probeerde een verband te leggen tussen de moord op de joden door de nazi’s en de misdaden van Stalin in de Goelag Archipel.[vi]

Met de val van de Muur kwam er een einde aan de deling en kon een begin gemaakt worden met een gemeenschappelijke herinnering. Verschillende nieuwe kwesties drongen zich op, zoals de vergelijking van de twee dictaturen, de moeizame integratie van Oost en West, het vraagstuk van de behoefte aan een nieuwe nationale geschiedenis en hoe Duitsland om moest gaan met de gemeenschappelijke geschiedenis van vóór 1945 en de gedeelde geschiedenis vanaf 1945. Er waren teveel kwesties, dus een streep onder het verleden zetten was bij lange na niet mogelijk.[vii] De historiografie moest zich ook opnieuw oriënteren. Het ging niet meer over de verhouding van Duitsland met het zwaar belaste Duitse verleden, maar over de toekomstoriëntering naar binnen en naar buiten. De Duitse historiografie zat in een historische identiteitscrisis.[viii]

Enerzijds kan gesteld worden dat na de val van de Muur het nazi-verleden op de achtergrond is geraakt terwijl anderzijds het nazi-verleden aanweziger is dan ooit. In 1995 was het vijftig jaar geleden sinds er een einde aan de oorlog kwam. In Duitsland werd daar uitgebreid bij stilgestaan. Maar ook door de nieuwe generaties werd de herinnering aan het nazi-regime niet onbelangrijker maar juist belangrijker.[ix] In de jaren negentig verdween de dominantie van de Sonderweg-these, waarin de hele Duitse geschiedenis in de beklaagdenbank stond. Hierdoor was er meer ruimte voor de oorlog en de holocaust zelf.[x] In de jaren negentig bleef de herinnering aan het nazi-regime wel een constitutief en bepalend element in de politieke uiteenzetting van de geschiedenis van de Duitse natie.[xi]

Topografie des Terrors

In mei 1933 werd de voormalige kunstacademie aan de Prinz Albrecht Strasse 8 te Berlijn in gebruik genomen door de geheime politie, de Gestapo. Vanaf deze plek maakten Heydrich en Himmler in 1939 plannen voor een vernietigingsoorlog en een volkerenmoord op de Joden, Roma en de Sinti. In het regeringskwartier van Berlijn werd dit centrum van repressie en vervolging het meest gevreesde adres in Europa.[xii]

Topografie des Terrors was meer een plek van daders dan van slachtoffers.

Na de oorlog was het gebouw van de Gestapo gedeeltelijk verwoest. In 1949 blies de overheid van West-Berlijn de overige ruïnes op en in de loop van de jaren vijftig werd de rest afgebroken. Vervolgens raakte de Prinz Albrecht Strasse in de vergetelheid. Wel was er een plan voor een snelweg die dwars door deze plek heen ging, maar door de Koude Oorlog en de bouw van de Muur werd het plan uitgesteld.[xiii]

In de jaren zeventig kwam er een nieuwe generatie van lokale wetenschappers en activisten. Zij beschuldigden de stad en inwoners ervan dat die hun wortels in het Derde Rijk ontkenden. De organisaties Aktives Museum Faschismus und Widerstand Berlin en de Berliner Geschichtswerkstatt zagen het terrein als een metafoor voor het naoorlogs Duitsland, waarin het zijn verleden probeerde te vergeten. De organisaties beschuldigden het stadsbestuur ervan dat ze het voormalig hoofdkwartier van de nazi-terreur probeerde te verbergen en dat hierdoor een gewelddadig verleden stilgehouden werd.[xiv] Ook werd er geprotesteerd tegen het plan voor de aanleg van een snelweg omdat dit ‘would overwrite the area’s history’, aldus de architectuur-historicus Dieter Hoffman-Axthelm en de Internationale Bauaustellung. [xv]

Door de inspanningen van deze organisaties kreeg het terrein van het voormalige Gestapokwartier aandacht in de jaren tachtig. Er vonden demonstraties plaats van burgergroeperingen die vonden dat op het terrein een monument moest komen voor de nazi-slachtoffers.[xvi] Zo ook de mensenrechtenorganisaties, die tevens wilden dat de plek gemarkeerd zou worden met een gedenkteken.[xvii] Het stadsbestuur van Berlijn kwam de wensen tegemoet en in 1983 organiseerde burgemeester Richard von Weizsäcker een ontwerpwedstrijd. De eisen die aan het ontwerp gesteld werden waren dat het enerzijds een gedenkteken moest worden en anderzijds een recreatief park voor het Kreuzberg-district. Jürgen Wenzel en Nikolaus Lang wonnen deze wedstrijd met hun ontwerp waarin ze het hele gebied wilden verzegelen met gietijzeren platen die in de grond zouden staan. Daar omheen zouden kastanjebomen staan. De gietijzeren platen zouden de omtrekken van de voormalige gebouwen markeren. Maar de buurt van Kreuzberg was het niet eens met het ontwerp omdat Wenzel en Lang niet aan de tweede eis hadden voldaan. De twee eisen waren eigenlijk onverenigbaar. In 1984 werd het Wenzel-Lang plan van tafel geveegd.[xviii]

Vanuit de federale overheid, onder leiding van bondskanselier Helmuth Kohl, kwam er in 1984 een nieuwe optie voor het terrein. De plek kon ook heel geschikt zijn voor een Duits Historisch Museum. Een commissie, opgezet door burgemeester Weizsäcker, vond de Martin Gropius Bau geschikt vanwege de locatie: het lag in het centrum van de oude stad, omgeven door de geschiedenis van Pruisen en het Derde Rijk en het lag direct aan de Muur. Een historisch museum was veel geschikter dan een gedenkteken om de complexe nationale geschiedenis weer te geven, zo was de redenering.[xix]

De linkse tegenstanders van Kohl waren het er niet mee eens en beschuldigden Kohl ervan dat hij de nationale trots wilde tentoonstellen en op die manier de zwarte bladzijden van de Duitse geschiedenis zou witwassen. Een historisch museum zou geen acht slaan op de nagedachtenis aan hen die geleden hadden onder de Gestapo. De tegenstanders vonden dat het museum op deze manier een vorm van ontkenning was. [xx]

In 1985 stelde de opvolger van Weizsäcker, burgemeester Eberhard Diepgen, voor om het paleis waar de Gestapo in zat, te restaureren en er een Joods Museum van te maken. Maar ook op dit plan kwam kritiek. Een reconstructie van het paleis zou ook een onderdrukking zijn aan alle herinneringen aan het Gestapo-kwartier.[xxi]

In alle plannen die bedacht werden in de jaren tachtig ging men er van uit dat er niets aanwezig was op het terrein. Maar door inspanningen van groeperingen die voor de confrontatie met het nazi-verleden waren, werd duidelijk dat het terrein allemaal resten en ruïnes bevatte. Hierdoor kwam er een nieuwe wending in het debat in 1985 en 1986. De symbolische graafdag, georganiseerd door het Actives Museum, leidde tot een archeologische opgraving waardoor verschillende cellen van de Gestapogevangenis te voorschijn kwamen. Het stadsbestuur van Berlijn kon deze ruïnes niet negeren. De 750e verjaardag van Berlijn kwam er aan en daarom besloot het bestuur om een tijdelijke tentoonstelling te openen onder de naam Topografie des Terrors. Deze tentoonstelling werd in een tijdelijk gebouw neergezet en in juli 1987 werd de tentoonstelling geopend. [xxii]

De tentoonstelling legde meer de nadruk op documentatie dan op interpretatie of oordelen. Hierdoor konden de gewoonlijke controverse over de rol van het Derde Rijk in de Duitse geschiedenis vermeden worden. Topografie des Terrors was meer een plek van daders dan van slachtoffers. De centrale doelstelling was tweeledig: het documenteren van de daden van de daders en uitleg geven om te begrijpen hoe deze misdaden gepleegd konden worden door de leiders van Duitsland. De bezoekers werden geconfronteerd met pijnlijke waarheden over hoe de Gestapo en de SS de Duitse staat controleerden en corrupt waren. De meeste Duitsers werden in het Derde Rijk niet gearresteerd door de Gestapo, maar ze bestreden ook niet actief het regime. Ook dit was een confronterend, onbehaaglijk feit.[xxiii]

Topografie des Terrors werd een daverend succes. Tot twee keer toe werd de tijdelijke tentoonstelling verlengd en het werd een permanente tentoonstelling, gehuisvest in tijdelijke gebouwen. In 1989 gaf de commissie, die aangesteld werd door de Berlijnse overheid, het advies dat de ruïnes bewaard moesten blijven. Ze moesten getoond worden en er moest uitgelegd worden wat het was. Dit leidde tot een uitbreiding van de tentoonstelling met ondersteuning voor publieke educatie, debatten en onderzoek. Het merendeel van het terrein bleef onaangeraakt en er werd niets gereconstrueerd.[xxiv]

Er kwamen acht kitscherige schilderijen tevoorschijn.

Met de val van de Muur kreeg het terrein een centrale ligging in de herenigde stad. Door de hereniging van Duitsland en de terugkeer van de hoofdstad naar Berlijn leek het alsof de hele wereld toekeek hoe de Duitsers omgingen met de zwartste bladzijdes uit hun geschiedenis.[xxv] De permanente tentoonstelling kon niet in tijdelijke gebouwen gehouden worden. Opnieuw ging het stadsbestuur over tot een designwedstrijd. Dit keer waren de eisen aan het ontwerp dat het land onaangeraakt bleef en dat er zowel een permanente tentoonstellingsruimte als een wetenschappelijk centrum kwam. Met dit ontwerp bleef de plaats zelf een monument, niet het gebouw. De Zwitser Peter Zumthor won de ontwerpwedstrijd.[xxvi]

De herinnering aan de Gestapo in het naoorlogse Berlijn was veertig jaar lang verwaarloosd. De organisatie van Topografie des Terrors vond dat die veertig jaar ook getoond moesten worden, als een onderdeel van de geschiedenis van deze plek waarin de toenmalige generatie probeerde te negeren en vergeten wat er gebeurd was. Terugkeren naar het voormalig aangezicht van 1945 zou dus een falsificatie van de geschiedenis zijn.[xxvii]

Führerbunker

Met de deling tussen Oost- en West-Berlijn raakten de bunkers van Hitler in de vergetelheid in het niemandsland. Door de val van de Muur in oktober 1989 werd het niemandsland weer toegankelijk. Om zeker te weten dat het gebied geen gevaarlijke explosieven bevatte, werd het terrein gecontroleerd. In deze zoektocht kwamen de Fahrerbunker, de Führerbunker en de Goebbelsbunker te voorschijn. In de jaren negentig kwam het bunkercomplex letterlijk boven de grond. Dit leidde ertoe dat herenigd Berlijn steeds geconfronteerd werd met resten van het hoofdkwartier van Hitler. Er kwamen discussies op gang waarin grofweg een onderscheid gemaakt kan worden tussen voor- en tegenstanders voor het openstellen van de bunkers. Spelers binnen deze discussies zijn vooral historici, archeologen, verschillende organisaties en de monumentenzorg. De beslissing over wat er met de bunkers moest gebeuren lag echter bij het stadsbestuur van Berlijn.

De Fahrerbunker was de bunker voor de SS bewakerseenheid van Hitler. De ingang van de bunker was sinds de oorlog geblokkeerd, waardoor alles onaangeraakt was. Uit de bunker kwamen meubels, zilver, porselein en acht kitscherige schilderen van vechtende SS-soldaten te voorschijn.[xxviii]

Het hoofd van de Berlijnse archeologische dienst, Alfred Kernd’l, was een groot voorstander van het openstellen van de Fahrerbunker. De bunker moest volgens hem behouden blijven zodat er nog sporen van het Derde Rijk overbleven in het huidig Berlijn. Al het weinige dat er nog was, moest bewaard worden. Kernd’l vond dat de Duitsers faalden wanneer het ging om confrontatie met hun verleden. Dit was te zien aan de continue vernietiging van sporen van het verleden.[xxix] Ook historicus Reinhard Rürup vond het ‘richtig, so etwas zu sichern’. [xxx]Voor Kernd’l en Rürup ging het erom de sporen van het verleden te behouden.

Er waren ook bezwaren aan het behouden van de bunker. In de bunker ziet historicus Heinrich August Winkler het gevaar van een ‘makabre Kultstätte’. Wolfgang Wipperman, onderzoeker van het fascisme, eiste dat de hele plaats met de grond gelijkgemaakt moest worden. ‘Um die Banalität des Bösen zu zeigen, muβ man nicht unter die Erde steigen’ aldus historicus Wolfgang Benz. Andere bezwaren betrof de ligging van de bunker. De Joodse gemeenschap van Berlijn vond dat als de bunker behouden werd en onder monumentenzorg zou vallen in het regeringskwartier, dat het snel tot een bedevaartsoord zou leidden voor zowel oude als nieuwe nazi’s.[xxxi] Daarnaast zou vlak bij de bunker een gedenkmonument komen voor vermoorde Joden. De Duitsers wilden ook niet dat de banale SS schilderijen tentoongesteld werden, bang dat er neonazi’s op af zouden komen.[xxxii]

De Goebbelsbunker ligt nog steeds onder het Holocaustmonument.

Kernd’l was het er niet mee eens. Juist door de schilderijen niet te laten zien, zouden de neonazi’s  denken dat de Duitsers hen nog vreesden. Maar het zijn niet de neonazi’s die gevreesd moesten worden. De banaliteit van de SS schilderijen moesten juist getoond worden as een waarschuwing tegen de banaliteit van het kwaad.

De beslissing over de bunker lag bij het stadsbestuur en die koos voor een middenweg. De schilderijen werden aan het Duits Historisch Museum gegeven. Toenmalig directeur Christoph Stölz verklaarde direct dat hij niets met de schilderijen wilde doen.[xxxiii] Omdat de bunker zelf uitvoerig onderzocht en gedocumenteerd was door de archeologische dienst, was voor het stadsbestuur daarmee de kous af. De bunker werd vergrendeld en met aarde overdekt.

Het bleef niet bij deze ene bunker. Berlijn was na de hereniging een bouwput en in de ‘ministertuinen’ kwam in 1999 een restje van de Führerbunker te voorschijn,[xxxiv] de bunker waar Hitler zich bevond tijdens zijn laatste dagen. Daniel Jonas Goldhagen, Amerikaans politicoloog en historicus, stelde voor om de Führerbunker bloot te leggen en onder bescherming van Unesco te plaatsen. Het oord van schande kon dan dienen als een ‘Schule der Abschreckung, des Nachdenkens und des Lernens’. De Duitsers hadden niet het alleenrecht om te beslissen welke symbolen, welke waarden, welke praktische en politieke doelen het lot van deze bunker moesten bepalen, aldus Goldhagen. De historicus Lew Besymenski zou het onvergeeflijk vinden als er bovenop de bunkerresten gebouwd werd. Het moest juist de levendige herinneringen van de verschrikkingen van de oorlog blootleggen, ook als er slechts fragmenten van over waren. Historicus Jost Dülffer waarschuwde ervoor om de catacomben in de omgeving van het vroegere nazi commandocentrum te negeren. Juist op de originele plaatsen moesten de sporen van de nazi-tijd zichtbaar gemaakt worden. Alfred Kernd’l, toen gepensioneerd, vond dat het gebied onder bescherming van Unesco gesteld moest worden.Voor historici is de bunker een plaats van de geschiedenis die als een geschiedenispad door het midden van Berlijn loopt. [xxxv]

Ook in dit debat waren er weer tegenstanders. ‘Sprengen’ vond Lea Rosh, initiatiefneemster van het Holocaust Monument. ‘Sand drüber und zuschütten’, vond Helmut Engel, van de monumentenzorg Berlijn.[xxxvi] Gabriele Camphausen, de directrice van Topografie des Terrors vond dat de inhoud van de bunker wel gedocumenteerd moest worden, maar daarna moest het ‘aus den Augen’.[xxxvii] Nog steeds bestond de angst dat de bunker een ontmoetingsplek kon zijn voor neonazi’s uit de hele wereld. De Führerbunker van Hitler onder bescherming stellen, daar wil de biograaf van Hitler en Speer, Joachim Fest, niet aan beginnen: Um Gottes Willen. Wir ersticken fast an Gedenk-Orten.[xxxviii]

In deze tentoonstelling staat niet empathie met de slachtoffers maar de vraag naar eigen verantwoordelijkheid centraal.

Ook bij de Führerbunker lag het laatste woord bij het stadsbestuur. Peter Strieder, de toenmalige senator voor stadsontwikkeling, vond dat er geen aanleiding was om de bunkerinstallatie te openen. Hij vond dat er al genoeg onderzoek naar gedaan was. Het stadsbestuur concludeerde uiteindelijk dat de resten van de grond niet in aanmerking kwamen voor de status van een monument. Volgens een woordvoerder zou dat teveel eer zijn. Tevens bestond er een gevaar dat de marginale en toevallig in de grond achtergebleven resten door het onder bescherming stellen ten onrechte opgewaardeerd zouden worden. Een bezoek aan de bunker zou geen beter begrip opleveren van de nazi-periode.[xxxix] Ook de Führerbunker werd verzegeld en met aarde bedekt, net als de Fahrerbunker. De omgang en behandeling van een historische plaats is in dit geval typisch Duits, aldus Kernd’l. Ze beplanten de plek met groen of ze maken er een parkeerplaats van.[xl]

Niet elke vondst leidde tot ophef. Verschillende andere bunkers doken op en werden verwijderd, meestal zonder er ruchtbaarheid aan te geven. Een voorbeeld hiervan was de bunker van Goebbels. De grond van het niemandsland werd verder afgegraven voor de nieuwe ambassades van de Duitse deelstaten. Bij die afgraving stuitten de bouwvakkers op de resten van de persoonlijke bunker van Goebbels.[xli] In de laatste dagen van de oorlog was de SS-divisie Nordland gestationeerd in de Goebbelsbunker. Het bestaan en de ligging van deze bunker was nauwelijks bekend bij de inwoners van Berlijn. De architect en ingenieur Günter Schlusche heeft de Goebbelsbunker volledig onderzocht en gedocumenteerd. Volgens hem had zich in deze bunker historisch gezien niets bijzonders afgespeeld. Het was een leeg en vochtig gebouw.[xlii] Ook deze bunker werd met aarde bedekt. De bunker ligt nog steeds onder de grond, onder het Holocaust monument.

Het debat

Topografie des Terrors werd uiteindelijk een compromis tussen verschillende groeperingen. Het was deels een historische tentoonstelling over het nationaalsocialisme en de naoorlogse geschiedenis van de plek, deels een gedenkteken, aan hen die stierven in de Gestapocellen en aan hen die vermoord werden door de nationaal-socialistische staat. Daarnaast heeft Topografie des Terror een educatieve functie met seminars en rondleidingen, en is het een lokale ontmoetingsplek voor politieke bijeenkomsten.[xliii]

In de debatten over de Prinz-Albrecht Strasse 8 wordt duidelijk dat er sprake is van een kentering in de waarneming van het oord. Het terrein was in eerste instantie bedoeld als een oord voor het herdenken van de slachtoffers, met de focus op de ‘huisgevangenis’ van de Gestapo. Vandaag de dag staat het oord voor een kritische uiteenzetting over de daders van het Derde Rijk. In plaats van empathie met slachtoffers staat bij deze tentoonstelling de vraag naar eigen verantwoordelijkheid centraal.[xliv] Het debat zelf was inhoudelijk, gevoerd over dertig jaar. In dit debat ging het er niet zwart-wit aan toe, maar werden er alternatieven voorgesteld en werden twee designwedstrijden uitgeschreven.

Dit in tegenstelling tot de debatten over het bunkercomplex. Deze debatten waren veel korter van aard, de inhoud was minder diepgaand en de tegenstanders van de bunker hadden steeds dezelfde terugkerende argumenten. Het kwaad moest niet tentoongesteld worden, want het lag vlak bij het Holocaust-monument en er zouden neo-nazi’s op afkomen. Voorstanders van de bunker hechten vooral een historisch belang aan de bunkers. De bunkers moesten dienen als confrontatie met en afschrikking van het verleden. Enkel het stadsbestuur kwam met een dieper argument dat openstellen van bunkers niet zou leiden tot een beter begrip van de nazi-periode.

Behalve de inhoud van beide debatten, vallen ook een aantal andere zaken op. Hoewel Topografie des Terrors een tentoonstelling is over daders en daarmee een tentoonstelling over  het ‘kwaad’ van het Derde Rijk, is Gabriele Camphausen, de directrice van Topografie des Terrors, wel voor het documenteren van de bunker, maar wil ze dat de bunker uit onze ogen verdwijnt. Niet alleen dat, met de val van de Muur en de terugkeer van de hoofdstad naar Berlijn, dachten de Duitsers dat de hele wereld zou toekijken hoe Berlijn omging met de resten van het nazi-verleden. Dit werd wel van belang geacht bij Topografie des Terrors, maar niet bij de bunkers. Die werden na een kort en heftig debat gauw terug onder de grond gestopt.

Lea Rosh, initiatiefneemster van het Holocaust Monument, vond dat de bunker opgeblazen moest worden terwijl onder het monument de bunker van Goebbels zich bevindt. Bijna niemand in Berlijn weet van het bestaan van de Goebbels bunker af, terwijl er wel heftige debatten waren over de Führer- en de Fahrerbunker. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de inhoud en de betekenis van de Führer- en de Fahrerbunker van groter belang was, ook historisch gezien, dan de lege vochtige bunker van Goebbels.

Ausstellen oder zuschützen?

Topografie des Terrors moet gezien worden in het licht van de West-Duitse Vergangenheitsbewältigung. Tot ongeveer de jaren zeventig werden zowel het Gestapo-terrein als de omgang met het nazi-verleden verwaarloosd. In beide gevallen was de blik op de toekomst gericht en was West-Duitsland bezig met de wederopbouw. Maar in de jaren zeventig werd debat over de zogenaamde breuk die de jaren 1933-1945 waren ter discussie gesteld. De Sonderweg-these werd in de jaren zeventig en tachtig dominant in de historiografie van West-Duitsland. Tegelijkertijd werd in West-Berlijn het Gestapo-terrein onder de aandacht gebracht. Deze twee ontwikkelingen hoeven niet complementair aan elkaar te zijn, maar toch kunnen beide ontwikkelingen getypeerd worden als een confrontatie met het nazi-verleden. Eind jaren tachtig was de Historikerstreit gaande en werd een designwedstrijd uitgeschreven voor Topografie des Terrors. Concluderend kan gesteld worden dat Topografie des Terrors aansluit bij de Vergangenheitsbewältigung wanneer het gaat om confrontatie met het verleden in zowel de historiografie als de omgang met deze nazi-plek.

De Vergangenheitsbewältigung in herenigd Duitsland is zowel een blijvende confrontatie met het nazi-verleden als een vervagende herinnering. Door de hereniging kwamen allerlei nieuwe kwesties op de agenda te staan, zoals de integratie tussen Oost en West. Ook de historiografie moest zich opnieuw oriënteren. In feite was de identiteit zoek, in zowel de historiografie als in herenigd Duitsland zelf. Dit lijkt ook van toepassing op de omgang met de Führerbunker. Het is alsof Berlijn niet zo goed weet wat ze met de bunkers aanmoet. Aan de ene kant leeft de omgang met het nazi-verleden sterk, blijkt uit de voorstanders voor het openstellen van de Führerbunker. Aan de andere kant willen de tegenstanders niets te maken hebben met de bunkers en hiermee ook het nazi-verleden. Zowel de sterke continue aanwezigheid van het nazi-verleden als het verlangen om een streep onder het verleden te zetten, weerspiegelden in de houding tegenover de bunker. Niet alleen dat, ook door de nieuwe kwesties die zich opdrongen, leek het erop alsof er over de bunker een snellere beslissing genomen moest worden.

Het ausstellen staat hiermee centraal voor de West-Berlijnse omgang met het Gestapo-terrein en de aanwezigheid van het verleden vanaf de jaren zestig, terwijl zuschützen symbool staat voor de omgang van herenigd Berlijn en herenigd Duitsland waarbij de historische identiteit zoek is geraakt met de val van de Muur.

Voetnoten

[i] Brian Ladd, The Ghost of Berlin. Confronting German History in the Urban Landscape (Chicago en Londen 1997) 1.

[ii] Ladd, The Ghost of Berlin, 1 en 127.

[iii] Patrick Dassen en Ton Nijhuis, Gegijzeld door het verleden. Controverses in Duitsland van de Historikerstreit tot het Sloterdijkdebat (Amsterdam 2001) 10-11.

[iv] Wielenga, Friso, Schaduwen van de Duitse geschiedenis. De omgang met het nazi- en DDR-verleden in de Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam 1993) 27-48.

[v]  Ibidem, 66 en Dassen en Nijhuis, Gegijzeld door het verleden, 12-13.

[vi] Dassen en Nijhuis, Gegijzeld door het verleden 15-16.

[vii] Ibidem, 18.

[viii] Wolfgang Küttler, ‘Auf den Inhalt kommt es an. Zum Verhältnis von Zeitgeschichtsforschung und Geschichtdiskurs im neuvereinigten Deutschland’, in: Jürgen Danyel (Hg.), Die geteilte Vergangenheit. Zum Umgang mit Nationalsocialismus und Widerstand in beiden deutschen Staaten, (Berlin 1997)143-149, 143-146.

[ix] Jeffrey Herff, Zweierlei Erinnerung. Die NS-Vergangenheit im geteilten Deutschland, (Berlin 1998), 439.

[x] Dassen en Nijhuis, Gegijzeld door het verleden, 19.

[xi] Herff, Zweierlei Erinnerung. Die NS-Vergangenheit im geteilten Deutschland (Berlijn 1998) 439.

[xii] Ladd, The Ghost of Berlin, 157.

[xiii] Ibidem 158.

[xiv] Karel E. Till The new Berlin. Memory, politics, place (Minneapolis 2005) 65.

[xv] Till, The new Berlin, 72.

[xvi] Ibidem, 72.

[xvii] Ladd, The Ghost of Berlin 158-159.

[xviii] Ibidem, 159.

[xix] Till, The new Berlin, 73.

[xx] Ibidem, 75.

[xxi] Ladd, The Ghost of Berlin, 159-160.

[xxii] Ibidem, 160.

[xxiii] Ibidem, 162-163.

[xxiv] Ibidem, 162-163. 

[xxv] Ibidem, 164.

[xxvi] Ibidem 164.

[xxvii] Ibidem, 165-166.

[xxviii] Ibidem, 128.

[xxix] Ibidem, 133.

[xxx] Auteur onbekend, ‘Halbnackte Hünen. Hitziger Streit unter Historiker: Kann ein Berliner SS-Bunker Denkmal sein?’, Der Spiegel 31 (1992) 113.

[xxxi] Auteur onbekend, ‘Halbnackte Hünen’, 113.

[xxxii] Ladd, The Ghost of Berlin, 133.

[xxxiii] Ibidem,  133.

[xxxiv] Philip Remarque, Boze geesten van Berlijn (zp 2008) 159.

[xxxv] Wolfgang Bayer en Steffen Winter, ‘Unesco-Schutz für Hitlers Bunker?’, Der Spiegel 46 (1999), 80-81.

[xxxvi] Bayer en Steffen, ‘Unesco-Schutz für Hitlers Bunker?’, 80.

[xxxvii] Auteur onbekend, ‘Arbeiter sollen die ausgegrabene Decke zuschüttn und darüber Strasse asphaltieren’, Tagesspiegel (1999).

[xxxviii] Bayer en Steffen,’Unesco-Schutz für Hitlers Bunker?’. 82.

[xxxix] Remarque, Boze geesten van Berlijn, 160.

[xl] Ladd, Ghost of Berlin, 134.

[xli] Remarque, Boze geesten van Berlijn, 159.

[xlii] Lothar Heinke, ‘Holocaust-Mahnmal: Goebbels Bunker wird überbaut’, Tagesspiegel (2003).

[xliii] Till, The new Berlin, 66.

[xliv] Torben, Fischer en Matthias N. Lorenz (Hrsg.), Lexicon der “Vergangenheitsbewältigung” in Deutschland: Debatten- und Diskursgeschichte des Nationalsozialismus nach 1945 (Bielefeld 2007)266.

Meer weten