Boeddhisme blijft Sri Lanka inspireren
Wie Sri Lanka bezoekt, komt onherroepelijk in contact met het boeddhisme. Al bijna 2300 jaar is op dit eiland de levensfilosofie van Boeddha een voorname inspiratiebron. De indrukwekkende resten van de historische hoofdstad Anuradhapura en ook andere archeologische vondsten illustreren deze bijzondere band van Sri Lanka met het boeddhisme. Toch was in de 18e eeuw een reddingsactie van de VOC nodig om het boeddhisme te redden. Delftsblauwe tegels in de boeddhistische tempel Ridi Vihara herinneren daaraan.
Auteur: Ad van Schaik
Eindeloze droge vlakten met verdord geel gras met slechts hier en daar een boom en wat hutten van gedroogde modder met naakte spelende kinderen ervoor. Dit is de arme noordelijke droge zone van Sri Lanka waar tweehonderd dagen per jaar geen druppel regen valt. Wat een enorm contrast met het veel welvarender regenrijke zuiden, dat als een weldadige verrukkelijk geurende tropische tuin is vol ruisende bamboestruiken, bloeiende bougainvilles en ranke palmbomen, door Linnaeus de koningin onder bomen genoemd. In de natte zuidelijke zone liggen tegenwoordig de grote steden. Dat was ooit omgekeerd. Toen was dit lege noorden het dichtstbevolkt en kende de hoofdstad Anuradhapura tijdens haar bloeitijd van 300 voor Chr. tot 1000 na Chr. meer dan 50.000 inwoners. Het was de politieke en religieuze hoofdstad van het eiland.
De voorspoed was te danken aan door mensenhanden gegraven reusachtige stuwmeren, die waren gekoppeld aan een slim stelsel van sluizen en bevloeiingskanalen voor de rijstvelden. Boeddhistische pelgrims uit heel Azië vergaapten zich aan de vele tempels en daarbij behorende kolossale dagoba’s (belvormige monumenten). ‘In deze stad zijn veel boeddhistische gelovigen en handelaren. Bij kruispunten zijn ruimten gebouwd waar boeddhisten kunnen luisteren naar boeddha’s leer’, schreef 400 na Chr. de Chinese monnik Fa Hsien na zijn bezoek. Alleen al in het Abhayagiri klooster woonden volgens hem in die tijd meer dan vijfduizend monniken.
UNESCO Wereldmonument
[caption id="attachment_38194" align="alignright" width="198" caption="Dagoba in Anuradhapura"][/caption]
Sinds enkele jaren staat de heilige stad Anuradhapura in zijn geheel op de UNESCO Wereldmonumentenlijst. In zijn bloeitijd in het toenmalige Ceylon, zoals het eiland toen heette, was het een van de heiligste steden van het boeddhisme. Belangrijke rol was hierbij weggelegd voor een relikwie: de Tand van Boeddha, een stekje van de Bodhi-boom, de Ficus Religiosa, uit het Indiase Bodh Gaya waaronder Boeddha mediteerde en tot verlichting kwam. Dat stekje werd in de derde eeuw voor Chr. naar Anuradhapura overgebracht en na zoveel eeuwen spreidt de Bodhi boom nog altijd zijn takken wijd uit bij het Brazenpaleis, waarvan wat muren overeind staan en dat opvalt door de honderden pilaren eromheen. Ook westerse bezoekers zijn hier welkom. Ik doe zoals het hoort mijn schoenen uit en mijn pet af. In de serene sfeer, her en der onder de koelte brengende takken zitten enkele mannen en veel oudere vrouwen in het wit gekleed in kleine groepjes op de grond bijeen, de meesten met gesloten ogen, ze bidden. Verderop leidt sluizen boeddhistische monnik in saffraankleurige pij met zachte stem een meditatie; op metalen stellages steken andere gelovigen kleine kaarsjes aan die zorgen voor een feestelijke verlichting.
In de verte ontwaar ik de 105 meter hoge witgekalkte Ruwanweli Dagoba, die meer dan tweeduizend jaar oud is. De lage muur eromheen is versierd met honderden afbeeldingen van olifanten. Nog weer een kilometer verder sta ik voor de grootste dagoba, de Jetaravana uit de derde eeuw na Chr. die 113 meter hoog is. Dagenlang zou ik hier kunnen ronddwalen, maar een vleugje wind zou aangenaam zijn, zoals een Sri Lankaanse dichter ooit schreef: ‘‘Sihil sapu suvanda gena ena uyana…’ (De koelte brengende wind bezit de zoete geur van sandelhout…).
Bij de Jetaravana Dagoba besluit ik om de ronde basis van eveneens 113 meter heen te lopen. Dat loont, want dichtbij gekomen zie ik met eigen ogen dat de reusachtige structuur voor een groot deel opgebouwd is uit miljoenen bruine bakstenen. In het hart moet zich een dichtgemetselde kamer bevinden met relikwieën van de boeddha, want tenslotte is de dagoba een reliekhouder en deze in Anuradhapura behoren tot de grootste boeddhistische monumenten ter wereld. Ik raak in gesprek met een Sri Lankaan, die me terecht vraagt: ‘Waarom zijn deze dagoba's van Anuradhapura in het buitenland niet net zo beroemd als de piramiden van Egypte?’
[caption id="attachment_38195" align="alignleft" width="186" caption="Dagoba"][/caption]
Mahavamsa
In Anuradhapura zie ik nog eens bevestigd dat Sri Lanka een bijzondere band bezit met het boeddhisme, een geschiedenis die teruggaat naar 250 v.Chr., toen de Sri Lankaanse koning Tissa zich tot deze levensfilosofie bekeerde. Sindsdien, dus bijna 2300 jaar lang, beschrijven monniken de geschiedenis van het eiland in de Mahavamsa. Welk land ter wereld kent zo’n oude aaneengesloten geschiedschrijving? Volgens Sri Lankanen was hun land het eerste buiten India waar de leer van boeddha werd verkondigd. De oudste bronnen van boeddha’s lessen, geschreven in het Pali en het Sanskriet, bevinden zich in Sri Lanka. Sri Lankanen beschouwen zich zelf daardoor als de bewaarders van het oorspronkelijke en pure boeddhisme. Dat heeft een schaduwkant die wel eens wordt uitgebuit door de invloedrijke boeddhistische priesterkaste.
Er zijn monniken die beweren dat de boeddhistische Singhalezen, die ongeveer 70 procent van de bevolking uitmaken, tot een uitverkoren volk behoren en verheven zijn boven de andere bevolkingsgroepen zoals de (hindoe) Tamils, moslims of christenen.
Niet missen tot slot mag ik de ruïne van de eerste Tempel van de Tand, de Dalada Maligawa, waarvan alleen de stenen vloer en enkele zuilenrijen over zijn. Ik bewonder de fraaie gebeeldhouwde maansteen bij de ingang en de beelden van leeuwen erachter. De Tand is nog altijd een van de belangrijkste boeddhistische relikwieën in Azië. Het reliek was hier gebracht, verstopt in haar lange haar, door Sanghmitra, dochter van de boeddhistische Indiase koning Ashoka. Tegenwoordig wordt die Tand met veel ceremonieel bewaard in een indrukwekkende tempel in Kandy, van waaruit hij jaarlijks tijdens de Perahera wordt rondgedragen in een lange processie omgeven door honderden muzikanten met schalmeien en trommels en tientallen uitbundig versierde olifanten. Voor de Singhalezen is de Tand het symbool van hun onafhankelijkheid en hun speciale verbondenheid met het boeddhisme.
De andere dagoba's in Anuradhapura bewaar ik voor een volgend bezoek, eens hoop ik hier terug te keren. Op reis alles zien heb ik allang opgegeven, liever sta ik wat langer stil bij wat ik zie. Wel loop ik tot slot nog even binnen in het kleine Archeologisch Museum. Ik bewonder er enkele fraaie boeddhabeelden, oude gebruiksvoorwerpen en wandschilderingen. Het museum is gevestigd in een voormalig Engels huis waar een koloniale ambtenaar resideerde. Dat herinnert me aan de recente geschiedenis van Anuradhapura.
Meer dan zeshonderd jaar lang lag de stad verborgen in de jungle. Alleen een kleine groep boeddhistische monniken bleef in een klein klooster trouw aan de Bo-boom. Totdat de Engelse archeoloog Bell in 1895 tot de ontdekking kwam dat dit de ‘site’ was van een van de heiligste steden in het boeddhisme en het tijd werd voor systematische opgravingen.
Olanda Ananda
[caption id="attachment_38196" align="alignright" width="221" caption="Ritueel beeld in Anuradhapura"][/caption]
Na een bezoek aan Anuradhapura kan ik me nauwelijks voorstellen dat het boeddhisme in Sri Lanka in de achttiende eeuw bijna was verdwenen. Oorzaak was het gebrek aan monniken. Hoe dat precies zat, bespreek ik met Olande Ananda, de Nederlander Ruud Hammelburg, die al meer dan dertig jaar boeddhistische monnik is en in een voorstad van Colombo een meditatiecentrum leidt (www.olandeananda.com). Iedereen op het eiland kent hem. Ananda, die vloeiend Singhalees spreekt, leidde jarenlang op zondag meditaties op de nationale televisiezender. De in de gebruikelijke saffraankleurige pij geklede Ananda legt me uit dat voor de hogere monnikenwijding Upasampada minimaal twintig monniken nodig zijn, die al minstens twintig jaar geleden gewijd zijn. Aan zoveel oudere geestelijken ontbrak het in de achttiende eeuw en de VOC met haar internationale contacten bracht uitkomst. Daarover zo dadelijk meer.
Eerst wil ik van boeddhismekenner Ananda meer weten over het leven dat hij leidt en dat gebaseerd is op tweeduizend jaar oude tradities. Het is een leefwijze met eveneens veel sporen uit een ver verleden. In 1975 ontving hij zijn eerste wijding tot noviet of Samanera, maar jaren later ook de Upasampada. Ananda moest eerst beloven dat hij zich aan tien leefregels zou houden. Later bij hogere wijdingen kwamen daar nog eens in totaal 217 regels bij. ‘Net als meditatie maken ze me bewust van het moment waarop ik leef. Ze hebben betrekking op de manier van leven: de wijze van eten, lopen en zelfs spreken.’ Ananda vindt dat niet onaangenaam, integendeel. Als boeddhistisch monnik leeft hij eenvoudig, hij kan daardoor dicht bij zichzelf blijven.
Met de vele boeddhabeelden in Sri Lanka wordt een idyllisch imago opgeroepen rond deze koningszoon uit Lumbini in het huidige Nepal. Feit is, zegt Ananda, dat Boeddha in de eerste plaats een leraar was die er zijn volgelingen vooral op wees dat ze kritisch moeten nadenken, ook over zijn levensfilosofie: ‘Boeddha vond dat ze alles wat hij zei tegen het licht moesten houden.’ Voor hem moet iedereen altijd zijn of haar eigen mening vormen. Met de vele boeddhabeelden op het eiland, niet alleen in tempels maar ook langs de wegen, zou hij waarschijnlijk niet blij zijn geweest. De boeddha zou zeggen: ‘Ik ben een leraar en geen goddelijk wezen.’
Ridi Vihara
De oude monnik, kaalgeschoren hoofd en gestoken in een oude vale pij, steekt in de donkere snikhete Ridi Vihara een kaarsje aan. In het binnenland van Sri Lanka op zoek naar sporen van de VOC ben ik terecht gekomen in een van de oudste tempels van het eiland. De bejaarde man schuifelt voorzichtig naar voren naar een indrukwekkende op zijn zij liggende boeddha. Daarachter worden in het schaarse licht muurschilderingen zichtbaar met taferelen uit leven van de boeddha.
[caption id="attachment_38197" align="alignleft" width="198" caption="Delfts Blauwe tegels in Ridi Vihara"][/caption]
In de achttiende eeuw was de Ridi Vihare een voorname tempel. De abt maakte zich vanwege het gebrek aan monniken ernstig zorgen over het voortbestaan van het boeddhisme. ‘Alleen meer oudere monniken kunnen het boeddhisme nog redden.’ Met deze boodschap toog hij naar de koning van Kandy, de toenmalige hoofdstad. Hij stelde hem voor de hulp in te roepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Dit multinationale bedrijf met kantoren in diverse Aziatische landen, ook met een vertegenwoordiger in Thailand, stelde vervolgens tweemaal, in 1747 en 1751, een schip aan de koning beschikbaar om boeddhistische monniken uit Thailand op te halen. Deze monniken stichtten een eigen orde: de Siam Nikaya die nog altijd een rol speelt in Sri Lanka, ook al zijn tegenwoordig alleen Sri Lankanen lid.
Zo speelde de VOC een belangrijke rol bij het behoud van het boeddhisme in dit land. Waarom de abt koos voor monniken uit Thailand, ligt voor de hand. Daar wordt hetzelfde (orthodoxe) Theravada boeddhisme gepraktiseerd als in Sri Lanka. De reddingsactie van de VOC is een wapenfeit dat Sri Lankaanse boeddhisten tegenwoordig nog met waardering memoreren.
De monnik bukt zich voorover en wijst vervolgens naar de vloer voor het boeddhabeeld. Daar worden een lange rij meer dan tweehonderd jaar oude, Delftsblauwe tegels zichtbaar. Vooraan tegels met afbeeldingen van spelende kinderen die hoepelen, touwtje springen of hinkelen. Daarachter exemplaren met Bijbelse voorstellingen zoals Adam en Eva, die uit het paradijs worden verdreven en ook Jezus die ten hemel opstijgt.
De koning van Kandy ontving regelmatig geschenken van de VOC, ook deze tegels. Dat was om hem gunstig te stemmen. Omdat de abt van deze tempel zo invloedrijk was, kwamen deze bijzondere tegels in de Ridi Vihara terecht.
Bijbelse voorstellingen in een boeddhistische tempel, vindt de monnik dat niet storend? Hij antwoordt dat de Singhalezen al door de komst van de Portugezen in de 16e eeuw bekend waren met het christendom. ‘Die bijbelse tegels zijn voor mij het bewijs dat het boeddhisme tolerant is!’