Buikhuisen in KRIminologisch perspectief

Het discours van reclasseringstijdschrift KRI rond de affaire Buikhuisen-Op 16 april 2010 werd professor Wouter Buikhuisen gerehabiliteerd met een conferentie aan de Universiteit van Leiden; dezelfde universiteit die hem in 1989 met stille trom had laten vertrekken omdat zijn naam symbool stond voor één van de meest controversiële ‘affaires' in de Nederlandse academische wereld, de ‘affaire Buikhuisen’.  Buikhuisen wilde onderzoek doen bij delinquenten, maar dit voornemen stootte op veel weerstand.

Eelco Boss

Op 27 januari 2009 stelde de Tweede Kamerfractie van de Partij voor de Vrijheid Kamervragen ‘inzake het eerherstel van professor Buikhuizen [sic]’.[1] Er werd hiermee geprobeerd een eredoctoraat voor de criminoloog Wouter Buikhuisen af te dwingen. Één van de vier vragen aan Ronald Plasterk, minister van Onderwijs Cultuur & Wetenschap, luidde: ‘Deelt u de mening dat professor Buikhuizen [sic] schade is toegedaan na de infame strijd van het linkse actiewezen, in casus Piet Grijs en Cees Schuijt [sic] [2] ?’[3] Deze vraag vormt een van de meest recente episodes in de zogenaamde ‘affaire Buikhuisen' waarin verschillende media kritiek uitten op het voorgestelde onderzoek van Buikhuisen. Ook Kees Schuyt en Hugo Brandt Corstius (onder het pseudonym Piet Grijs) deden hier aan mee. Het onderzoek van Buikhuisen was controversieel vanwege het voornemen om een biologische component toe te voegen aan de verklaringsmodellen voor crimineel gedrag. Zijn naam werd hiermee verbonden aan de begrippen ‘hersenonderzoek’ en ‘biosociale criminologie'. Door de wetenschappelijke en ideologische strijd die in de media rondom zijn onderzoek losbarstte, kreeg de affaire Buikhuisen gestalte. Ook de Partij voor de Vrijheid greep de affaire aan om zich politiek te positioneren tegenover ‘het linkse actiewezen'. Deze strijd begon in 1978 en stolde allereerst in heftige polemieken in kranten en tijdschriften, waarvan de column van Hugo Brandt Corstius in Vrij Nederland een bekend voorbeeld is. [4] Ook het tijdschrift KRI beschreef in 1987 de plannen van Buikhuisen in het artikel 'Plannen voor hersenonderzoek bij delinkwenten'. Het was een tijdschrift voor reclasseringsmedewerkers: mensen die zich bezighielden met het terugplaatsen van delinquenten in de samenleving. Het artikel bestond uit kritiek op Buikhuisen en deze kritiek werd door vrijwel alle landelijke media overgenomen.[5]

Waarom hadden de auteurs van KRI kritiek op het onderzoek van Buikhuisen? Zijn er ideologische of wetenschappelijke discoursen te ontdekken waarnaar expliciet dan wel impliciet verwezen werd in het tijdschrift?

De affaire Buikhuisen

In 1978 werd Wouter Buikhuisen hoogleraar aan de Universiteit Leiden als opvolger van de criminoloog professor Willem Nagel. Buikhuisen was in die tijd een ambitieuze criminoloog, die bekendheid verworven had door het bedenken van het woord ‘provo’ en zijn onderzoek naar de invloed van alcohol op het rijgedrag van bestuurders. Zijn laatste functie voordat hij naar Leiden vetrok, was directeur en onderzoeker bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie. In de academische wereld werd het WODC als verlengstuk van de overheid gezien, waar men zich bezig zou houden met onderzoek in dienst van ‘Big Brother’. Buikhuisen had hierdoor in de academische wereld de reputatie opgelopen van overloper en verrader, van iemand die zijn wetenschappelijke principes gemakkelijk opzij zou zetten.[6] Hij werd voor de post van hoogleraar gevraagd nadat hij een pamflet had opgesteld naar aanleiding van de vacature in Leiden, waarin hij verwees naar de integrale criminologie. Hierover had hij als wetenschappelijk medewerker van het WODC al eens gepubliceerd in het Zwitserse tijdschrift Déviance et Société. In dat artikel geeft hij al een duidelijke indicatie van zijn toekomstige richting: hij pleitte voor een integrale aanpak binnen de criminologie waarin vele stromingen samengebracht zouden worden. Hij stelde dat hierin zowel milieufactoren als biologische factoren een rol spelen.[7] Via het reclasseringsblad KRI kwam de aanstelling van Buikhuisen en de voorwaarden die hij daaraan verbond in het nieuws. De toonzetting van dit artikel was erg kritisch en de suggestie werd gewekt dat Buikhuisen hersenonderzoek wilde gaan doen.[8] Het artikel in KRI vormde de opmaat voor een hausse aan media-aandacht die zich vooral concentreerde op de term ‘hersenonderzoek’ en de biologische component van zijn veronderstelde onderzoek. Vele landelijke kranten namen de informatie uit het persbericht en het artikel van KRI onverkort over en de toon was over de gehele lengte kritisch.[9] De kwestie ontaardde in een heftige polemiek, waarin voor- en tegenstanders grote woorden gebruikten om elkaar de loef af te steken. De eerder genoemde reeks columns van Hugo Brandt Corstius in Vrij Nederland is hiervan een bekend voorbeeld. Brandt Corstius wijdde 15 opeenvolgende columns onder de naam Piet Grijs aan het onderzoek van Buikhuisen. In deze columns schuwde hij de persoonlijke aanval niet; Buikhuisen werd vergeleken met neofascisten en was een ‘gevaar voor de democratie’[10]. Vanuit de faculteit der rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit kwam er een oproep om deel te nemen aan een comité van waakzaamheid. In deze oproep werd ook de angst voor het democratische gehalte van het onderzoek van Buikhuisen genoemd.[11]

Het protest ging verder dan de verbale vorm. De inaugurele rede van Buikhuisen in oktober 1978 werd verstoord door activisten, en er kwamen diverse bommeldingen binnen bij het criminologisch instituut waar hij sinds ‘78 werkte. Dit liet Buikhuisen echter schijnbaar onbewogen en hij vatte de protesten laconiek op, er vanuit gaande dat de buitenwereld het nut van zijn onderzoek zou gaan inzien als ze erachter kwamen dat hij niets kwaads in de zin had. Na 1980 ging het echter steeds harder bergafwaarts met zijn carrière. Hij verloor zijn lesbevoegdheid, en het criminologisch instituut van de Universiteit Leiden werd in 1989 opgeheven ten gevolge van een bezuinigingsmaatregel, die Buikhuisen zelf weet aan de toenemende impopulariteit van zijn persoon en het instituut waar hij werkzaam was. Hij kreeg ziekteverlof en begon in 1990 een antiekhandel in Wassenaar.[12] Vanaf dat moment verdween hij min of meer in de anonimiteit en werd zijn naam alleen nog maar genoemd als het over biologisch onderzoek ging, meestal in negatieve zin.

Pas rond 2005 kwam hier verandering in, omdat onder andere kinder- en jeugdpsychiater Theo Doreleijers zich inzette voor herwaardering voor zijn onderzoek.[13] De tijd leek inmiddels rijp voor een herbezinning op de affaire Buikhuisen, en diverse media besteedden hier aandacht aan. Ditmaal was er veel meer begrip voor dergelijk onderzoek en voor dat van Buikhuisen in het bijzonder. Deze aandacht leidde ook bij de Leidse Universiteit tot een nieuwe houding ten opzichte van Buikhuisen: hij kreeg in 2009 bezoek van Carel Stolker, decaan van de rechtenfaculteit, die Buikhuisen de facto rehabiliteerde. Een rehabilitatie die vorm kreeg in een wetenschappelijke conferentie aan de Universiteit van Leiden op 16 april 2010, vrijwel exact tweeëndertig jaar na het begin van de controverse.[14]

Discours

In het onderzoek dat aan dit artikel ten grondslag ligt, zijn zes artikelen over Buikhuisen uit KRI geanalyseerd.[15] Deze analyse concentreert zich op de argumenten waarop de auteur de nadruk legde, welke informatie de auteur gaf en van welke (discursieve) verwijzingen hij gebruik maakte. De taal en het discours dat gebruik werd in het tijdschrift KRI wordt zo onderzocht. Een discours is in deze Foucauldiaanse betekenis een taal die een constructie van de werkelijkheid weergeeft. Volgens Michel Foucault dragen discoursen bij aan de definitie van machtsrelaties en staan zij niet op zichzelf, maar conflicteren zij met elkaar en andere sociale kwesties als 'waarheid' en 'autoriteit'. Een objectieve waarheid bestaat niet volgens Foucault, maar het is volgens hem wel interessant om te kijken waarom de ene discursieve ‘waarheid’ machtiger is of wordt dan de andere.[16] Om enige kaders te hanteren binnen het containerbegrip discoursanalyse is er voor gekozen om binnen dit artikel de nadruk te leggen op de analyse van tekst, tekstproductie en distributie, en de sociaal-culturele analyse van het discours.

Tekstanalyse van KRI

De affaire Buikhuisen kon alleen ontstaan via een discours dat door de media in stand werd gehouden. Wanneer er een ideologisch beeld gedestilleerd moet worden uit de artikelen in KRI, komt het beeld naar voren van Buikhuisen als een wetenschapper die moeilijk te vertrouwen is, mede door zijn connecties met het ministerie van Justitie. Als oprichter van het WODC, dat als instituut impopulair was in zowel de academische- als de reclasseringswereld, kon de terugkeer van Buikhuisen naar de academische wetenschap niet anders dan met wantrouwen bekeken worden. Het WODC lag in KRI al vaker onder vuur. De impact van het eerste artikel ‘'Plannen voor hersenonderzoek bij delinkwenten' is enorm geweest.[17] De daarin gepresenteerde informatie was selectief en eenzijdig, maar vormde wel de basis voor de controverse. De term ‘hersenonderzoek’ in de kop bleek een effectief voorbeeld van wat men tegenwoordig framing noemt. Dat is het uitlichten van bepaalde aspecten en het leggen van de nadruk hierop, zodat men het geheel voornamelijk met deze aspecten gaat associëren. Het onderzoek van Buikhuisen werd door succesvolle framing meteen aan de termen ‘hersenonderzoek’ en ‘biosociaal onderzoek’ gekoppeld. Deze termen werden vrijwel onverkort overgenomen door de landelijke pers. Buikhuisen was jaren bezig met ontkennen dat hij met elektrode-implantaten in de hersenen wilde werken, of erger, schedellichtingen wilde verrichten. Ook in de andere artikelen werd er steeds op gewezen dat dergelijke ingrepen in de hersenen ook tot het repertoire van Buikhuisen konden gaan behoren. Bovendien waren de verwijzingen die in het eerste artikel van de KRI naar het Nationaalsocialisme en Lombroso gedaan werden, sterke en beeldende strategieën om Buikhuisen verdacht te maken en te associëren met denkbeelden die bepaald niet populair waren in de publieke opinie en in de wetenschap.[18]

Het onderzoek van Buikhuisen werd aan ‘hersenonderzoek’ en ‘biosociaal onderzoek’ gekoppeld.

In de artikelen in KRI werd veel aandacht besteedt aan de rol van delinquenten in zijn onderzoek. Er werd veel geschreven over de angst dat gevangenen verplicht mee zouden moeten doen aan het onderzoek van Buikhuisen, en ook leek men bang te zijn voor de mogelijkheid dat het onderzoek van Buikhuisen tot curatieve biologische ingrepen zou leiden. Biologische ingrepen op de gevangenen zou tot mogelijke inperking van hun rechtspositie kunnen leiden en dit was een grote zorg voor de reclasseringsmedewerkers. In de artikelen werd daarnaast de persoon Buikhuisen negatief gepresenteerd. Hij werd afgeschilderd als een eenling die tegen beter weten in, en ondanks alle kritiek van vakgenoten, doordramde in de biologische richting. Dat hij daardoor voet aan de grond kreeg bij de Universiteit Leiden werd gepresenteerd als een calculatiefout van de universiteit en zijn onderzoek werd als kansloos gepresenteerd in KRI. Zelfs potentiële medestanders hadden grote bezwaren.[19] Buikhuisen werd neergezet als een ‘gevaar’ dat steeds weer op zou kunnen duiken en verzet tegen hem leek vele middelen te heiligen.[20]

Door alle artikelen die gepubliceerd zijn over het onderzoek van Buikhuisen schemert in de KRI de vaste overtuiging door dat bestrijding van criminaliteit vooraleerst door de aanpassing van maatschappelijke structuren dient te gebeuren. Het individualiseren van crimineel gedrag wordt als een heilloze, achterhaalde weg gezien. In een discours waarin criminaliteit een maatschappelijke systeemfout is, ligt het accent op de emancipatie van de gestigmatiseerde crimineel. De regering (een coalitie van CDA en VVD onder leiding van premier Dries van Agt) leek in de perceptie van KRI niet geïnteresseerd in de aanpassing van maatschappelijke structuren, maar had slechts baat bij de instandhouding ervan. Buikhuisen was adviseur geweest van premier Van Agt toen deze nog minister van Jusititie was in de voorgaande drie kabinetten en dat maakte zijn ‘individualiserende’ onderzoek extra verdacht. Buikhuisen was de gouvernementele criminoloog die het individu zou kunnen gaan aanpassen aan de maatschappij in plaats van andersom.

Het discours van KRI

Het beeld dat van Buikhuisen geschetst werd in onder andere KRI verspreidde zich en zorgde er uiteindelijk voor dat zijn carrière bergafwaarts ging. Nederland kende eind jaren zestig een aantal verzuilde reclasseringsinstellingen die zich allemaal vanuit hun levensbeschouwelijke perspectief bezighielden met de integratie van (ex)gedetineerden in de maatschappij. Daarnaast lichtten zij Justitie in over de sociale omstandigheden van personen die van misdrijven verdacht waren. De verschillende reclasseringsinstellingen worstelden door de toenemende professionalisering met hun identiteit in het begin van de jaren zeventig. Reclasseringsambtenaren hadden steeds meer moeite met de rol die hen werd gegeven om als een soort verlengstuk van Justitie te dienen. Met name de voorlichtingstaak, waarbij zij de rechter adviseerden over de op te leggen straf, lag gevoelig omdat de reclassering in deze rol feitelijk onderdeel was van de strafrechtsketen. Aangezien de meeste reclasseringsambtenaren maatschappelijk werkers waren, die geleerd hadden op te komen voor belangen van hun cliënten, kwamen zij voor ethische problemen te staan.

In de nota De identiteit van de reclassering uit 1972 werd een nieuwe visie op dit probleem uiteengezet. Justitie en de reclassering zouden niet uit elkaar gaan, zoals door sommigen werd geopperd, maar zouden gelijkwaardige partners worden. De reclassering stond niet langer in dienst van Justitie. Door deze herpositionering werd het gemakkelijker om de voorlichtingstaak uit te voeren en kritiek te geven op de strafrechtspleging in Nederland. Deze ‘maatschappijkritische’ houding werd zo dus expliciet opgenomen in de doelstelling van de reclassering. Deze nieuwe oriëntatie zorgde ervoor dat de aandacht van de reclassering op de cliënt kwam te liggen door te streven naar verdere humanisering van het strafrecht en eventuele hervorming van het straffen in het algemeen.

Deze nieuwe, meer activistische rol van de reclassering vond ook zijn weerslag in het   tijdschrift KRI. KRI was in 1969 opgericht door de verschillende verzuilde reclasseringsinstellingen in Nederland.[21] In 1974 werd in een nota een koerswijziging voor KRI uiteengezet, met daarin zeer expliciet weergegeven wat het doel van KRI zou moeten zijn:

‘KRI wil op een voor iedereen leesbare manier iets duidelijk maken van en over strukturen en systemen die recht en onrecht in stand houden. (…) wil Kri op brede schaal de noodzakelijke informatie over het gekozen werkterrein verspreiden en bestaat er een kans dat Kri bij kan dragen tot een beïnvloeding van de samenleving op het punt “reactie op afwijkend gedrag”’[22]

KRI deed dit door het brengen van nieuws, commentaren, artikelen, boekbesprekingen, interviews en reportages.  Deze hadden als thema strafrecht, reclassering, kinderbescherming, TBR (het huidige TBS) en het gevangeniswezen.[23]KRI had een onafhankelijke redactie die alleen achteraf verantwoording hoefde af te leggen aan de directie van de Vereniging van Reclasseringsinstellingen. Dit werd ingevoerd om te voorkomen dat het tijdschrift een product van 'de pen van de baas' werd.[24] Terugblikkend plaatst oud-redacteur Cees Brinkhuizen dit ideaal in de context van de democratiseringsbeweging die begonnen was op de universiteiten eind jaren zestig. Het geloof in een kritisch orgaan dat - net als op universiteiten- ontwikkelingen van binnen en buiten becommentarieerde, werd heilzaam geacht voor het democratisch gehalte van de reclassering.[25]

De doelgroep van KRI bestond in 1975 uit advocaten, leden van de rechterlijke macht en reclasseringsambtenaren, maar ook werkers in de kinderbescherming, het gevangeniswezen, hulpverleners, politie, studenten rechten en studenten aan sociale academies.[26] De redactie selecteerde nadrukkelijk op onderwerpen die ook voor de landelijke media interessant waren en plaatste dergelijke onderwerpen met pakkende koppen en foto's op de voorpagina. Deze artikelen werden daarnaast aangekondigd in persberichten. Zo kon men ondanks de beperkte oplage (10.00 stuks in juni 1978) toch veel maatschappelijk impact genereren. Wanneer mensen uit het justitiële veld nieuwswaardige kwesties te weten kwamen, was het doorspelen van deze informatie aan KRI effectiever dan naar een landelijk dagblad te gaan, omdat het nieuws uit KRI door vrijwel alle landelijke dagbladen overgenomen werd. Het blad had een serieuze en betrouwbare reputatie opgebouwd als opinietijdschrift en de landelijke media namen publicaties uit KRI snel over.[27]

Sociaal-culturele analyse

KRI kan als orgaan van de reclassering gezien worden omdat het zich in het veld van het welzijnswerk bevond. De meerderheid van de reclasseringsmedewerkers waren immers maatschappelijk werkers die een opleiding hadden gevolgd aan de sociale academie. De sociaal-culturele context van het discours van KRI dient dus beschouwd te worden binnen de Nederlandse welzijnssector in de jaren zeventig en tachtig. Het einde van de jaren zeventig lijkt achteraf een overgangsfase te zijn geweest binnen het welzijnswerk, waarin een periode van ongekende bloei en groei overging in een periode van zowel financiële als ideologische herbezinning. Deze fase loopt gelijk met het einde van het progressieve kabinet-Den Uyl en de start van het conservatieve Kabinet-Van Agt in 1977. Begin jaren zeventig werd het welzijnswerk wetenschappelijk gestut door de zogenaamde andragogie, die met ‘sociale technologie’ de sociale problemen beweerde op te kunnen lossen. De basis van deze theorie was de maakbaarheid van de samenleving. Sociale academies werden als broedplaatsen voor ‘sociale actie’ gezien, met als bekendste voorbeeld de neomarxistische Hogeschool 'de Horst' in Driebergen. Hier werd opgeroepen tot ‘kollektieve machtsvorming’ en ‘struktuurbewustwording’.[28] 

De groei van het welzijnsnetwerk ging gepaard met kritiek. Jan Blokker wond zich in de Volkskrant van 7 maart 1974 op over ‘de terreur van de sociale wetenschappen’ en de ‘dictatuur van de kletskoek’.[29] Serieuzer van aard was de kritiek van Hans Achterhuis die in zijn boek De markt van welzijn en geluk grote vraagtekens plaatste bij zowel de professionaliteit als de effectiviteit van de hulpverlening. Het einde van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig laat aldus een verschuiving zien in het discours over de hulpverlening in het algemeen, en de reclassering in het bijzonder. Ook financieel werden de kaders in deze jaren steeds strikter, zowel in de welzijnssector in het algemeen als voor de reclassering in het bijzonder. Het no-nonsense beleid van het kabinet-Lubbers liet geen uitgebreid gefinancierde welzijnssector meer toe die zich bezighield met moeilijk definieerbare en meetbare grootheden als ‘emancipatie’, ‘criminele politiek’ en 'sociale actie’.

Het beeld dat van Buikhuisen geschetst werd zorgde er uiteindelijk voor dat zijn carrière bergafwaarts ging.

De periode waarin de KRI-artikelen geschreven werden, kan gezien worden als een grillige overgangsfase. Tegenover studies zoals die van Achterhuis stond een boek als Politiserende hulpverlening van Bert de Turck, dat beweerde dat individuele problemen niet ‘geïndividualiseerd’ of ‘gemedicineerd’ moeten worden. Problemen van cliënten dienen ‘(..) [vertaald te worden] in aanklachten tegen maatschappelijke mistoestanden en gebreken.’[30] Het discours in de artikelen van KRI is duidelijk nog die van de reclassering als criticaster van het strafrecht en meer specifiek van de rol die de overheid hierin had. Niet verrassend is dat KRI als reclasseringsblad zich hierbij richtte op de emancipatie van delinquenten, en dat in het discours sterk de nadruk kwam te liggen op de angst voor de schending van deze, door hun afhankelijkheidsrelatie kwetsbare, groep. Het daderaspect van delinquentie werd amper genoemd omdat dit indruiste tegen het uitgangspunt dat maatschappelijke structuren delinquentie veroorzaakten. De afwerende reactie die KRI gaf op het onderzoek van Buikhuisen reflecteerde enerzijds de angst dat hij door zijn onderzoek het paradigma van de hulpverlening, dat er alleen sociale oorzaken zijn voor afwijkend gedrag bestaan, zou gaan bedreigen, en anderzijds dat Buikhuisen als voormalig overheidsdienaar helemaal geen belang zou hebben bij de verandering van deze sociale oorzaken, omdat dit de macht van de ‘heersende elite’ aantastte. Buikhuisen zou met zijn onderzoek wellicht de bestaansreden van de reclassering kunnen aantasten, mocht hij kunnen aantonen dat de biologische component een belangrijke factor in het ontstaan van delinquentie zou kunnen zijn. De veelvuldige kritische berichtgeving die in KRI op het WODC geleverd werd, moet ook in deze context gezien worden. Het WODC was het verlengde van de macht en onderzoekers van het WODC werden in het algemeen met argwaan tegemoet getreden. Ook het WODC wilde de efficiëntie van de reclassering onderzoeken en vormde dus eveneens een bedreiging voor de reclassering.[31]

KRI verwees in het artikel ‘Hersenonderzoek bij delinkwenten’ effectief naar het discours over de Tweede Wereldoorlog.[32] De columns van Brandt Corstius gingen veel verder in de associatie tussen Buikhuisen en het fascisme. [Sacha van1] Chris van der Heijden heeft recentelijk onderzoek gedaan naar de associatie van Buikhuisen met het fascisme en komt tot de conclusie dat Buikhuisen een norm overtrad die gerelateerd was aan de oorlog. Alleen hierdoor kon het onderzoek van Buikhuisen een publieke ‘affaire’ worden.[33] Die norm was ‘het doen van hersenonderzoek bij delinquenten’, exact de titel van het KRI-artikel. Hersenonderzoek riep nog te sterk het beeld op van Nazipraktijken. Het artikel kon, of het nu waar was of niet dat Buikhuisen hersenonderzoek wilde gaan doen, dankzij de verwijzing naar het machtige discours over de Tweede Wereldoorlog de impact genereren die uiteindelijk de ‘affaire Buikhuisen’ deed ontstaan.

Conclusie

In dit artikel is op drie niveaus gekeken naar het discours: op microniveau, meso-niveau en macroniveau. Eerst is op microniveau ingezoomd op de teksten die over Buikhuisen in het tijdschrift KRI geschreven werden en zijn deze teksten geanalyseerd. Vervolgens is op meso-niveau geput uit archiefstukken van het archief van de Algemene Reclasseringsvereniging. De context waarin KRI zich bevond is beschreven, en oud-redacteur Cees Brinkhuizen is  geïnterviewd. De meeste artikelen over Buikhuisen werden geschreven door Cees Brinkhuizen toen hij eindredacteur van KRI was. Tot slot is er een sociaal-culturele analyse gedaan om te verklaren in welk milieu KRI en Buikhuisen schreven.

Uiteraard is ‘objectieve’ discoursanalyse vrijwel onmogelijk, omdat alleen de discursieve elementen herkend zullen worden die de discoursanalyticus opvalt. Het discours van KRI in de jaren 1978 – 1980 in reactie op het onderzoek van Buikhuisen laat zich kenmerken door vrees voor de aantasting van de rechten van delinquenten. Het discours in KRI vertegenwoordigde de gedachte dat de maatschappelijke structuren aangepast zouden moeten worden, en niet het individu. De delinquenten waren dus slachtoffers van deze structuren. De overheid had geen belang bij een dergelijke visie, die was immers alleen in haar eigen machtshandhaving geïnteresseerd, en die had baat bij een dergelijke onderdrukkende structuur. Het discours in KRI heeft hiermee raakvlakken met het marxistische ideologiediscours.[34] De persoon Buikhuisen leek als representant van ‘de macht’, ofwel de overheid, afgeschilderd te worden. Biologisch onderzoek bij delinquenten was in de optiek van KRI in lijn met onderzoek in nationaalsocialistisch Duitsland en hiermee uiterst verwerpelijk. Hiermee verwees KRI expliciet naar het machtige goed/fout discours over de Tweede Wereldoorlog. Deze verwijzing was een bewuste, en hiermee kon de discussie over biosociaal onderzoek een nationale ‘affaire’ worden.

De reikwijdte van het discours was groot ondanks de beperkte oplage, en beperkte zich niet tot justitiekringen omdat de redactie effectief de landelijke media wist te bereiken. Het doel van het uitgeven van KRI was immers het beïnvloeden van de publieke opinie. Het discours van KRI was niet het discours van de reclassering, hiervoor was de redactie te autonoom en de kritiek van binnenuit te fors.  Het discours werd in belangrijke mate gevormd door de linkse, progressieve redactie van KRI, en werd soms flink aangezet om de ‘verkalkte’ structuren ‘op te schudden’. Het discours van KRI lijkt zo te passen in dat van de hulpverlening in de jaren zeventig, dat van de maakbare samenleving, democratisering, emancipatie van kwetsbare groepen en sociale actie.

De slotsom was dat Buikhuisen zijn wetenschappelijke carrière ten onder zag gaan door het machtige discours wat KRI vertegenwoordigde. Het wapengekletter maakte een weloverwogen taxatie van de kwaliteit van zijn onderzoeksvoorstellen vrijwel onmogelijk, want daar viel (en valt) ook zonder ideologisch debat nog veel over te zeggen.

Afkomstig uit:

Titel: Historisch Tijdschrift Aanzet
Nummer: 2
Jaargang: 27

 

Download het gehele nummer op onze website:



Voetnoten

[1] Website PVV ‘Eerherstel professor Buikhuizen’,  http://www.pvv.nl/index.php/home-mainmenu-1/1591.html?task=view (11 december 2011).

[2] Bedoeld worden hier Hugo Brandt Corstius (die Piet Grijs als pseudoniem gebruikte) en de socioloog Kees Schuyt.

[3] Website PVV ‘Eerherstel professor Buikhuizen’.

[4] Gebundeld in: Piet Grijs, Buikhuisen. Dom én Slecht, (Amsterdam, 1978).

[5] Cees Brinkhuizen, Plannen voor hersenonderzoek bij delinkwenten’ KRI maandblad reklassering 3 (1978).

[6] C.M. Klein Haarhuis, L.L.C. Hagen, Toetsen en verbinden. Over het WODC in de tijd en de relatie tussen onderzoek en beleid in het bijzonder (Den Haag 2009) 12, 18; Berkvens, Profiel.

[7] W. Buikhuisen, ‘Le Criminologie Intégrale’, Déviance et Société nr.1 (1977),  100.

[8] Persbericht KRI (21 april 1978) ARVV, inv. 873.; KRI, maandblad reklassering nr. 3 (1978), 1-3.

[9] Zie bijvoorbeeld: ‘Hersenonderzoek bij delinquenten’, De Telegraaf (20 en 21 april 1978); ‘Hersenonderzoek bij misdadigers’, Algemeen Dagblad (20 april 1978); ‘Buikhuisen wil hersenonderzoek bij gevangenen’, De Waarheid (20 april 1978); ‘Biologie van misdadigers in onderzoek’, Het Parool (20 april 1978).

[10] Hugo Brandt Corstius onder schrijverspseudoniem Piet Grijs, ‘De Medestanders van B.’, Vrij Nederland  (24 juni 1978)

[11] Brief met als onderwerp ‘Comité van Waakzaamheid in oprichting’, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Erasmus Universiteit, d.d. 5 mei 1978, ARVV, inv. 873.

[12] Berkvens, Profiel; Ben Haverman, ‘Buikhuisen in antiek’, Volkskrant (13 september 1997)

[13] Theo Doreleijers, ‘De affaire Buikhuisen’, Pedagogiek in de praktijk (juni 2005) 35.

[14] Zie onder andere: ‘Decaan legt geschil met Buikhuisen bij, bedreigde criminoloog heeft nu ‘peace of mind’, Mare (5 februari 2009); Hans Kemna, ‘De terugkeer van professor Buikhuisen’, reportage in actualiteitenprogramma NOVA (16 april 2010)

[15] Cees Brinkhuizen, Plannen voor hersenonderzoek bij delinkwenten’ KRI maandblad reklassering 3 (1978); Cees Brinkhuizen, ‘Amerikaans onderzoek: “Alle kriminelen hebben dezelfde afwijking’ KRI maandblad reklassering 4 (1978); Cees Brinkhuizen, ‘Amerika wil verbod op onderzoek met gedetineerden’,  KRI maandblad reklassering 4 (1978); Cees Brinkhuizen, Kriminologisch onderzoek aan banden’, KRI maandblad reklassering 5/6 (1980); Cees Brinkhuizen, ‘Buikhuisen wil nu kinderen onderzoeken. Plan voor “bio-sociaal” onderzoek ook in de kinderbescherming’, KRI maandblad reklassering 5/6 (1980);  Hans Kuné, ‘Buikhuisen op zoek naar goodwill voor zijn bio-sociale kriminologie’ KRI maandblad reklassering 5/6 (1980).

[16] Zie bijvoorbeeld: Sara Mills, Discourse, (Londen 2004) 14 – 20.

[17] Brinkhuizen, Plannen voor hersenonderzoek bij delinkwenten’

[18] Ibidem.

[19] Hans Kuné, ‘Buikhuisen op zoek naar goodwill voor zijn bio-sociale kriminologie’, KRI maandblad reklassering 5/6, (1980)

[20] Cees Brinkhuizen, Kriminologisch onderzoek aan banden’, KRI maandblad reklassering 5/6, (1980).

[21] Bijlage bij brief: ‘Basis gezamenlijk reclasseringsblad’, d.d. 30 december 1969, ARVV, inv. 1363.

[22] ‘Notitie betreffende KRI’ Landelijk bureau SRI/VvRI, d.d. 14 december 1974, I, ARVV, inv. 872.

[23] Ibidem I.

[24] ‘Verslag van het gesprek over het redactiestatuut KRI op 10 augustus 1976’ gesprek tussen enkele directieleden van VvRI-instellingen en de redactie van KRI, ARVV inv. 872.

[25] Interview C. Brinkhuizen

[26] ‘Notitie betreffende KRI’ Landelijk bureau SRI/VvRI, d.d. 14 december 1974, III, ARVV inv. 872

[27] Notitie ‘KRI in de tweede helft van de jaren tachtig (de KRI-redaktie reageert op de voorzet van Melle Dotinga)’ ongedateerd, waarschijnlijk begin 1984, 1-2, ARVV inv. 872; interview C. Brinkhuizen.

[28] Bijlsma en Janssen, Sociaal Werk 59; Maarten van der Linde, Basisboek geschiedenis sociaal werk in Nederland, (Amsterdam 2007) 219; Maarten van der Linde, De Horst 1945-1990. Beelden van een bewogen verleden, (Driebergen 1991) 72.

[29] Geciteerd in: Bijlsma en Janssen, Sociaal Werk, 59.

[30] Bert de Turck, Politiserende hulpverlening, (Nijmegen 1978) 183.

[31] Zie bijvoorbeeld: ‘De reklasseerder te kijk gezet’ KRI 2/3 (1979); ‘Het pessimisme van Baauw en duur betaalde nep van het WODC’ KRI 9 (1979); ‘WODC-onderzoek schendt privacy oud TBR-gestelden’ KRI 3/4 (1980)

[32] Brinkhuizen, Plannen voor hersenonderzoek bij delinkwenten’

[33] Chris van der Heijden, Dat nooit meer. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland, (Amsterdam 2011), 527.

[34] Zie hiervoor bijvoorbeeld: Michael Freeden, Ideology, A Very Short Introduction, (Oxford, 2003) 5.


Meer weten