Geen afbeelding beschikbaar

Buitenstaanders in een grensoverschrijdend kader

In 1993 schreven Wim Willems en ik op verzoek van de redactie van Skript, de Amsterdamse tegenhanger van dit blad, een kort artikel onder de titel ‘Zijn er nog wel buitenstaanders?’.[1] Ons was, net als aan collega’s als David Cannadine, Henk van Nierop, Fik Meijer, Solange Leibovici, Rob Kroes en Jo Tollebeek, gevraagd te reageren op het thema ‘Buitenstaanders in de geschiedenis’, waaraan zo’n veertien casestudies waren gewijd.

Auteur: Leo Lucassen

Terugkijkend valt op dat er nogal wat overeenkomsten zijn met deze editie van Leidschrift, die bijna twintig jaar later eveneens de aandacht wil leggen op ‘vergeten buitenstaanders’. Zo bevatte het jubileumnummer van Skript onder meer artikelen over ‘Debiele psychopathie in Limburg’, Joden en zwarten in de Verenigde Staten, Molukse moslims in Friesland en een interview met de bekende Nederlands-Indische literator Rob Nieuwenhuys. Daarnaast zijn er ook verschillen. Zo is in 2011 de globalisering in de geschiedschrijving doorgedrongen, getuige de bijdragen over de Chinese Yao en de Australische Aborigines. Daarbij lichten in het onderhavige nummer niet alleen mensen, maar ook dieren en artefacten (de fiets) op het radarscherm van historici op.

Na lezing van de bijdragen van dit nummer dringt zich de vraag op of we in de afgelopen decennia, afgezien van de breedte van de onderwerpen, ook in de diepte iets zijn opgeschoten. Met de Amerikaanse filosoof Raymond Martin vragen we ons af, of er vooruitgang valt te bespeuren in de geschiedwetenschap, in de zin dat we het verleden nu beter begrijpen?[2] Zoals de beroemde Karl Popper zich ooit afvroeg: zijn we door het voortdurend systematisch verwerpen van eerdere veronderstellingen (het principe van falsificatie) verder gekomen?[3] Voordat die vraag bij benadering is te beantwoorden, moeten we eerst meer inzicht krijgen in wat zich afspeelt aan de rafelranden van de geschiedenis. Daar bevinden de historici van gemarginaliseerde groepen en onderbelichte thema’s zich namelijk regelmatig.

 Verliezers van de geschiedenis

Die invalshoek is nauw verbonden met de opkomst van de sociale geschiedenis in de jaren zestig en zeventig. Hoewel die nieuwe loot aan de historische boom zich tot de jaren tachtig bezighield met de rol en plaats van sociale klassen in de samenleving (vooral arbeiders, maar ook boeren, middenklassen en iets later elites), kwam er naast de meer structurele benadering aandacht voor specifieke sociaal-culturele groepen. In de Nederlandse historiografie blijkt dat bijvoorbeeld uit de aandacht voor de geschiedenis van joden, en vanaf de jaren tachtig voor migranten, psychiatrische patiënten, criminelen en homoseksuele subculturen.[4]

Hoewel deze belangstelling voor de ‘verliezers van de geschiedenis’ is uitgemond in een inmiddels indrukwekkende reeks studies (ook populairwetenschappelijk),[5] die ons inzicht in hun maatschappelijke positie aanzienlijk hebben verdiept, verwierven zij zich niet automatisch een plaats in het grote geschiedverhaal. In zekere zin blijven velen van hen buitenstaanders. Dat komt niet alleen omdat, zoals de Engelse historicus Richard Tawney al in 1967 over vagebonden schreef, de geschiedenis van buitenstaanders door hun vijanden is geschreven.[6] Inmiddels is er immers meer dan genoeg ervaring en creativiteit voorhanden om de bronnen tegendraads te lezen en te interpreteren.

Minstens zo belangrijk is dat nogal wat studies blijven steken in een goedbedoelde emancipatorische reconstructie, waarbij de ambitie vaak niet verder lijkt te reiken dan de zoveelste vergeten, gediscrimineerde en gemarginaliseerde groep in het historische zonnetje te zetten. Op zichzelf is dat volstrekt legitiem en zulke nieuw verworven kennis is zonder meer waardevol. Alleen ligt het gevaar van isolement altijd op de loer. Om historische analyses van als marginaal beschouwde groepen en thema’s werkelijk een rol te laten spelen in de algemene historische discussie, is meer nodig.

Theorievorming en de rol van Elias en Foucault

Historici met verder reikende ambities proberen hun specifieke casestudy binnen een breder raamwerk te plaatsen, dat vervolgens als organiserend principe kan dienen om soortgelijke fenomenen te bestuderen. Een goed voorbeeld zijn de pleidooien van Willem Frijhoff en Dik van Arkel in het jubileumnummer van het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis uit 1984, dat toen zijn tienjarig bestaan vierde. Frijhoff, destijds hoogleraar maatschappijgeschiedenis in Rotterdam, brak aan de hand van een uitvoerig overzicht van de Nederlandse en buitenlandse historiografie een lans voor een aparte ‘mentaliteitsgeschiedenis’. Die diende zich te richten op thema’s als alternatieve genezers, hofcultuur en psychiatrische patiënten.

Zoals Frijhoff terecht betoogde, dienden zulke studies niet op zich te staan als onderdelen van een historisch rariteitenkabinet. Alleen als ze werden gevoed door inspirerende en meeromvattende benaderingen, zoals de civilisatietheorie van Norbert Elias en het denken over (onzichtbare) macht en disciplinering door Michel Foucault, konden ze hun nut voor een veel wijdere kring van historisch geïnteresseerden bewijzen.[7]

De toenmalige Leidse leerstoelhouder sociale geschiedenis, Van Arkel, ging nog een stap verder en betoogde dat het van groot belang was om uiteenlopende vormen van (historisch) racisme binnen één welomschreven theoretisch kader te bestuderen, aangezien deze – of het nu ging om antisemitisme, antitziganisme of de discriminatie van zwarten in Zuid-Afrika en de Verenigde Staten – mogelijk eenzelfde grondpatroon vertoonden. De bouwstenen voor zo een theorie droeg hij zelf aan in een model met drie noodzakelijke en voldoende voorwaarden die het ontstaan van virulent racisme verklaarden, te weten het uitdragen van de stigmatisering door een gezaghebbende instantie (zoals de kerk of de staat), het ontstaan van sociale afstand tussen groepen en het dwingen van anderen om actief mee te doen discrimineren (‘terrorisering tot discriminant’). [8]

Weapons of the Weak 

Hoe de bestudering van ogenschijnlijk marginale fenomenen kan leiden tot belangrijke algemene inzichten laat het werk van de Amerikaanse antropoloog James Scott zien. Hij maakte in 1985 naam met zijn boek Weapons of the Weak, waarin hij verslag deed van gezagsondermijnende activiteiten van Maleisische boeren, die tot uiting kwamen in lijntrekken, roddelen, besmuikte grappen en sabotage.[9] In plaats van deze fenomenen af te doen als oninteressant en irrelevant, interpreteerde Scott dit gedrag als vormen van verborgen verzet, dat typisch zou zijn voor mensen in een kwetsbare positie. Zij laten het wel uit hun hoofd om openlijk verzet (stakingen, demonstraties) te plegen, omdat dat verstrekkende gevolgen voor hen en hun omgeving kan hebben.

Daarmee bekritiseerde hij sociale wetenschappers en historici die zich naar zijn mening veel te eenzijdig op openlijk verzet richtten. Behalve deze public transcripts zouden wetenschappers ook de hidden transcripts moeten bestuderen. Vijf jaar later plaatste hij dit veldonderzoek in Maleisië in een breder kader en besprak hij allerlei voorbeelden, ook historische, waarin degenen met weinig macht zich op het eerste gezicht lijken te schikken in hun lot en hun oor laten hangen naar de machthebbers, maar achter de schermen wel degelijk een verzetscultuur ontwikkelen.[10]

Eén van de voorbeelden die hij in dit boek bespreekt, is de sterk millenaristische cultuur van Afrikaanse slaven in het Caraïbisch gebied en in de Zuidelijke staten van Amerika. Daarin vormen liederen, toonstukjes (met rolomkeringen), grappen en rituelen belangrijke hulpbronnen om met extreme vormen van onderdrukking op veel slavenplantages om te gaan. Met zijn benadering van onderop richtte hij zijn kritische pijlen met name op functionalistische sociologen, zoals Antonio Gramsci, Anthony Giddens en Talcott Parsons, die veronderstellen dat onderdrukten de ongelijke maatschappelijke orde doorgaans internaliseerden en daarmee accepteerden. Dat is volgens Scott vaak helemaal niet het geval, alleen hebben veel onderdrukten niet de middelen om hun verzet openlijk te uiten. Daarom moeten we veel meer oog hebben voor ‘disguised resistance, of infrapolitics, [which] is the silent partner of a loud form of public resistance’.[11]

Ook wijst hij de ‘veiligheidsklep’ theorie van de hand, die ervan uitgaat dat rituelen van omkering, zoals carnaval en volksfeesten, slechts een uitlaatklep vormen voor sociaal ongenoegen, waarna iedereen weer overgaat tot de orde van de dag. In plaats daarvan moeten we deze zien als onderdeel van een veel breder en meer structureel patroon van verzet tegen de bestaande verhoudingen.

Zijn inzichten lijken overigens ook van toepassing op de Fortuyn revolte aan het einde van de vorige eeuw en het daarop volgende succes van de PVV van Geert Wilders. Als we Scott volgen, hebben veel journalisten, politici en wetenschappers verborgen vormen en tekenen van ongenoegen over de massa-immigratie in de jaren zeventig en tachtig (of processen van schaalvergroting in het openbaar bestuur) in de voorafgaande decennia over het hoofd gezien of als onbetekenend van de hand gewezen. Racistische of discriminerende grappen over immigranten, om maar een voorbeeld te noemen, zouden in dit geval een bijzonder interessant voorbeeld kunnen zijn van wat Scott hidden transcripts noemt.[12]

Zijn methode, waarbij hij de nadruk legt op de geschiedenis van onderop, heeft Scott in een recente studie toegepast om het gedrag van de hill people in Zuidoost-Azië te duiden, zoals het Karen volk in Thailand en de Hmong in Zuid-China, Vietnam, Laos en Cambodja. Volgens hem gaat het hier niet om archaïsche overblijfselen van traditionele volkeren die door de voortschrijdende beschaving in de knel zijn gekomen, maar om afstammelingen van mensen die uit de dalen zijn gevlucht om uit de greep te blijven van de staat die hen probeerde te controleren. Dat zou ook hun voorkeur verklaren voor ondergrondse gewassen, zoals wortels, die op verschillende momenten kunnen worden geoogst. Anders dan bij de grootschalige rijstbouw is het voor vertegenwoordigers van de staat veel moeilijker om die in beslag te nemen, bijvoorbeeld als belasting in natura.[13] Verder zouden de bergen het moeilijk maken om hen te controleren en hen administratief en bureaucratisch in kaart te brengen of ‘leesbaar’ te maken, in de termen van Scott.

Hoewel deze benadering interessant is en bekende feiten in een nieuw kader plaatst, zijn er ook kanttekeningen te plaatsen. Afgezien van zijn wel erg openlijk beleden anarchistische afkeer van de staat,[14] laat zijn interpretatie zich moeilijk falsifiëren. Door zijn redeneringen ex silentio bezondigt hij zich namelijk aan dezelfde methodologische fout als die hij zijn tegenstanders in de schoenen schuift. Is het echt zo dat alle vormen van verzet altijd een revolutionaire kern in zich droegen en hoe komen we erachter of lijntrekken voortkomt uit luiheid of uit verzet? Het gevaar bestaat dat we alles als infrapolitics gaan zien, waarmee dit nieuwe analytische scheermes al gauw zijn scherpte verliest.

Net als bij de ideeën van de door Scott bewonderde Michel Foucault moeten historici zich allereerst laten inspireren, maar vervolgens heel kritisch te werk gaan bij de toepassing van dit soort theorieën in hun eigen empirisch onderzoek. Met name het werk van Foucault leent zich erg goed voor een slaafse navolging, of in de woorden van Frijhoff uit 1984: ‘In zijn epigonen, minder kritisch, meer toepassingsgericht, hoeven we, gezien wat er nu reeds onder Foucaults vlag wordt rondgevaren, weinig fiducie te hebben.’[15] Sinds die tijd is er gelukkig veel ten goede veranderd en hebben de ideeën van de beroemde Franse filosoof een belangrijke rol gespeeld in het verdiepen van ons inzicht in het hoe en waarom van door de staat gemarginaliseerde en vervolgde groepen.[16]

Barrington Moore en de legitimiteit van de macht 

Een ander inspirerend voorbeeld dat laat zien hoe allerlei vormen van onderdrukking, en de reacties daarop, in een zinvol kader samengebracht kunnen worden, is het boek Injustice van de beroemde historisch socioloog Barrington Moore Jr. uit 1978.[17] De kernvraag is, onder welke voorwaarden mensen overduidelijke vormen van onrechtvaardigheid accepteren, maar ook hoe men daartegen in opstand kan komen. Hij behandelt in dat verband onder meer extreme vormen, zoals de manier waarop gevangenen en bewakers in grootschalige concentratiekampsamenlevingen met elkaar omgaan. Hoe kunnen we bijvoorbeeld verklaren dat ‘onaanraakbaren’ in India in de laatste decennia zich niet meer in hun ondergeschikte rol schikken en dat sommige concentratiekampgevangenen, zoals communisten en Jehova’s getuigen, veel grotere overlevingskansen hadden dan mensen met minder sterke religieuze en politieke overtuigingen? Het zijn dit soort vragen die Moore aan de orde stelt en door systematische vergelijkingen probeert te beantwoorden.

Anders dan Scott gaat hij er van uit dat internalisering van een onrechtvaardige orde wel degelijk op grote schaal voorkomt. Een recent voorbeeld is het uitblijven van een sociale beweging van Amerikanen uit de middenklasse, die gedwongen zijn hun huis te verkopen (foreclosure). Hoewel deskundigen het er over eens zijn dat een belangrijk deel van de schuld bij banken ligt, die zich in veel gevallen zelfs schuldig maken aan valsheid in geschrifte, en bij het doorgeschoten kapitalistische systeem, zoeken de meeste Amerikanen de schuld bij zichzelf. Zij blijven aldus gevangen in het geïndividualiseerde ideologische denkpatroon, dat succes en mislukking terugvoert op persoonlijke eigenschappen en de samenhang met een maatschappelijk systeem ontkent.

Ideologieën zijn echter aan verandering onderhevig. De vraag is dan ook onder welke voorwaarden de internalisering van bepaalde waarden en normen erodeert en in haar tegendeel omslaat. Volgens Moore is de mate van legitimiteit cruciaal. Zolang een bepaald regime van onderdrukking ideologisch wordt gelegitimeerd door instanties met autoriteit, zoals de staat, de kerk of de markt, zal het niet serieus worden bedreigd. Of dat nu de norm van de mannelijke kostwinner is, white supremacy, heteroseksuele seks of de dictatuur van communistische elites.

Zoals we weten, kunnen dit soort vastgeroeste patronen soms in een kort tijdsbestek gaan schuiven. De snelle emancipatie van vrouwen, homoseksuelen en gehandicapten in de tweede helft van de twintigste eeuw in West-Europa, na millennia van onderdrukking, spreekt boekdelen. De verklaring voor die spectaculaire mentale omwentelingen ligt in het concretiseren van de idealen van de Franse revolutie in een ideologie van gelijkheid en rechten van de mens, die vooral via organisaties als Unesco en de Verenigde Naties na de Tweede Wereldoorlog aan een zeer succesvolle opmars begonnen.

Dat leidde onder meer tot een grootschalig proces van dekolonisatie. De wens om onafhankelijk te worden moet, zoals Chris Bayly in zijn boek The Birth of the Modern World betoogt,[18] worden gezien als een gevolg van de globalisering van politieke ideeën en werd op mondiaal niveau geïnstitutionaliseerd door de oprichting van de Volkenbond in 1919 en de Verenigde Naties in 1948. Veel nationalisten werden sterk geïnspireerd door in Europa en de Verenigde Staten ontwikkelde ideeën over democratie en het recht op zelfbeschikking van volkeren, zoals geproclameerd door de Amerikaanse president Woodrow Wilson in 1918. Die beïnvloeding verliep hetzij via westers onderwijs in de koloniën (zoals bij Soekarno in Bandung en Lumumba in Kinshasa), dan wel in het koloniale moederland.

Zo vormden Parijs, Londen en Brussel centra van antikolonialisme, waar menig belangrijk leider (van Jewaharlal Nehru en Mahatma Ghandi tot Hô Chí Minh) werd gevormd. In Nederland fungeerden vooral de universiteiten van Delft en Leiden als epicentra van nationalisme onder studenten uit Nederlands-Indië. Een bekend voorbeeld is Mohammed Hatta (1902-1980), die tussen 1921 en 1932 aan de Handelshogeschool in Rotterdam studeerde en de drijvende kracht was achter het nationalistische blad Indonesia Merdeka [Indonesië vrij]. Onder (vooral Creoolse) Surinaamse studenten deed zich iets dergelijks voor na de Tweede Wereldoorlog, toen het antikolonialisme tot een mondiale beweging was uitgegroeid.[19]

Om de snelheid van dergelijke omwentelingen te begrijpen komen Scott’s concepten infrapolitics en hidden transcripts goed van pas. Het zijn juist de sluimerende vormen van verzet die door het afbrokkelen van de legitimiteit van de machthebbers opeens aan het oppervlak komen en tot een revolutionaire situatie leiden. De verassende omverwerping van de Roemeense dictator Nicolae Ceauşescu op 21 december 1989 is een van de meest recente en fascinerende illustraties van dergelijke regime changes.

Deze voorbeelden laten zien dat de geschiedenis van vergeten groepen en thema’s het beste tot haar recht komt, en de meeste kans heeft op structurele incorporatie in algemenere debatten, wanneer historici ook uitdrukkelijk proberen hun eigen geliefde casus te ontstijgen. Aldus kunnen ze bijdragen aan het verdiepen van inzichten die ook van belang zijn voor mensen die a priori misschien niet direct opgewonden raken van de geschiedenis van de fiets, zigeuners of blinden. Het is de taak van de historicus die zich interesseert voor ‘buitenstaanders’, om duidelijk te maken dat juist een ogenschijnlijk marginaal onderwerp uitermate geschikt is om bepaalde algemene en als ‘normaal’ beschouwde mechanismen bloot te leggen. Want juist extreme reacties op tamelijk onschuldig gedrag laten goed zien waar de open zenuwen van de samenleving zich bevinden en maken het mogelijk die vermeende normaliteit kritisch te bevragen.

Van zigeuners tot slechtzienden

Alle bijdragen in dit themanummer laten dat steeds weer op een andere manier zien. De Indische schrijver Tjalie Robinson belichaamde een breed gedeelde onvrede onder Indische Nederlanders die zich na de massa-immigratie in de jaren veertig en vijftig gedwongen zagen binnen de kortste keren te assimileren. Een onvrede die allerlei hidden transcripts vertoonde, maar door het dominante perspectief grotendeels verborgen bleef in kringen van Indische migranten. Tjalie Robinson was een van de weinigen die zich daar niet bij neerlegde en in de openbaarheid om meer erkenning vroeg. Tragisch genoeg was hij zijn tijd ver vooruit. Het belang van zijn persoonlijke geschiedenis, zo laat Wim Willems zien, ontstijgt het biografische niveau, maar ook dat van de migrantengroep die hij vertegenwoordigde. In zijn geschiedenis komen immers ook de naoorlogse wederopbouw en de wens een homogene samenleving op te bouwen samen.

In het artikel van Ad Borsboom over de Australische Aborigines komen dat assimilatieperspectief en de ongelijke machtsverhoudingen nog veel pregnanter aan de orde. Alleen delen hier de immigranten de lakens uit. Als ‘invaders’ drongen zij vanaf het einde van de achttiende eeuw de Aborigines in het defensief en legden zij hun normen op. De vanzelfsprekendheid van de blanke Angelsaksische overheersing werd, zo laat Borsboom goed zien, voor het eerst aan het wankelen gebracht toen in de jaren dertig van de vorige eeuw het gelijkheidsdenken de kop op stak. Deze verandering in het denken over de rechten van de Aborigines past goed in de eerder geschetste doorbraak van universele mensenrechten, die vooral na de Tweede Wereldoorlog op mondiale schaal werden omarmd, zij het dat verschillende ideologische regimes die rechten zeer verschillend interpreteerden, zoals de recente controverses over mensenrechten in Rusland en China illustreren.

 In de bijdragen over slechtzienden, zigeuners en homoseksuelen, van respectievelijk Paul van Trigt, Clio Stronk en Wannes Dupont, worden weer andere vormen van ‘normaliteit’ belicht. Daarbij laat het voorbeeld van ‘zigeuners’ zien dat we ons moeten hoeden voor een al te optimistische en lineaire interpretatie van de geschiedenis. Hun positie illustreert de zeer hardnekkige en vastgeroeste ongelijke verhoudingen en de kracht van het denken in etnische en sociaalpathologische categorieën. Tevens toont het de taaiheid van sociale constructies, ook al zijn die soms van relatief recente datum. Zoals Willems in zijn dissertatie heeft aangetoond, is het idee van zigeuners als een min of meer homogene groep namelijk pas aan het einde van de achttiende eeuw ten tijde van de verlichting opgekomen, terwijl achter dat etiket zeer uiteenlopende groepen schuilgingen – en nog gaan.[20] Wat het door Stronk aangesneden thema zo fascinerend maakt, is dat die constructie zo sterk is dat ook eerder besproken algemene ontwikkelingen er geen vat op hebben gekregen.

De rol van bovenaf opgelegde etnische constructies is ook het centrale thema van Meiwen Chen, die aan de hand van de officiële etnische categorie van de Yao een intrigerende vorm van social engineering in communistisch China bespreekt. Zij maakt niet alleen duidelijk hoe het regime etnische verscheidenheid modelleerde en bewust gebruikte om het communistisch project te legitimeren, maar ook dat het daarbij aansloot bij reëel bestaande verschillen in uiterlijk, taal en gewoonten.

Meer in het algemeen laat zij zien dat wat Hobsbawm en Ranger ‘the invention of tradition’ hebben genoemd,[21] niet zomaar ‘from scratch’ ontstaat, maar dat er gebruik wordt gemaakt van reeds aanwezige elementen van verschil en identiteit. Net als bij het proces van natievorming worden die vervolgens vaak zo veralgemeniseerd en getransformeerd, dat de term ‘constructie’ zeker op zijn plaats is. Bovendien verkrijgt die nieuwe categorisering in het geval van etniciteit en nationalisme een master status, die in veel contexten andere identiteiten (zoals sekse, klasse of leeftijd) in de schaduw stelt.[22]

Het artikel over de fiets van Manuel Stoffers en Harry Oosterhuis, tot slot, snijdt een andersoortig onderwerp aan, maar ook hier gaat het om de vraag hoe een op het eerste oog triviaal thema niet in het rariteitenkabinet terecht te laten komen. Gebruik makend van onder meer het pionierswerk dat techniekhistorici van de Technische Universiteit Eindhoven de afgelopen decennia hebben verricht,[23] laten zij zien op welke manieren de fiets bestudeerd kan worden, niet alleen als product, maar ook als symbool van de Nederlandse nationaliteit en als object voor maatschappelijk engagement en sociale bewegingen.

Als historicus die zich onder meer bezighoudt met het verschijnsel migratie zou ik hier nog aan toe willen voegen dat de fiets, samen met de tram en trein, een belangrijke rol heeft gespeeld in het uitbreiden van de actieradius van arbeiders, waardoor de noodzaak te verhuizen vanwege werk vanaf het einde van de negentiende eeuw sterk afnam. Voor de ontwikkeling van de mobiliteit in Europa zijn prozaïsche gebruiksvoorwerpen als de tweewieler dan ook van groot belang.[24]

Artikel afkomstig uit:

Titel: Buitenstaanders in een grensoverschrijdend kader
Nummer: Vergeten Verleden 
Jaargang: 26.1

 Bestel het bijbehorende nummer op onze website: 

 
 
 
 
 
 

Noten:

[1] L. Lucassen en W. Willems, ‘Zijn er nog wel buitenstaanders? De geschiedenis van sociale groepen’, Skript 15.4 (1993) 295-299.

[2] R. Martin, ‘Progress in Historical Studies’, History and Theory 37.1 (1998) 14-39.

[3] K. Popper, Conjectures and Refutations. The Growth of Scientific Knowledge (Londen 1963).

[4] J. Lucassen en R. Penninx, Nieuwkomers. Immigranten en hun nakomelingen in Nederland 1550-1985 (Amsterdam 1985); H. Oosterhuis en M. Frederika Gijswijt-Hofstra, Verward van geest en ander ongerief: psychiatrie en geestelijke gezondheidszorg in Nederland (1870-2005) (Houten 2008); H. Franke, De macht van het lijden. Twee eeuwen gevangenisstraf in Nederland (Amsterdam 1996); Th. van der Meer, Sodoms zaad in Nederland. Het ontstaan van homoseksualiteit in de vroegmoderne tijd (Nijmegen 1995); P. Koenders, Tussen christelijk reveil en seksuele revolutie. Bestrijding van zedeloosheid met de nadruk op repressie van homoseksualiteit (Amsterdam 1996).

[5] Zoals S. Jansen, Het pauperparadijs. Een familiegeschiedenis (Amsterdam 2008).

[6] R.H. Tawney, The Agrarian Problem in the Sixteenth Century (Londen 1967) 275.

[7] W. Frijhoff, ‘Impasses en beloften van de mentaliteitsgeschiedenis’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 10.36 (1984) 406-437.

[8] D. van Arkel, ‘Historisch racisme-onderzoek: achtergronden, benaderingen, problemen’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 10.36 (1984) 438-462. Vlak voor zijn overlijden in 2010 publiceerde hij zijn boek over de geschiedenis van het antisemitisme dat op deze ideeën voortbouwde: D. van Arkel, The Drawing of the Mark of Cain. A Social-historical Analysis of the Growth of Anti-Jewish Stereotype (Amsterdam 2009). Voor een toepassing van Van Arkels ideeën op de discriminatie van zigeuners zie mijn dissertatie: L. Lucassen, En men noemde hen zigeuners. De geschiedenis van Kaldarasch, Ursari, Lowara en Sinti in Nederland, 1750-1944 (Den Haag 1990).

[9] J.C. Scott, Weapons of the Weak: Everyday Forms of Peasant Resistance (New Haven 1985).

[10] J.C. Scott, Domination and the Arts of Resistance. Hidden Transcripts (New Haven 1990).

[11] Scott, Domination and the Arts of Resistance, 199.

[12] Hetzelfde geldt voor al dan niet openlijke vormen van discriminatie en incidenten, die veel meer voorkwamen dan men zich doorgaans realiseert: R. Witte, Al eeuwenlang een gastvrij volk: racistisch geweld en overheidsreacties in Nederland (1950-2009) (Amsterdam 2010). Zie in dit verband ook het interessante boek van K. Brants en W. Hoogendoorn, Van vreemde smetten vrij. De opkomst van de Centrumpartij (Bussum 1983).

[13] J.C. Scott, The Art of Not Being Governed. An Anarchist History of Upland Southeast Asia (New Haven 2009).

[14] Vooral duidelijk in zijn veel geprezen boek: J. Scott, Seeing Like a State: How Certain Schemes to Improve the Human Condition Have Failed (New Haven 1998).

[15] Frijhoff, ‘Impasses en beloften van de mentaliteitsgeschiedenis’, 419.

[16] L. Lucassen, ‘A Brave New World. The Left, Social Engineering, and Eugenics in Twentieth-century Europe’, International Review of Social History 22.2 (2010) 299-330. Zie ook idem, ‘Between Hobbes and Locke. Gypsies and the Limits of the Modernization Paradigm’, Social History 44.4 (2008) 423-441.

[17] B. Moore Jr., Injustice. The Social Bases of Obedience and Revolt (New York 1978).

[18] C.A. Bayly, The Birth of the Modern World 1780-1914 (Oxford 2004).

[19] L. Lucassen, ‘Democratisering en sociaal-politieke ontwikkelingen’ in: K. Davids en M. ’t Hart ed., Nederland en de wereld. Een sociale en economische geschiedenis van de laatste duizend jaar (Amsterdam, te verschijnen in de zomer van 2011).

[20] W. Willems, In Search of the True Gypsy. From Enlightenment to the Final Solution (Londen 1997).

[21] E. Hobsbawm en T.O. Ranger ed., The Invention of Tradition (Cambridge 1988).

[22] E.C. Hughes, ‘Dilemmas and Contradictions of Status’, American Journal of Sociology 50 (maart 1945) 353-359.

[23] Voor een overzicht zie H. Lintsen et al., Made in Holland. Een techniekgeschiedenis van Nederland (1800-2000) (Zutphen 2005).

[24] J. Lucassen en L. Lucassen, ‘The Mobility Transition Revisited, 1500-1900: What the Case of Europe Can Offer to Global History’, The Journal of Global History 4.4 (2009) 347-377.

Meer weten

Tijdschriften: