De Arabische revolutie: het internet als ‘tool of liberation’?

De liberaliserende werking van het internet tijdens de Arabische revolutie. -

Eind december 2010 stak een Tunesische straatverkoper zichzelf uit onvrede over de toestand in zijn land in brand. Het was het startschot van de Arabische revolutie, waarin uiteindelijk verschillende dictatoriale regimes ten val werden gebracht. Onder andere Moebarak van Egypte en Ben Ali van Tunesië werden van hun troon gestoten.[1] Vaak wordt de rol van het internet en de sociale media in de protestgolf sterk benadrukt. Is dit terecht?

Laurens Bluekens

De protestgolf wordt door velen als liberaliserend gekenmerkt. Het is echter nog te vroeg om te spreken van een democratiseringsgolf; welk blijvend effect de revolutie zal hebben op de politieke constellaties in het Midden-Oosten is namelijk nog niet bekend. De algemene term politieke verandering is daarom meer van toepassing. Hoe deze politieke verandering tot stand is gekomen, is iets waar de meningen over verschillen. Al snel werd in het journaal en in kranten gesproken over de rol van het internet. Het internet, en daarbinnen vooral sociale media als Facebook en Twitter, speelden een onmiskenbaar belangrijke rol in de revolutie.[2] Volgens velen bevorderden de sociale media de snelheid waarmee de protestacties georganiseerd en uitgevoerd werden.[3] Dit idee van een medium als motor achter politieke veranderingen is niet nieuw. Het internet werd in de begintijd door sommigen als brenger van politieke verandering of zelfs als liberaliserend afgeschilderd.[4] De Arabische revolutie heeft deze discussie nu weer nieuw leven ingeblazen.[5] Er zijn veel internetenthousiastelingen die menen dat de Arabische revolutie door Facebook en Twitter is veroorzaakt.[6] De vraag die zij zich moeten stellen, is: in hoeverre heeft het internet een liberaliserende rol gespeeld in de Arabische revolutie?

Media in de maatschappij

Meerdere auteurs hebben zich gebogen over deze vraag en de meesten zijn het er over eens dat de rol van het internet niet onderschat mag worden, maar dat een revolutie nooit toe te schrijven is aan één enkele factor. Hoewel het internet dus belangrijk is, speelt het alleen in combinatie met andere factoren een rol in het veroorzaken van politieke verandering.

Het idee dat het internet als 'agent of political change' gezien kan worden gaat terug naar verschillende studies over de rol van media in de maatschappij. De Canadese wetenschapper Marshall McLuhan (1911-1980) betoogde dat de introductie van een nieuw medium grote impact heeft op de sociale relaties en mentaliteiten binnen een maatschappij. De politieke macht moet zich ongeacht de boodschap van het nieuwe medium aanpassen aan de nieuwe omstandigheden.[7] Het internet zou in dit licht dus als 'agent of political change' gezien kunnen worden. Iemand die bevestigt dat een nieuw medium grote politieke verandering kan veroorzaken, is de Duitse socioloog en filosoof Jürgen Habermas (1929-heden). In zijn vaak geciteerde boek Strukturwandel der Öffentlichkeit (1962) gaat hij expliciet in op de rol die media spelen in de politieke transformatie van maatschappijen. Volgens hem speelde de circulatie van gedrukte media in vroegmodern Europa een cruciale rol in de overgang van een absolutistische naar een liberaal-democratische staatsinrichting. Deze gedrukte media stimuleerden de opkomst van een publieke sfeer, de openbare ruimte tussen de particuliere sector en de staat. In deze sfeer, in vroegmodern Europa concreet te zien in met name salons en koffiehuizen, kwamen individuen bijeen om vrij te discussiëren. Zij onderworpen hiermee de staatsactiviteiten aan kritiek en confronteerden de staat daar mee. Door deze vorm van publiek debat kwam een kritische publieke opinie tot stand, die weer via de media kenbaar werd gemaakt. Volgens Habermas hadden gedrukte media hierdoor uiteindelijk een ‘transformatieve impact’ op het institutionele bestel van staten. De media speelden zo een vitale rol bij het tot stand komen en handhaven van democratie in Europa.[8]

Interactie tussen verschillende media deed de dictatoriale regimes de das om.

Ondanks kritiek uit verschillende hoeken, is de theorie van Habermas door veel wetenschappers gebruikt als uitgangspunt voor onderzoek naar de rol van media, publieke opinie en publieke sfeer in verschillende historische periodes. Zo deed de Franse historicus Roger Chartier dat voor de Franse Revolutie in zijn boek The cultural origins of the French Revolution (1991). Ook John B. Thompson, een Engels socioloog die zich toelegt op media, gebruikte voor The media and modernity (1995) onder meer het werk van Habermas als theoretische onderlegging. De ideeën van Habermas zijn echter niet zonder meer toepasbaar op alle moderne media, waaronder satelliettelevisie en het internet. Sommige media dragen namelijk niet significant bij aan het kritische debat dat plaatsvindt in de publieke sfeer. Door bijvoorbeeld radio en televisie wordt actief debat tussen burgers vervangen door een voor een groot deel van de bevolking passief debat dat enkel in hun naam wordt gevoerd. Deze media worden gemonopoliseerd door een klein gedeelte van de bevolking. Er is daarbij geen werkelijke dialoog meer tussen burgers en ook valt het ruimtelijke idee van een publieke sfeer deels weg, omdat burgers elkaar niet meer lijfelijk treffen.[9] Ook de mobiele telefoon en satelliettelevisie zijn media die in geringe mate bijdragen aan het kritische debat.[10] De groeiende professionalisering en commercialisering van de media in de loop van de 20e eeuw zorgden volgens Habermas uiteindelijk voor afbrokkeling van de zo belangrijke, kritische, op debat gebaseerde publieke sfeer.[11] In dit licht is de komst van het internet interessant. Dit nieuwe medium herdefinieerde de ruimtelijke dimensie van het publieke domein door het virtueel te maken, in de vorm van een cyberspace. Hoewel mensen elkaar hierin niet lijfelijk treffen, is het wel mogelijk (directe) sociale interactie te hebben in cyberspace. Het internet legt zowel de productie als consumptie in de handen van de gebruiker. Bovendien is het internet in theorie voor iedereen toegankelijk. E-mail en internetpagina’s, maar vooral chatboxen, fora en tegenwoordig ook sociale media als Facebook en Twitter lijken in die zin te zorgen voor een heropleving van de publieke sfeer. Het internet bood binnen die sfeer nieuwe mogelijkheden tot discussie en uiting van kritiek. Habermas zelf heeft zich niet noemenswaardig uitgelaten over het internet, en de koppeling tussen zijn theorie en dit nieuwe medium is dan ook niet zonder meer te maken.

Internet in de Arabische revolutie

Tijdens de Arabische revolutie vormde de breed gedragen frustratie onder het volk over allerlei zaken een explosieve voedingsbodem en initiator van protest, en dat kwam op meerdere manieren naar buiten.[12] De revolutie steunde dus niet exclusief op het internet. Het is echter niet de vraag of het internet de oorzaak van de revolutie is, maar in hoeverre het internet een liberaliserende rol toe te schrijven is. Het medium is in eerst instantie een belangrijke manier van uiting van de genoemde onvrede. Burgers maakten met behulp van mobiele telefoons veelvuldig opnames van misstanden, demonstraties en andere gebeurtenissen, die ze vervolgens via onder meer Twitter, Facebook en YouTube verspreidden. Deze toepassingen werden ook als podia voor kritische betogen gebruikt. Voor rapportages pikten satelliettelevisiezenders als al-Jazeera deze afbeeldingen, filmpjes en teksten meer dan eens van het internet.[13] Het is daarbij opvallend dat deze zender net als het internet een transnationaal aspect kent, omdat het vanuit Qatar wordt uitgezonden en de beelden met behulp van satellieten overal in de (Arabische) wereld te ontvangen zijn.[14] De interactie van verschillende media die ten grondslag lag aan de verslaglegging van de protesten, deed de dictatoriale regimes volgens veel onderzoekers de das om. Als er sprake is van een liberaliserende werking van het internet, dan hadden andere media hier dus ook een minstens zo groot aandeel in bij de Arabische revolutie.[15] Daar komt bij dat het internet in de Arabische wereld minder wijdverbreid is dan satelliettelevisie: circa twee derde heeft er een schotelantenne.[16] In Egypte en Tunesië heeft vrijwel iedereen toegang tot een mobiele telefoon.[17] Daar staat tegenover dat het analfabetisme relatief hoog ligt en een deel van de bevolking geen geld heeft om het internet op te kunnen.[18] In Egypte heeft circa één op de vijf inwoners internet.[19] In Tunesië gebruikte minder dan twintig procent van de bevolking sociale media.[20] Het internet is voorbehouden aan een jonge, geletterde elite.[21]

Satelliettelevisie, en in zekere zin ook de mobiele telefoon, lijken dus met meer recht Arabische massamedia genoemd te kunnen worden en hebben in die zin meer een liberaliserende rol gespeeld. Critici van dit idee leggen in de lijn van Habermas nadruk op de relatief geringe bijdrage die satelliettelevisie levert aan het kritische debat. Het ontbreekt dit medium aan mogelijkheden voor gebruikers om met elkaar te communiceren in privésfeer, waardoor geen sprake is van actief debat. Het internet daarentegen legt zoals gezegd zowel de productie als consumptie in de handen van de gebruiker.[22] Daar staat tegenover dat de drempel om online protest aan te tekenen stukken lager ligt dan bij andere vormen van protest. In dat kader wordt ook wel gesproken van ‘clicktivism’ of ‘slacktivism’: het vanuit de bureaustoel, zonder noemenswaardige inspanning aantekenen van protest.[23] De impact van het internet, satelliettelevisie en mobiele telefonie zijn inzake de Arabische revolutie moeilijk afzonderlijk van elkaar te analyseren. Hoewel satelliettelevisie en mobiele telefonie misschien een grotere rol speelden in de revolutie, doet dit niet noodzakelijk afbreuk aan de liberaliserende kracht van het internet.

Begin jaren negentig zag men internet als een niet te controleren en censureren medium.

Dat het internet niet de (enige) hoofdrol lijkt te spelen, volgt ook uit de andere functie van het medium: naast het uiten van onvrede werd het internet ook gebruikt om demonstraties te organiseren. Via sociale media, blogs en e-mail werden data en locaties van protesten doorgegeven. In januari 2011 wist het regime van Moebarak het internet in Egypte plat te leggen en werden enkele dissidente bloggers gelokaliseerd en opgepakt. Daarvoor al waren Twitter en Facebook uitgeschakeld.[24] Het afsluiten van het internet had echter opvallend weinig effect: de demonstraties bleven en de satellietzenders bleven daarvan verslag doen.[25] Het internet leek dus geen cruciale rol te spelen in het tot stand komen van de protestacties. Uit het voorval volgt eveneens een ander argument waarom de liberaliserende werking van het internet niet overdreven moet worden. Net als in andere delen van de wereld lijkt ook het internet in het Midden-Oosten de maatschappij al niet meer eenzijdig te beïnvloeden. Hoewel de situatie per land verschilt, bleek dat verschillende regimes een stevige greep hadden op het internet en het instrument als machtsinstrument inzetten. In Egypte werd het internet niet noemenswaardig gecensureerd, maar dat betekent zoals al is gebleken niet dat het regime het aan mogelijkheden ontbrak internetactivisten te lokaliseren en te vervolgen. Door het Committee to Protect Journalists werd Egypte in de top tien geplaatst van slechtste landen om blogger te zijn.[26] In Tunesië wist het regime het internet sinds 2005 grondig te censureren. Er werden politieke websites geblokkeerd, maar ook sociale media. In de zomer van 2010 voerde het regime een aantal phishingaanvallen uit (het achterhalen van inloggegevens door mensen te lokken naar een valse website en hen daar hun gegevens in te laten typen) op Google Mail en Facebook, met de bedoeling wachtwoorden te kraken en daardoor toegang te krijgen tot lijsten met activisten. Tijdens de protesten werden zo verschillende internetactivisten van hun bed gelicht. De woede van het Tunesische volk richtte zich ook op de internetcensuur, waardoor  Ben Ali in januari 2011probeerde de gemoederen te sussen door de teugels te laten vieren op het gebied van de media. Het internet werd daarbij weer grotendeels vrijgegeven.[27]

Bij de controle die de Tunesische en Egyptische regimes uitoefenden en de censuur die ze toepasten op het internet, moeten een aantal kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste zijn er verschillende manieren om een internetblokkade te omzeilen. Het afsluiten van sociale media werd door de Tunesische bevolking ondervangen door over te stappen op communicatie per SMS. In Egypte wist een deel van de bevolking met behulp van ouderwetse inbelverbindingen aangesloten te blijven op het internet. Voorts was het met bepaalde software mogelijk de maatregelen van Moebarak te omzeilen. Ook Google hielp hier aan mee en kwam met de ‘speak-to-tweet’ service, waarbij ingesproken voicemails automatisch werden omgezet naar Twitterberichten. Er lijkt dus nog steeds sprake te zijn van een strijd om de controle over het internet tussen de staat en technisch vaardige activisten. Een tweede kanttekening is dat de opdracht van Moebarak om het internet plat te leggen gebrekkig werd uitgevoerd. De bandbreedte van Egypte daalde inderdaad drastisch, maar dat kwam langzaam tot stand en er was uiteindelijk nooit sprake van een totale afsluiting van het internet.[28] Al dan niet als gevolg van aandringen van Obama werd het internet bovendien snel weer vrijgegeven.[29] Dit suggereert dat er bij de omgang met het internet ook internationale factoren van belang zijn. Ten derde is het veelzeggend dat beide regimes activiteiten ontplooiden om het internet te censureren of plat te leggen. Blijkbaar konden Moebarak en Ben Ali de vrijheid die hun bevolking zich veroorloofde in cyberspace, niet meer tolereren. Als dit niet als serieuze bedreiging voor de status quo werd gezien, waren de regimes waarschijnlijk niet tot actie overgegaan. Het internet vormde zo een belangrijk tegenwicht voor de staatsmedia.[30] Deze drie kanttekeningen geven aan dat het argument dat regimes in het Midden-Oosten greep hebben op het internet, andermaal niet toereikend is om een liberaliserende werking van het internet uit te sluiten. Al is het moeilijk te zeggen in welke mate, het lijkt dat er in de Arabische revolutie inderdaad sprake van een dergelijke werking was.

Verwachtingen rondom het internet

Het is wel denkbaar dat de Arabische revolutie hierin een uitzondering was. Het internet werd in het Midden-Oosten relatief laat geïntroduceerd en is niet zo alomtegenwoordig als in andere delen van de wereld. Daardoor hadden regeringen minder ervaring met het internet als machtsondermijnend fenomeen en het effectief controleren daarvan, en daarom was er in een bepaalde mate ruimte voor de liberaliserende werking. Ook in technologisch geavanceerdere landen heeft het even geduurd voordat de greep van natiestaten volmaakt was.[31] In het Midden-Oosten vormt Iran het lichtend voorbeeld. Het Iraanse internet is op Israël na het grootste en meest geavanceerde van het Midden-Oosten, en de autoriteiten hebben daar inmiddels stevig greep op. In de eerste jaren van het vorige decennium, toen het Iraanse internet flink groeide, was er nog sprake van een relatief vrij internet. In de jaren die volgden hebben de Iraanse autoriteiten er werk van gemaakt om hier een einde aan te maken.[32] Zo kon ook de ‘Twitterrevolutie’ van juni 2009, waarbij via Twitter een protest tegen de veronderstelde fraude bij de herverkiezing van Mahmoud Ahmadinejad op touw werd gezet, effectief in de kiem worden gesmoord.[33] Dit voorbeeld ten spijt is er natuurlijk geen garantie dat deze leercurve ook op andere Arabische landen van toepassing is.

In elk geval zijn de hooggespannen verwachtingen die hand in hand gingen met de komst van het internet gelogenstraft. In de begintijd van het internet, in de jaren 1980 en het begin van de jaren 1990, werd het nieuwe medium namelijk meer dan eens een liberaliserende werking toegedicht: ‘It will be the great democratiser, levelling the playfield of knowledge and access to ideas’, en ‘a tool of liberation’. Een medium dat onmogelijk te censureren of te reguleren zou zijn.[34] Het fenomeen werd als volledig autonoom en open gezien, vrij van invloeden en de autoriteit van soevereine territoriale overheden. De macht van dergelijke overheden, in het bijzonder natiestaten, zou daardoor op den duur ondergraven worden omdat het internet zichzelf zou besturen. Het internet als een grenzenloze, universele vrijplaats.[35]

Het internet zou via het herstellen van de kritische publieke sfeer leiden tot democratie. De meeste onderzoekers spreken in dit kader echter niet van een publieke sfeer, maar van een civil society. Deze begrippen worden door veel onderzoekers ten onrechte door elkaar gebruikt als synoniemen. Civil society refereert meestal aan het geheel van vrijwillige sociale verbanden en instituties tussen de staat en de private sector in. Bij dit begrip gaat het dus meer om een sociale dimensie, terwijl het bij de publieke sfeer om het ruimtelijke aspect gaat. Beide concepten zijn echter wel nauw met elkaar verwant omdat ze verwijzen naar zelforganisatie van de bevolking en een manier om tegenwicht te bieden aan de macht van de staat. Vaak wordt de publieke sfeer als onderdeel van de civil society weergegeven. Belangrijker dan de exacte definiëring van en verschillen tussen de twee concepten is dat beide een belangrijke rol worden toegeschreven in de transitie naar democratie.[36] In het debat over het ontbreken van democratie in de Arabische wereld wordt dan ook vaak gewezen op het ontbreken van een civil society in deze landen.[37] Juist daarom is de rol van het internet in de Arabische wereld en de revolutie interessant. Verschillende onderzoekers blikten circa tien jaar geleden al vooruit op wat het internet in de Arabische wereld teweeg zou kunnen brengen. Edmund Ghareeb, een Libanees-Amerikaanse professor, is er daar één van. Hij boog zich in 2000 over de mogelijke kracht van satelliettelevisie, pan-Arabische kranten en het internet: allemaal media met een transnationaal aspect. Deze media zouden volgens hem ‘continuing and profound political implications’ hebben, waarbij hij vooral het internet als veelbelovend bestempelde. Regeringen hadden destijds namelijk een vrij sterke greep op pan-Arabische kranten en satelliettelevisie. Aan laatstgenoemde moeten bovendien hoge investeringskosten vooraf gaan. Ghareeb hield echter wel een slag om de arm wat betreft de kracht van het internet: ook de kosten van het internet zouden beperkend kunnen werken, alsook het relatief hoge analfabetisme in de Arabische wereld en de doorgaans Engelse voertaal op het internet. Vooral de elite zou daarom in aanraking komen met het internet.[38] Meer dan tien jaar na dato is vast te stellen dat Ghareeb er niet veel naast zat wat betreft zijn voorspelling dat internet voornamelijk een eliteaangelegenheid zou worden. De kracht van sateliliettelevisie lijkt hij echter te hebben onderschat. Mamoun Fandy, een Egyptisch-Amerikaans onderzoeker, hield zich rond dezelfde tijd ook bezig met hetzelfde onderwerp. Verwachtingen over nieuwe media als brengers van politieke verandering zouden niet geldig zijn. Personen die dat wel beweerden, hielden geen rekening met de specifieke Arabische cultuur, geschiedenis, het maatschappijtype en het karakter van de mensen. Hierin zou vertrouwen een sleutelrol spelen, ook in de media. Het verloren vertrouwen van de bevolking in de staatsgecontroleerde oude media zou een belangrijke rol voor het internet volgens Fandy dwarsbomen. Fandy lijkt niet te beschikken over een glazen bol, want zijn verwachtingen bleken niet juist.[39]

Uit bovenstaande alinea volgt  dat de verwachtingen van het internet inzake de Arabische wereld al rond de millenniumwisseling uiteen liepen. Dat is opvallend, omdat de algemene droom van een liberaliserend internet al was uiteengespat. Daarom zou het logisch zijn dat de genoemde onderzoekers eensgezind waren over het potentieel van het internet: dat zou niet overschat moeten worden.[40] Hoewel het internet geboren werd uit een initiatief van het Pentagon, was de technologie door de ingewikkelde aard ervan lang in handen van een aantal fanatieke technici. Toen het internet zich verbreidde en het steeds duidelijker werd dat het zowel een gevaar als een nieuw machtsinstrument voor de autoriteiten kon vormen, werd het medium hoofdzakelijk via juridische weg langzaam maar zeker onder het juk van de staat gebracht. Regeringen kregen daardoor verschillende technieken tot hun beschikking om hun wet te handhaven op het internet. Dat was mogelijk omdat ook het internet leunt op een fysieke infrastructuur. Via controle over belangrijke kabels, servers en internetproviders werd greep gekregen op het internet. Op die manier verwerd het internet alsnog tot een in elk geval deels door de staat gecontroleerd medium. Hoewel het internet in variërende mate wellicht bijdroeg aan een kritische publieke sfeer, werd de liberaliserende belofte daarmee aan banden gelegd. De situatie verschilt echter per land. Zoals eerder geconcludeerd is de situatie voor het Midden-Oosten nog moeilijk vast te pinnen. In China weet de staat het internet effectief te controleren en te censureren, en weet zo het internet als virtuele kritische publieke sfeer binnen de perken te houden.[41] In de Verenigde Staten springt het huidige wetsvoorstel genaamd Stop Online Piracy Act in het oog. Dit initiatief gaat erg ver in het aanpakken van uitwisseling van auteursrechtelijk beschermd materiaal op het internet, en komt volgens critici neer op censuur.[42] Ook in Nederland liet de staat zich onlangs gelden op het internet. De rechtbank in Den Haag dwong de internetproviders Ziggo en Xs4all de downloadsite The Pirate Bay te blokkeren.[43] De laatste twee voorbeelden hebben misschien een minder grote impact op de politieke vrijheid, maar geven wel aan dat overheidscontrole van het internet ook in de Westerse wereld geen uitzondering is.

Conclusie

Samenvattend valt het niet te ontkennen dat er inderdaad sprake is van een liberaliserende werking van het internet, maar dat er zitten duidelijke beperkingen aan vast zitten. De argumenten over een al dan niet liberaliserende werking in de Arabische Revolutie lijken elkaar vooral in evenwicht te houden. Het internet bood activisten een relatief vrij podium om onvrede kenbaar te maken, verslag te doen van gebeurtenissen en protesten op touw te zetten. Satelliettelevisie en telefonie voorzagen ook in deze functies, en dus zou dit trio als geheel een liberaliserende werking toegeschreven kunnen worden. Daarmee is een liberaliserend effect van het internet afzonderlijk echter niet uitgesloten. Dat is ook niet het geval inzake de controle die de Arabische regimes hadden op het internet. Het pleit voor de liberaliserende werking dat de Egyptische en Tunesische regimes besloten tot een internetblokkade. Die blokkades bleken bovendien niet volmaakt en op verschillende manieren te omzeilen. Kortom: het debat is nog niet ten einde. Of het internet gerekend kan worden tot de 'tools of liberation' is nog niet duidelijk uit de geschiedenis gebleken, en daarom valt ook nog niet met zekerheid te zeggen of het internet zonder meer in verband gebracht kan worden met de theorieën van McLuhan en Habermas.


Laurens Bluekens (24) is masterstudent Internationale Betrekkingen in Historisch Perspectief. Dit artikel komt hoofdzakelijk voort uit zijn interesse in de historische rol van technologie in de verandering van maatschappijen zoals de drukpers, het internet, maar bijvoorbeeld ook de introductie van het machinegeweer. 

Afkomstig uit:

Titel: Historisch Tijdschrift Aanzet
Nummer: 2
Jaargang: 27

 

Kijk voor meer informatie op onze website:

Voetnoten

[1] G. Blight, S. Pulham en P. Torpey, ‘Arab spring: an interactive timeline of Middle East protests’, The Guardian (web) 5 januari 2012.

[2] C. van der Heijden, ‘Democratisering’, in: De Groene Amsterdammer, 6 april 2011; P.N. Howard en M.M. Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia. The role of digital media’, in: Journal of Democracy 22 : 3 (juli 2011),  35 – 48, daar: 35, 41, 46 – 48.

[3] NOS Journaal

[4] A. Newey en A. Ecclestone et al. (eds), Liberating cyberspace: civil liberties, human rights and the Internet (Londen 1999) 1.

[5] J. Goldsmith en T.Wu, Who controls the internet? Illusions of a borderless world (Oxford 2008), 179 – 184.

[6] J. van Baelen en J. Mommers, ‘Ik word niet gearresteerd voor dit stukje!’, in: De Groene Amsterdammer, 2 februari 2011

[7] A. Stille, ‘Marshall McLuhan is back from the dustbin of history; with the internet, his ideas seem again ahead of their time’, The New York Times (web) 14 oktober 2000; John B. Thompson, The media and modernity. A social theory of the media (Cambridge 1995) 7 – 9.

[8] Thompson, The media and modernity, 7 - 9, 69 – 75, 130 – 132, 235 – 236.

[9] R. Chartier, The cultural origins of the French revolution (Londen 1991) 20 – 27; Thompson, The media and modernity, 7 – 9, 131 – 132, 235 – 236.

[10] C. Shirky, ‘The political power of social media. Technology, the Public Sphere, and Political Change’, in: Foreign Affairs (januari / februari 2011).

[11] T. Röhle, ‘Power, reason, closure: critical perspectives on new media theory’, in: New Media Society 7 : 403 (2005) 403 – 422, daar: 411 – 412.

[12] E. Zuckerman, ‘The first Twitter revolution?’, Foreign Policy (web) 14 januari 2011; S. Z. Janmohamed, ‘People, not technology, are agents for change’, Mideastposts.com (web) 17 september 2011; Shirky, ‘The political power of social media’; E. Morozov, ‘Tunisia, social media and the politics of attention’, Foreign Policy (web) 14 januari 2011; Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 35 – 36, 40 - 41; S. Gustin, ‘Social Media Sparked, Acellerated Egypt’s Revolutionary Fire’, Wired (web) 11 februari 2011.

[13] Janmohamed, ‘People, not technology, are agents for change’; Shirky, ‘The political power of social media’; ‘Watching and waiting. Tunisia’s revolution’, in: The Economist, 15 januari 2011; Morozov, ‘Tunisia, social media and the politics of attention’; ‘Here comes anyware. Smart thinking is needed about smart gadget’s influence’, in: The Economist, 8 oktober 2011; Y. Lange, ‘De informatierevolutie: nieuwe strategieën voor een opstand’ in: De Groene Amsterdammer, 1 februari 2011; Van Baelen en Mommers, ‘Ik word niet gearresteerd voor dit stukje!’; Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 35 – 38.

[14] E. Ghareeb, ‘New media and the information revolution in the Arab world: an assessment’, in: Middle East Journal 54 : 3 (2000) 395 – 418, daar: 405.

[15] Janmohamed, ‘People, not technology, are agents for change’; Shirky, ‘The political power of social media’; Watching and waiting. Tunisia’s revolution’, The Economist; Morozov, ‘Tunisia, social media and the politics of attention’; ‘Here comes anyware’, The Economist; Lange, ‘De informatierevolutie’; Van Baelen en Mommers, ‘Ik word niet gearresteerd voor dit stukje!’; Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 35 – 38.

[16] Lange, ‘De informatierevolutie’.

[17] Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 37 – 38.

[18] Lange, ‘De informatierevolutie’.

[19] Van Baelen en Mommers, ‘Ik word niet gearresteerd voor dit stukje!’.

[20] Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 37.

[21] Lange, ‘De informatierevolutie’.

[22] Shirky, ‘The political power of social media’

[23] M. Van Grunsven, ‘Liever lui dan activist’, in: De Groene Amsterdammer, 20 oktober 2010; Lange, ‘De informatierevolutie’.

[24] Van Baelen en Mommers, ‘Ik word niet gearresteerd voor dit stukje!’; Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 35 – 48; Lange, ‘De informatierevolutie’.

[25] Lange, ‘De informatierevolutie’.

[26] Van Baelen en Mommers, ‘Ik word niet gearresteerd voor dit stukje!’; Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 35 – 48; J. Palfrey, ‘Middle East Conflict and an Internet Tipping Point’, Technology Review (web) 25 februari 2011; Lange, ‘De informatierevolutie’; Morozov, ‘Tunisia, social media and the politics of attention’.

[27] Zuckerman, ‘The first Twitter revolution?’; Palfrey, ‘Middle East Conflict and an Internet Tipping Point’; Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 35 – 38.

[28] Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 35 – 48; Palfrey, ‘Middle East Conflict and an Internet Tipping Point’.

[29] Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 48; ‘President Obama calls on Egypt to bring back the Internet, social media’, Los Angeles Times (web) 28 januari 2011; ‘Egypt internet comes back online’, BBC News (web) 2 februari 2011.

[30] Howard en Hussain, ‘The Upheavals in Egypt and Tunisia’, 48; Palfrey, ‘Middle East Conflict and an Internet Tipping Point’.

[31] Goldsmith en Wu, Who controls the internet?, 179 – 184.

[32] Shirky, ‘The political power of social media’; Palfrey, ‘Middle East Conflict and an Internet Tipping Point’; P. Feuilherade, ‘Iran’s banned press turns to the net’, BBC News (web) 9 augustus 2002; ‘Iran steps up net censorship’, BBC News (web) 12 mei 2003; C. Rhoads en L. Chao, ‘Iran’s web spying aided by Western technology’, The Wall Street Journal (web) 22 juni 2009; I. Black, ‘How Iran is filtering out dissent’, The Guardian (web) 30 juni 2009.

[33] Shirky, ‘The political power of social media’; Palfrey, ‘Middle East Conflict and an Internet Tipping Point’; Black, ‘How Iran is filtering out dissent’.

[34] Newey en Ecclestone et al. (eds), Liberating cyberspace, 1.

[35] Goldsmith en Wu, Who controls the internet?, 13 – 20, 25 – 27.

[36] C. Calhoun, ‘Civil Society and the Public Sphere’, in: Public Culture 5 (1993) 267 – 280, daar: 267 – 270; G. Yang, ‘The co-evolution of the Internet and civil society in China’, in: Asian Survey 43 : 3 (2003) 405 - 422, daar: 406; C. Calhoun, ‘Civil Society/Public Sphere: History of the Concept’, in: N.J. Smelser en P.B. Baltes, International Encyclopedia of the Social & Behavorial Sciences (2001) 1897 – 1903, daar: 1897, 1902.

[37] A.R. Abootalebi, ‘Civil society, democracy, and the Middle East’, in: Middle East Review of International Affairs 2 : 3 (september 1998) 46 – 59, daar: 46; S.A. Cheema, ‘Development of civil society and democratization in the Middle East’, in: Lex et scientia 16 : 2 (2009) 445 – 445, daar: 450; M. Fandy, ‘Information technology, trust, and social change in the Arab world’, in: Middle East Journal 54 : 3 (2000) 378 – 394, daar: 378.

[38] Ghareeb, ‘New media and the information revolution in the Arab world’, 396, 414 – 417.

[39] Fandy, ‘Information technology, trust, and social change in the Arab world’, 378, 382, 391 – 394.

[40] Goldsmith en Wu, Who controls the internet?, 30 – 32, 36 – 41, 46, 62 – 66, 89 – 104, 148 – 150, 179 – 184.

[41] Idem, 13 – 49, 87 – 104, 179 – 184.

[42] P. Zantingh, ‘Wikipedia gaat morgen op zwart. Waarom?’, NRC Handelsblad (web) 17 januari 2012.

[43] P. Zantingh, ‘Internetproviders moeten The Pirate Bay blokkeren – “gevaarlijke zaak” ’, NRC Handelsblad (web) 11 januari 2012.

Meer weten