Geen afbeelding beschikbaar

De liefderijke vader heeft haast

Napoleon was slechts een half uur in Zaandam. Maar dat is lang genoeg om het vaak vertelde verhaal van dit bezoek bol te laten staan van mythes, tegenstrijdigheden en halve waarheden. Want zei hij werkelijk ‘Sans pareil’ toen hij de schone Zaan aanschouwde? En is de keizerin echt in schaterlachen uitgebarsten toen ze het piepkleine Czaar Peterhuisje zag.

Door Anja Krabben

Gistermiddag circa half drie werden wij geheel onverwacht verrast met de komst van H.H.M.M. in onze gemeente, zij kwamen aan land bij de reeds van tevoren in gereedheid gebrachte steiger en omdat zowel de maire van Oost-Zaandam als ik pas op het moment van aankomst van onze doorluchtige souverein hier bericht van kregen en dus volstrekt onmogelijk was hem bij aankomst te ontvangen, behaagde het Zijne Majesteit twee daar aanwezige gemeenteraadsleden aan te spreken en enkele vragen te stellen. Inmiddels verscheen ik, en vervolgens de Maires van de overige dorpen, de vice-burgemeesters en de gemeenteraden, evenals de commissaris van  politie, allen in vol ornaat, en hadden het onschatbare genoegen H.H.M.M. te mogen complimenteren wat door Hoogstdenzelven met veel goedheid werd beantwoord. En genoten we verder de eer H.H.M.M. te mogen begeleiden naar de hut waarin Czaar Peter van Rusland heeft gewoond. H.H.M.M. bezichtigden deze en keerden na slechts een half uur in onze gemeente vertoefd te hebben naar hun gereedliggende vaartuigen terug.

Slechts een half uur waren Napoleon en Marie Louise in Zaandam, zo vermeldt H.C. Göbel (1754-1823), Maire van West-Zaandam in een verslag aan de onderprefect. (Voor de leesbaarheid zijn Göbels woorden in hedendaags Nederlands ‘vertaald’.) Een half uur was toch nog lang genoeg voor Aaltje Arisdochter van den Broek om een welkomstgedicht voor te lezen, waarvoor zij, aldus Göbels, ‘een prachtig horloge met paarlen vercierd’ kreeg

Zoals zoveel gemeenten was Zaandam al in september op de hoogte gebracht van de komst van het keizerlijk paar en de mogelijkheid dat ze ook de Zaan zouden bezoeken. En evenals overal elders werd Göbel verteld welke maatregelen er genomen moesten worden (gewenste versierselen, vlaggen op gebouwen, klokgelui bij aankomst et cetera), en hoe hij er uit moest zien: Gij zult wel zorgen, da UE benevens de Heere Adjunct-Maires, van een behoorlijk Costume voorzien zijt, maar tevens dat de kosten daarvan zo laag mogelijk gehouden moesten worden voor het geval het bezoek niet zou doorgaan. En uiteraard moest de ontvangst gepaard gaan met ‘ongeveinsde blijken van vreugde’.

Göbel deed zijn uiterste best: zowel publieke als particuliere gebouwen waren ‘allerprachtigst vercierd met decoratiën en groene festoenen’, alle molens en fabrieken waren met vlaggen versierd en ‘twee der aanzienlijkste huizen waaren in gereedheid gebragt tot den ontfangst van hunne Majesteiten.’ Een van die huizen was waarschijnlijk Göbels eigen woning aan het Schapenpad. Hier stond een van de acht erebogen die waren opgericht, gemaakt door timmerman Gerrit de Roode, die jaren moest zeuren om zijn geld en zelfs in 1814 (!) een advocaat in de arm moest nemen om betaald te krijgen. Overigens blijkt uit de rekeningen voor de erebogen dat men rekening hield met diefstal of vernieling van de versierselen, er staat een post op voor ‘wagters bij de Erebogen’ van 13 gulden.

Eind september vroeg Göbel per brief aan de onderprefect of de keizer per ‘voituur’ of per ‘vaartuig’ zou komen, op welke tijd en op welke dag. En als dat in de voormiddag zou zijn of er dan een ‘dejeuné dinotoir [sic] of iets soortgelijks’ bereid moest worden. (Een déjeuner dînatoire is een warme maaltijd, meestal laat in de middag, die vooral voorkomt bij officiële gelegenheden zoals een huwelijksfeest of een diplomatieke ontvangst.) De onderprefect wist op dat moment daar nog niets over te melden. En enkele weken later ook niet. Op 9 oktober kwam Napoleon in Amsterdam aan, vanaf dat moment kon het bericht van zijn bezoek aan Zaandam ieder moment komen. Maar blijkbaar toch niet tijdig genoeg. Het lijkt er op dat Napoleon dit uitstapje, dat niets met het echte doel van zijn bezoek te maken had (de versterking van de Hollandse kust tegen een mogelijke invasie vanuit Engeland), maar eerder voortkwam uit een persoonlijke voorkeur – hij was een bewonderaar van Peter de Grote – op het laatste moment heeft ingepland op een dag dat er wat tijd over was.

Sans pareil

Jacob Honig (1816-1870) weet in zijn Geschiedenis der Zaanlanden uit 1849 allerlei bijzonderheden te vertellen waar Göbel in het geheel niet van spreekt. Honig kan het niet zelf hebben meegemaakt, want hij was in 1811 nog niet geboren. Hij kan het eventueel op mondelinge bronnen hebben gebaseerd, maar zegt daar niets over. Het stukje is te mooi om niet in zijn geheel te citeren: ‘Er was veel volk op de been, maar het was eene massa, die zich niet in luide vreugdekreten uitte; het was of het koude gelaat van den gevreesden ieders tong boeide en het hart verstijfde. Met snellen gang liep de Keizer de menigte door; op de Hooge Sluis stond hij een oogenblik stil; het schoone gezigt op de Achterzaan boeide hem eene wijle, ja, perste hem een “sans-pareil” af. Hij spoedde zich voort naar het Peterhuisje, maar de geringe hut kon de trotsche man des fortuins, die zich zelven de Keizerskroon op het hoofd gezet had, niet boeijen, en toch haakte hij toen reeds naar de schepping van hem, die hier dissel en bijl gehanteerd had! Met geringe belangstelling, met een smadelijk lachje niet alleen bezag hij alles, maar zelfs zekere lompheid en wrevel moet hij daar bij vertoond hebben. De Keizerin echter, die, bij het denkbeeld van eene eenmaal Keizerlijke woning iets grootsch en vorstelijks schijnt verwacht te hebben, gaf, op het zien der bouwvallige en armoedige hut, hare teleurstelling door een schaterend gelach te kennen.’

Kan het nog onaangenamer? Maar klopt het? Honig was niet bepaald Fransgezind te noemen en hij doet in zijn boek alsof dit voor de gehele Hollandse bevolking in die tijd had gegolden. Hij noemt Napoleon ‘de man des gewelds’ en schrijft: ‘Het was veel gewaagd van den man des gewelds, het diep verguisde Holland te bezoeken, vooral op het oogenblik, dat de conscriptie in werking kwam. Hij scheen niet te vreezen voor de woede van een vertrapt volk! Maar hoe beleedigd men ook was, de ijzeren scepter hield iedere poging tot wederstreven terug, en uitwendig was het of een beminde Vorst zijne Staten bezocht; maar had de Keizer kunnen lezen in de harten der duizenden, die toegestroomd waren om hem te zien, hij zou er geene liefde of genegenheid, maar vrees en magtelooze woede in gevonden hebben.’

Honig was ook bevooroordeeld wat zijn geliefde Zaan betrof en schrijft elders in Geschiedenis der Zaanlanden: ‘Van de dam en vooral van de Hoge Sluis heeft men een heerlijk vergezicht; voor u het IJ met de Amstelstad in het verschiet, achter u de Binnenzaan met zijn dicht bebouwde oevers; een tafereel, dat zelfs Napoleon geboeid moet hebben.’

Het lijkt er op dat Honig zijn fantasie de vrije loop heeft laten gaan bij Napoleons uitroep ‘Sans Pareil’. Dat neemt niet weg dat velen dit graag voor waar aannemen, tot verleden jaar bestond er een restaurant aan de Lagedijk aan de Zaan met de naam Sans Pareil.

Bonne humeure

Zo chagrijnig als Honig Napoleon laat zijn in Zaandam, zo goedgehumeurd is de keizer in het dagboek van Willem de Clercq. (De Amsterdammer Willem de Clercq (1795-1844) hield van jongs af een dagboek bij en beschrijft daarin onder andere uitgebreid Napoleons bezoek aan Amsterdam, zie NiN #1). De Clercq was er zelf niet bij in Zaandam, maar baseert zijn beschrijving van het bezoek op verhalen van personen die wel mee waren geweest, zoals een grenadier.

De Clercq schrijft dat Napoleon en Marie Louise met een klein gevolg naar Zaandam waren gevaren, hij noemt de hertogin van Montebelle (dezelfde die later uit naam van Napoleon een horloge stuurt aan Aaltje) en haar kinderen, twee grenadiers en nog enkele bedienden en personen uit zijn gevolg.

Ook hij vermeldt dat het tijdstip van het bezoek onverwacht was en dat de twee burgemeesters (van West- en Oost-Zaandam) maar net op tijd aankwamen om Napoleon te begeleiden naar het Czaar Peterhuisje. De jonge meisjes die het boeket overhandigden aan Marie Louise hadden geen tijd gehad zich in hun feestelijke jurken te ‘hijsen’ en kwamen in hun ‘costume ordinaire’. Maar: ‘Desondanks lachte de keizer hartelijke en toonde hij zich zeer tevreden en zei zelfs luid en duidelijk dat men een bruidsschat moest schenken aan het meisje.’ (Wordt hier Aaltje bedoeld?, AK) Hij werd niet eens kwaad toen een oude vrouw hem zijn hoofddeksel wilde afnemen om zijn kapsel te bekijken. De boot die de keizer terug naar Amsterdam voer beviel hem zo, dat hij hem ter plekke kocht en cadeau deed: volgens de een aan de schipper en volgens de ander aan degene die die dag het roer bediende. Letterlijk citaat van De Clercq: ‘De grenadier die de keizer op deze tocht vergezelde en die over deze bijzonderheden vertelde, zei dat hij de keizer nog nooit in zo’n goed humeur had gezien dan in dit land. Andere personen bevestigden dit.’

Wie heeft er gelijk, Honig of De Clercq? De mythe gaat verder. Volgens de overlevering heeft Napoleon zijn naam gezet in het Czaar Peterhuisje. Wat zou kunnen, omdat enkelen hem toen al waren voor gegaan en velen nog zouden volgen. De muren van het huisje tellen duizenden handtekeningen, de eerste is van circa 1788. De beheerder laat deze zogenaamde handtekening desgewenst graag zien, naast de bedstede, maar lijkt er zelf niet echt in te geloven. En helaas is in de onduidelijke krabbel met de beste wil van de wereld geen ‘Napoleon’ te herkennen, zelfs geen N zoals sommigen beweren.

Volgens een ander verhaal zou Napoleon bij binnenkomst in het piepkleine huisje hebben gezegd: “Niets is de grote man te klein.” Göbel rept er niet van, maar dat neemt niet weg dat het een mooie anekdote is en tot op de dag van vandaag wordt dit verhaal in leven gehouden  met een houten bord aan een van de muren van het huisje waarop de tekst in 19e eeuws Nederlands (‘Niets is den grooten man te klein’) en het Russisch geschreven staat.

Teleurstelling

De teleurstelling over dit korte, gehaaste bezoek moet groot zijn geweest bij Göbel. Hij had weliswaar de hand geschud van de grote keizer, en misschien zelfs de tijd gehad een korte toespraak te houden (toespraken moesten vooraf worden voorgelegd aan de prefect en door hem worden goedgekeurd, die van Göbel is niet bewaard gebleven), maar had hem niet thuis kunnen ontvangen.

Zijn geschrift aan de onderprefect loopt over van Fransgezindheid en kruiperige onderdanigheid, maar hij kan het niet laten te spreken van een ‘smartelijke onverhoedse aankomst’ van het keizerlijk paar. Er klinkt zelfs iets van een verwijt door in deze zin: ‘Kortom alle mogelijke schikkingen, om de beste onder de Vorsten van onze liefde, trouw en onbegrensde eerbied de onloochenbaarste bewijzen te geven, waren in gereedheid gebracht en met diep leedwezen hebben wij deze door de alleszins onverwachte aankomst en korststondig verblijf van H.H.M.M. in onze gemeente vruchteloos moeten aflopen.’

Het kon natuurlijk nog erger, zoals elders in dit nummer blijkt, want in Edam, Monnickendam en Alkmaar nam Napoleon niet eens de moeite zijn ruituig te verlaten.

Maar uiteindelijk toont Göbel zich weer geheel de gedienstige onderdaan, want: ‘Alleen de duidelijke tevredenheid die H.H.M.M. jegens ons aan den dag legden kan ons in onze mislukte verwachting troosten.’ En om elke twijfel weg te nemen: ‘…het was met smart dat wij hoogstdenzelven onze gemeente weer zagen verlaten, maar deze smart werd gelenigd door de vriendelijke alleszins vertrouwelijke houding van hunne majesteiten. Het was niet de heerser van gans Europa die zich vertoonde, neen het was de liefderijke vader in de kring van zijn dankbare kinderen.’

Het was op 13 oktober

Het lijkt niet zo belangrijk, maar voor een echte historicus en zeker voor de ware Napoleon bewonderaar, die liefst wil weten wat Napoleon deed op elke dag en elk uur van zijn leven, is het een serieuze kwestie: Op welke dag bezocht Napoleon Zaandam? Honig en de meeste auteurs na hem, die zich voor een groot deel op Honigs boek lijken te baseren, schrijven dat het op vrijdag 11 oktober was. Anderen plaatsen het bezoek op zaterdag 12 oktober.

Als we de enige man die er bij was en erover geschreven heeft (voor zover bekend) moeten geloven dan was het niet 11 of 12 maar zondag 13 oktober. Zijn verslag aan de onderprefect is gedateerd op 14 oktober en begint met ‘Gisteren agtermiddag circa half drie werden wij…’ et cetera. En waarom zouden wij hem niet geloven? Hodenpijl doet dat wel in Napoleon in Nederland. Blijft de vraag waar die andere data vandaan komen? Om de verwarring nog groter te maken, neemt de Amsterdamsche Courant eind oktober 1811 het verslag van Göbel aan de onderprefect woordelijk over, maar zet er de datum van 13 oktober bij.

Helaas kan De Clercq ons hierbij niet helpen, want hij schrijft op 16 oktober in zijn dagboek over het bezoek aan Zaandam, maar vermeldt niet op welke dag die heeft plaats gehad. Wij houden het op 13 oktober.

Hein de Draayer

In de Zaanse geschiedschrijving wordt maire (en notaris) Göbel bijna uitsluitend negatief benaderd. Hij werd ervan beschuldigd met alle winden mee te draaien en kreeg daarom de bijnaam ‘Hein de Draayer’. In zijn eerste jaren in Zaandam (hij kwam uit Ouderkerk aan de Amstel) deed hij zich voor als een vurig patriot, na de orangistische restauratie van 1787 liep hij als een van de eersten met een oranje kokarde op. Nadat hij achtereenvolgens de Bataven en de Fransen had gediend (de laatste verhieven hem tot Ridder in het legioen van Eer), spande hij zich na de bevrijding van 1813 zich in om het koning Willem I tijdens zijn bezoek aan Zaandam zo goed mogelijk naar de zin te maken.

Tijdens de opstand van 21-26 april 1813 was hij spoorloos verdwenen. De doorvoering van de conscriptie leidde in Zaandam tot een volksopstand, die streng werd onderdrukt door de Fransen. Zes Zaandammers werden veroordeeld tot de kogel.

Bij keizerlijk decreet van 21 oktober werden West-Zaandam en Oost-Zaandam samengevoegd tot één nieuwe gemeente, Zaandam. Officieel ging dit in op 1 januari 1812. Göbel werd de eerste burgemeester van Zaandam, tot 1814. Vlak na zijn benoeming vroeg hij ontslag aan, hij geeft als reden op dat zijn Frans niet goed genoeg is. Daarom had Göbel ook zijn neef Gerrit van Orden (1774-1854) meegenomen tijdens het bezoek met Napoleon aan het Czaar Peterhuisje. Van Orden sprak goed Frans. Het ontslag werd hem geweigerd. In 1814 werd zijn tweede ontslagaanvrage wel gehonoreerd.

Artikel afkomstig uit

© Anja Krabben / Stichting ThemaTijdschriften

Dit artikel verscheen in Napoleon in Nederland 1811-2011, nummer 2. In 2011 gaf Stichting ThemaTijdschriften zes ThemaTijdschriften uit waarin de reis die keizer Napoleon in 1811 maakte door Nederland beschreven wordt. De zes tijdschriften zijn nog verkrijgbaar:

Titel: Napoleon in Nederland 1811-2011
Jaargang: 2011
Nummer: 1
Uitgever: ThemaTijdschriften

Meer weten

Tijdschriften: