Geen afbeelding beschikbaar

Fortuyns nieuwe politiek in historisch perspectief

Het politieke bestel is – net zoals aan het eind van de 18de eeuw – in verval. De gevestigde politiek heeft grote moeite zich los te maken van 19de-eeuwse partijpolitieke denkpatronen. De zogenaamde nieuwe politiek van Pim Fortuyn biedt geen oplossing. Zij is in wezen een hernieuwde poging in het postideologische tijdperk de politiek nieuw leven in te blazen.

S.W. Couwenberg

Al staan we te dicht op de eigen tijd voor een afgewogen oordeel daarover, toch ontkomen we er niet aan de betekenis van het eigentijdse gebeuren te interpreteren. Probleem is wel dat bepaalde vooroordelen en belangen evenals wensdenken makkelijk een stempel daarop kunnen drukken. Hoe dit zij, de laatste decennia is er van verschillende kanten een poging gedaan de historische betekenis van eigentijdse politieke ontwikkelingen te duiden. Daarbij zijn met name drie aflopende processen gesignaleerd: het einde van het ideologische tijdperk, het einde van de politiek en het einde van de democratie. Met het eerste kan ik instemmen, maar niet met het tweede en het derde einde. ‘Democracy is easy to damage, but hard to kill’, zoals de Amerikaanse politcoloog Benjamin Barber opmerkt.

Met de groeiende invloed van internationale politieke organisaties en economische machtsconcentraties op politiek beleid dreigen elementaire democratische beginselen zoals democratische legitimiteit en verantwoording van beleid wel geruisloos uitgehold te raken. Op Europees niveau is dit probleem nu het meest urgent en wordt het in brede kring ook als zodanig onderkend.

Het ideologische tijdperk is begonnen met de liberale revoluties van de 18de eeuw, in Frankrijk met de revolutie van 1789. Het einde van de Koude Oorlog in 1989 betekent ook het einde van dat tijdperk, althans wat de polarisatie tussen socialisme en kapitalisme betreft die sinds eind 19de eeuw de voornaamste inzet van dat tijdperk is geweest. We zien sindsdien daarentegen wel een reveil van etnisch en politiek nationalisme met extreem-rechtse uitlopers in een aantal landen die zich afzetten tegen het politieke establishment waarin de rivaliserende stromingen van socialisme, liberalisme en christen-democratie geheel of grotendeels zijn opgegaan.

 Arie Kievit/HH.

Het einde van de polarisatie tussen socialisme en kapitalisme is officieel bekrachtigd in het cvse-Handvest van Parijs van 1990. Een brede ideologische consensus rond democratie, rechtsstaat, mensenrechten en markteconomie is daarin bevestigd. Sinds de jaren vijftig is dat voorbereid door The Congress for Cultural Freedom. Daar is voor het eerst ook het idee van The End of Ideology gelanceerd en uitgewerkt door prominente westerse intellectuelen als D. Bell, M.S. Lipset, E. Shils, R. Aron en anderen. Dat idee heeft sindsdien gestalte gekregen in het concept van gemeenschappelijke westerse waarden als korte samenvatting van die ideologische consensus.

De bedoeling van deze bijdrage is de zogenaamde nieuwe politiek van Pim Fortuyn in een historisch perspectief te plaatsen en te duiden. Onder invloed van postmodern denken is zo’n historische benadering in de Nederlandse politiek niet gebruikelijk meer. Vandaar dat men zo weinig leert vande eigen geschiedenis. Ik ga hierbij uit van de theorie van het einde van de ideologie. Maar dat impliceert niet zonder meer het einde van de politiek. Fortuyn heeft dat met zijn nieuwe politiek op saillante wijze gedemonstreerd, ja door zijn provocerende optreden beleefden we in het heersende sterk op overleg en consensus gerichte politieke klimaat zelfs een plotselinge terugkeer van politiek als vriend-vijandrelatie in de zin van de Duitse staatsrechtgeleerde Carl Schmitt (zie zijn Der Begriff des Politischen, 1932).

Ideologisering en ontideologisering

In de tijd voor de liberale revoluties van de 18de eeuw ging het in de politiek hoofdzakelijk om verandering van machtsverhoudingen of het behalen van handelsvoordelen als op zichzelf staande doelstelling en in bepaalde gevallen ook om geloofstwisten. Over de inrichting van de samenleving bestond een breed gedragen consensus die verankerd was in een goddelijke en natuurlijke orde en dus als onaantastbaar werd beschouwd. Sinds juistgenoemde revoluties verandert dat echter.

Inzet van politieke strijd wordt dan primair de vraag naar de inrichting van de samenleving, met andere woorden de vraag hoe de samenleving het best kan worden ingericht. Dat leidt tot toenemendeideologisering van de politieke verhoudingen en strijd, eerst op nationaal en in de 20ste eeuw ook op internationaal niveau met de Koude Oorlog, het ideologische conflict tussen de communistische en kapitalistische wereld, als hoogtepunt. De politieke en sociale filosofie krijgt daardoor een nieuwe oriëntatie. Zij wordt actief betrokken bij de politieke strijd. Haar ideeën worden daaraan dienstbaar gemaakt en getransformeerd in concurrerende ideologieën. De intelligentsia die in die geestelijke omwenteling als nieuwe geestelijke en morele elite op de voorgrond treedt, speelt in dat transformatieproces een cruciale rol. Politieke strijd spitst zich sindsdien steeds meer toe op de ideologische grondslagen van de samenleving.

Hand in hand hiermee ontstaat een nieuwe politieke indeling: de links-rechtstegenstelling waarmee we sindsdien zo vertrouwd geraakt zijn. Links staat voor erkenning van de beginselen van vrijheid en gelijkheid als grondslag van de samenleving; rechts voor handhaving van traditionele normen en waarden, met andere woorden van de gevestigde orde en daarin verankerde gezagsposities. Links en rechts wisselen van positie met de verandering van de machtsverhoudingen.

Zo begon het liberalisme als protagonist van de emancipatie van de burger en streed het voor erkenning van burgerlijke vrijheid en gelijkheid in een feodaalmonarchale samenleving met haar privileges van monarchie en adel en werd het zodoende de eerste vertolker van links gedachtegoed. Naarmate het daarmee succes heeft, verschuift het meer naar rechts en komt het samen met vroegere conservatieve opponenten te staan tegenover het socialisme in zijn verschillende varianten. Dit vertolkte een nieuwe, socialistisch geïnspireerde interpretatie van de beginselen van vrijheid en gelijkheid en zette zich als zodanig in voor de emancipatie van de arbeidersklasse.

De linkse positie verschuift zodoende van liberalen naar socialisten. Wel splitst zich dan de links-liberale vleugel van het liberalisme af van de conservatief wordende liberale hoofdstroom en krijgt in Nederland sinds 1900 gestalte in de Vrijzinnig Democratische Bond. Na 1945 is die linksliberale afsplitsing via de Doorbraakbeweging grotendeels opgegaan in de PvdA. In de jaren zestig herleeft zij als afzonderlijke stroming in D66.

Dwars op de polarisatie tussen socialisme en liberalisme positioneert zich het christelijk confessionalisme (sinds 1945 steeds meer als christelijke democratie aangeduid). En dat komt in de eerste plaats op voor handhaving van godsdienstige principes en belangen tegen het secularisme dat socialisme en liberalisme als erfgenamen van de Franse Revolutie blijft verbinden. In Nederland komt dat tot gelding als religieus-politieke antithese die de politieke en maatschappelijke verhoudingen tot de jaren zestig van de 20ste eeuw hoofdzakelijk bepaald heeft.

Dankzij zijn confessionele identiteit – het politiek samengaan van kiezers op basis van geloof maar ongeacht klassepositie – streeft het naar een verzoening van maatschappelijke tegenstellingen als antwoord op de socialistisch-liberale polarisatie en speelt het zodoende een bemiddelende rol tussen beide stromingen en hun verschillende principes en belangen. Dit resulteert in de ontwikkeling van de sociale verzorgingssaat als politiek compromis tussen liberale en socialistische principes en in de Nederlandse grondwet van 1983 in de integratie van klassiek-liberale en sociale grondrechten.

Een PvdA-kopstuk als S. Mansholt merkte al in 1957 op dat er eigenlijk weinig verschil meer is tussen sociaal-liberalisme en liberaal-socialisme. De polarisatie tussen socialisme en liberalisme verliest dankzij de ontwikkeling van de verzorgingsstaat steeds meer haar bestaansreden, al heeft Nieuw Links in de jaren zestig en zeventig wel geprobeerd die polarisatie nieuw leven in te blazen. Maar dat is niet gelukt. De Derde-Wegpolitiek van de sociaal-democratie sinds de jaren negentig, gericht op een flexibele middenweg tussen marktwerking en staatsinterventie, bevestigt dat. De sociaal-democratie, zo is van christendemocratische zijde hierop gereageerd, volgt hiermee een christendemocratische koers.

De christelijke democratie verliest op haar beurt haar specifiek politieke rol als bemiddelaar tussen socialisme en liberalisme. Met de totstandkoming van het CDA gaat ook zijn principieel confessionele oriëntatie teloor. Die maakt plaats voor de voorheen als vrijzinnig principieel verworpen formule van christendom boven geloofsverdeeldheid die inmiddels door toelating van moslims, hindoes en zelfs agnosten verder verwaterd is; en hand in hand hiermee voor een politieke overtuiging bestaande uit vier kernbegrippen (gerechtigheid, gespreide verantwoordelijkheid, solidariteit en rentmeesterschap) die nauwelijks nog christen-democratisch te noemen zijn, zoals christen-democraten zelf erkennen.

Als de buitenwacht het CDA voor opportunistisch of onberekenbaar houdt, ziet men dat niet verkeerd, aldus een prominente christen-democraat als de staatsrechtgeleerde A.M. Donner, de vader van de huidige minister van Justitie. Met abstracte maatschappijvisies valt niet meer te scoren, verklaarde ook CDA-premier Balkenende zelf vorig jaar in een interview. Dat geldt ook voor andere partijen uit het ideologische tijdperk zoals de sociaal-democratie en het liberalisme. Wat nog over is aan politiek ideologisch denken, blijft steken in heel algemeen geformuleerde waarden en normen zoals gerechtigheid, vrijheid, democratie, menselijke gelijkwaardigheid en solidariteit waar geen eigen ideologische identiteit meer aan te ontlenen valt. Die moet nu gezocht worden in de wijze waarop die gemeenschappelijke waarden operationeel gemaakt worden in beleid.

VVD-leider Hans Wiegel genietend van de media-aandacht, omstreeks 1980. Met het wegvallen van de ideologische tegenstellingen tussen partijen, is de populariteit en mediageniekheid van de partijleider vaak beslissend voor het electorale succes.

Achtergrond succes Fortuyn

Het einde van de traditionele ideologische scheidslijnen en daarop gebaseerde strijd betekent nog niet het einde van de politiek, al is er onder sociologen (bijvoorbeeld de bekende Duitse socioloog Helmut Schelsky) en bestuurskundigen (onder anderen Paul Frissen) wel een stroming die daarvan uitgaat. Politiek maakt in hun ogen plaats voor een zuiver technocratisch bewind. Denken in politieke tegenstellingen en strijd past daar uiteraard niet meer in. Voor intellectuelen die in het ideologische tijdperk als ideologen een prominente rol konden spelen, rest nog slechts een bescheiden rol als specialistisch deskundige ten dienste van dat technocratische bewind.

De zogenaamde nieuwe politiek van Fortuyn die daarbij in feite voortbouwt op het politieke initiatief en streven van Leefbaar Nederland, is in wezen een hernieuwde poging in het postideologische tijdperk de politiek nieuw leven in te blazen. Die gaat niet langer over ideologische tegenstellingen, maar over doelstellingen en –resultaten van beleid, waarop partijen bij volgende verkiezingen kunnen worden afgerekend. Het Rotterdamse college van burgemeester en wethouders heeft dat inmiddels begrepen en heeft een aantal doelstellingen van beleid geformuleerd waarop burgers het stadsbestuur bij de volgende verkiezingen mogen beoordelen en zonodig afrekenen. Doordat partijpolitieke verschillen veel minder groot zijn dan in het ideologische tijdperk, is de persoonlijke uitstraling van de politieke leider ook meer dan voorheen een belangrijke toetssteen geworden.

Onder Paars is de oude ideologische strijd begraven met het afschudden van de ideologische veren door de PvdA en de eerder genoemde Derde-Wegpolitiek als alternatief. Maar de ontwikkeling van een nieuwe beleidsgerichte politiek met derhalve strijd tussen verschillende beleidsvisies als inzet wordt nog steeds gehinderd door de erfenis van de verzuilingsperiode. Daartoe behoort onder anderen ook de neiging alles wat politiek gevoelig is en een potentiële bron van conflicten te depolitiseren.

Het is lange tijd juist de sociaal-democratie geweest die zich hiertegen verzet heeft, voor de oorlog door klassenstrijd te prediken, na de oorlog door een nieuw politiek bestel te propageren op basis van de tegenstelling progressief-conservatief en in de jaren zeventig een polarisatiestrategie rond de links-rechtstegenstelling. Beide pogingen zijn mislukt. Onder Paars is de PvdA zelf sterk in de ban geraakt van de eens zo fel bestreden depolitiserende consensuspolitiek. Paarse politiek verschrompelde zodoende steeds meer tot beheer en bestuur. Dat werd overigens mede in de hand gewerkt door het CDA dat als belangrijkste oppositiepartij sterk tekort schoot als alert en kritisch politiek alternatief. In het verouderde politieke bestel dat het CDA zelf krampachtig in stand houdt, was dat ook een moeilijke opgave.

Onder Drees heeft de PvdA in de jaren vijftig ter wille van regeermacht trouwens al veel van haar sociaal-democratische identiteit prijsgegeven. Dat bracht een sterk betrokken sociaal-democraat eind jaren vijftig ertoe geïrriteerd uit te roepen: ‘In de verkiezingsstrijd bestrijden partijen elkaar alsof zij de grootste principiële tegenstanders van elkaar zijn. Daarna kan het allemaal binnenskamers worden afgekust en een heel programma gezamenlijk beleden worden. Een normale kiezer slikt dat niet als een tonicum voor politieke belangstelling en een bewijs van invloed.’ De hier geschetste spanning tussen verbaal beleden politiek conflict en depolitiserende consensuspraktijk ondermijnt de laatste decennia steeds meer de geloofwaardigheid van het oude politieke bestel dat daardoor als een eenpartijstaat, als één pot nat, ervaren wordt.

De onvrede hierover leidde in de jaren zestig tot de rebellie van Nieuw Links en D66 en de laatste tijd tot de opkomst van de leefbaarheidsbeweging en het ongekende succes van de LPF als voor de oude partijen onthutsend hoogtepunt. De jarenlange linkse depolitisering van de problematiek rond migratie, integratie en veiligheid en taboeïsering van een vrije discussie daarover evenals het blijven negeren van de rechts geachte onvrede hierover is tenslotte omgeslagen in een radicale politisering van deze problematiek door Fortuyn die daaraan zijn succes grotendeels te danken heeft. Het linkse denken was op dit punt verstard geraakt tot een dogma dat niet ter discussie gesteld mocht worden op straffe van beschuldigd te worden van rechts-extremisme.

Na D66 en Nieuw Links heeft Fortuyn voorts onze diepgewortelde regententraditie die evenals onze consensustraditie tot de harde kern van het oude bestel behoort en onder Paars weer veel irritatie opriep, aan de kaak gesteld. Ook dat heeft bijgedragen aan zijn succes.

Ruk naar rechts populisme?

De snel gegroeide aanhang van Fortuyn is geïnterpreteerd als een ruk naar rechts. Maar de klassieke links-rechts tegenstelling heeft in het postideologische tijdperk veel van haar politieke scherpte verloren. Dat zien we ook in dit geval. De politieke aanval van eerst Leefbaar Nederland en daarna vooral van de LPF onder leiding van Fortuyn richtte zich op een zestal grote issues:

- Revitalisering van de publieke sector die teveel overheerst geraakt was door het marktdenken;

- terugdringing van de migratiedruk terwille van een betere integratie van migranten;

- hernieuwde nationale bewustwording als reactie op interne desintegratie en de groeiende invloed van Europese mondiale integratie;

- bestrijding politiek conformisme (politiek correct denken) als uitvloeisel van de Nederlandse consensustraditie;

- vernieuwing van het oude politieke bestel en versterking van de volksinvloed daarin;

- het terugdringen van politieke benoemingen in het openbaar bestuur.

Fortuyn maakte zich, zoals PvdA-bestuurskundige R. in ‘t Veld (in nrcHandelsblad, 20 oktober 2002) opmerkt, bovendien tot tolk van de kleine man die zich machteloos voelt tegenover de mensen die ertoe doen en die ook de ambities van Fortuyn afwezen.

Dit alles kan men toch moeilijk louter als een ruk naar rechts benoemen. Nieuw in het politieke optreden van Fortuyn was hoofdzakelijk zijn presentatie die sterk afweek van de conventionele manier van politiek bedrijven. Maar eigenlijk was die toch weer niet zo nieuw, omdat zij in zekere zin herinnert aan de provocerende politieke stijl van de rebellerende generatie der jaren zestig die toen, evenals Fortuyn later, brutaal uitriep dat de keizer geen kleren aanheeft.

Als babyboomer is Fortuyn een typische representant gebleven van die generatie. Qua stijl van optreden straalde hij nog iets uit van de verbeelding aan de macht die zijn generatie kortstondig vertolkte. Maar wel verschilde zijn politieke stellingname nu in zoverre dat hij zich in de jaren zestig vereenzelvigde met de toenmalige socialistisch geïnspireerde rebellie en sinds de jaren negentig steeds meer met de neoliberale tijdgeest. Zijn presentatie onderscheidde zich voorts van de gangbare door een elitaire uitstraling feilloos te combineren met een welsprekende vertolking van de stem des volks. Dat laatste is als populistisch gehekeld. Maar wat is er in een democratische context mis met populisme als dat zich richt op het duidelijk, zij het wat simplistisch vertolken van wat onder de bevolking leeft aan problemen en irritaties?

Het socialisme met zijn klassenstrijd en de leider der Anti-Revolutionaire Partij Abraham Kuyper met zijn godsdienstig-politieke antithese zijn daarin op prominente wijze voorgegaan. Een democratie die vrij is van populisme moet nog uitgevonden worden, zoals de Belgische liberale eerste minister Guy Verhofstadt in dit verband in een interview in Elsevier opmerkte.

Juist vanwege zijn raadselachtigheid schreeuwt het fortuynisme om duiding, zo menen twee historici in een artikel in Historisch Nieuwsbladvan juni 2002 over de wortels van Fortuyns gedachtegoed. Maar zo raadselachtig is dat gedachtegoed toch niet. Het is een combinatie van linkse en rechtse ideeën zoals we dat ook al gezien hebben bij de Derde-Wegpolitiek van de sociaal-democratie in de jaren negentig. En de christendemocratie is op de keper beschouwd al sinds lang een combinatie van meer liberale en meer sociaal-democratische ideeën. Deze historici plaatsen Fortuyn in de politieke traditie van de patriottenbeweging van de laatste decennia van de 18de eeuw en de NSB van de jaren dertig. Zij doen dat met een beroep op een aantal prominente historici.

Het op één lijn stellen van deze drie politieke bewegingen getuigt van weinig historisch inzicht. Historici plegen in de regel sterk de nadruk te leggen op het unieke, specifieke en onvergelijkbare in de geschiedenis. Daarom vinden zij ook dat we uit de geschiedenis niets kunnen leren. Dat laatste heb ik herhaaldelijk bestreden, onder andere in dit tijdschrift, maar wel vind ik dat historische stromingen als juist genoemde politieke bewegingen beoordeeld moeten worden in de specifieke context van hun tijd. Als we dat doen heeft de patriottenbeweging onmiskenbaar een progressieve signatuur in tegenstelling tot de NSB in haar tijd.

Bij de vergelijking die met de NSB wordt gemaakt, wordt de historische context eveneens teveel uit het oog verloren. Het accentueren van persoonlijk leiderschap door Fortuyn valt niet zomaar te vergelijken met die in de NSB. Fortuyns leiderschap heeft veel meer te maken met de ontideologisering van de politiek en de toenemende personalisatie daarvan die in de politicologische literatuur sinds de jaren zestig al gesignaleerd is en door de Franse politicoloog M. Duverger verwerkt is in zijn theorie van de republikeinse monarchie.

Fortuyns houding tegenover vreemdelingen en de islam die ook genoemd wordt als verwant met de politieke houding van de NSB, verschilt niet van die welke Bolkestein te dien aanzien eerder heeft ingenomen en zij moet beoordeeld worden in de context van de groeiende onvrede over de weg-met-ons-mentaliteit die in linkse kringen jarenlang de toon aangaf. In Fortuyns anti-establishmentopstelling zien de historici ook verwantschap met de NSB. Dat mag zo zijn, maar is dit niet kenmerkend voor alle nieuwe partijen die zich moeten invechten in het bestaande bestel, met name ook voor socialistische partijen die zich decennialang tegen het establishment keerde?

Ruud Lubbers op 16 juli 1993, op dat moment de langstzittende minister-president van Nederland, namelijk 3908 dagen. Als een van de verdiensten van zijn premierschap noemde hij dat hij Nederland saaier gemaakt had. Uit Nederland in beeld. De geschiedenis van Nederland in de 20ste eeuw(Naarden 2001).

Historische betekenis fortuynisme

Over de historische betekenis van de kortstondige politieke rol van Fortuyn wordt nu al gespeculeerd. De Belgische historicus Marnix Beyen eindigt in Ons Erfdeel (4, 2002) een uitvoerige en kritische bespreking van de vijf delen die verschenen zijn in het nwo-prioriteitenprogramma ‘Nederlandse cultuur in Europese context’ met een interessante vraag: Zal in het ontnuchterde Nederland van na (de moord op) Pim Fortuyn de Nederlandse geschiedenis nog op dezelfde manier geschreven worden als in dit meerdelige nationale geschiedenisverhaal, dat wil zeggen met hetzelfde opgewekte geloof in de continuïteit van de Nederlandse Sonderweg? Die vraag valt nog niet te beantwoorden.

Maar met het debat over normen en waarden zoals dat door het kabinet Balkenende op gang gebracht is is nu meer dan bij eerdere debatten daarover het besef doorgedrongen dat we in moreel opzicht een ander land geworden zijn. Dat is ook in het buitenland opgemerkt. Ons land heeft zijn morele onschuld verloren zoals een aantal buitenlandse journalisten in een tv-interview opmerkte. Het is een gewoon Europees land geworden dat in moreel opzicht geen bijzondere status meer kan claimen. Het is in hun ogen ook minder saai geworden. Er is nu politiek meer aan de hand.

Na tien jaar eerste minister te zijn geweest constateerde CDA-politicus Ruud Lubbers nog trots dat hij Nederland saaier gemaakt had. Premier Kok heeft dat saaiheidsstreven onverdroten voortgezet en PvdA-politicus K. de Vries vond dat prachtig. Nederland is af, viel in de jaren negentig ook veelvuldig te horen. Politicoloog en Parool-journalist M. Zonneveld zong uitbundig de lof over ons land in zijn boek Het platte land – het succes van de Nederlandse democratie (1997). Op wat marginale correcties na leefden we hier in de best denkbare wereld, het posthistorische tijdperk van Fukuyama. Die waarschuwde wel tegen de verveling die ons in dat tijdperk te wachten stond. En die zou de geschiedenis wel eens kunnen doen terugkeren. Ik zou me hier te pletter vervelen, zo reageerde de Vlaamse schrijver Tom Lanoye in het tv-programma Zomergasten op deze euforische stemming hier ten lande. Welnu, dankzij Fortuyn en zijn politieke erfenis leven we weer in historische en naar een bekend Chinees gezegde ook in ‘interesting times’.

Fortuyn was zoals gezegd een typische representant van de ‘hondsbrutale lawaaigeneratie van ‘68’ zoals HP/De Tijd(van 27 april 2001) die generatie in een omslagartikel typeert. Maar in tegenstelling tot de meesten van zijn rebellerende generatiegenoten die spoedig een mooie carrière in het eens zo verfoeide oude bestel wisten op te bouwen, was hij daarin niet geslaagd.

Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) riep met zijn pamflet Aan het volk van Nederland(1781) op tot verzet tegen het stadhouderlijk bewind. Pim Fortuyn zag in hem een voorvaderlijk geestverwant. Archief Spiegel Historiael.

Zijn brutale en succesvolle inbraakpoging in dat oude bestel die hij op het juiste moment ondernam zoals zijn generatie van ‘68 dat ook deed, kan men ook duiden als een late revanche van Fortuyn als gefrustreerd geraakte rebel van de jaren zestig tegenover zijn voormalige linkse generatiegenoten die inmiddels behoorden tot de categorie van mensen die ertoe doen en waar hij zelf ook zo graag deel van wilde worden. Dat verklaart ook de ongemeen felle en niets ontziende wijze waarmee hij door de voormalige rebellerende maar nu in het oude bestel succesvol geïntegreerde generatiegenoten bestreden is.

Dat het kabinet-Balkenende al na 87 dagen ten val is gekomen is een teken aan de politieke wand. Het illustreert opnieuw de structurele labiliteit van de oude politiek. De schuld van die val is in de schoenen geschoven van de LPF. Dat die de politieke boodschap en missie van Fortuyn razendsnel op dramatische wijze verkwanseld heeft is geen punt van discussie. Zijn moordenaar is uiteraard ook medeplichtig. Met Fortuyn als politieke leider van zijn prille nieuwe partij was het met zijn nieuwe politiek anders en beter verlopen. Maar de oude politiek heeft ook veel boter op het hoofd. Want waarom is de LPF ontstaan en had zij zo’n overweldigend electoraal succes? Toch alleen omdat zoveel kiezers geen vertrouwen meer hadden in die oude politiek en via de LPF een krachtig protest lieten horen. En waarom hadden zij geen vertrouwen meer? Omdat men terecht het idee had dat het lood om oud ijzer was waarop men stemde. Verkiezingen waren een verplicht politiek ritueel geworden zonder inhoudelijk politieke betekenis.

Het oude bestel verkeert onmiskenbaar in zijn nadagen zoals dat ook het geval was met het in verval geraakte bestel van de Republiek der Verenigde Nederlanden op het einde van de 18de eeuw. Dat was toe aan een drastische vernieuwing en dat is toen zoals bekend aan de orde gesteld door de Patriottenbeweging. Opmerkelijk is dat Fortuyn zich in zekere zin vergeleek met Joan Dirk van der Capellen tot den Pol die met zijn pamflet Aan het volk van Nederland(1781) stem gaf aan deze volksbeweging tegen de toenmalige gevestigde orde. De onmacht van de toenmalige oude politiek tot structurele zelfvernieuwing – een onmacht die op zijn beurt ook Thorbecke in de jaren veertig van de 19de eeuw ervoer en pas dankzij de Franse Revolutie van 1848 doorbroken kon worden – die onmacht demonstreert de gevestigde politiek sinds de jaren zestig opnieuw, nu door de grote moeite zich los te maken van 19de-eeuwse partijpolitieke denkpatronen met een proces van politieke ‘Verelendung’ als gevolg.

De komeetachtige politieke opkomst van Fortuyn, de turbulentie daarover in den lande, de moord op Fortuyn, de razendsnelle neergang van de LPF, de spoedige val het kabinet Balkenende, de groeiende ideologische en politieke verwarring en de versplintering van wat met Leefbaar Nederland als nieuwe politiek begon, het zijn allemaal duidelijke uitingen van dat proces. Volgens Elsbeth Etty beleven we nu zelfs een rampjaar als dat van 1672 toen het volk redeloos, het staatsbewind radeloos en het land reddeloos was. Zo erg is het gelukkig zeker niet. Maar voor politieke elites is het wel tijd zich af te vragen of het oude bestel niet toe is aan een ingrijpende revisie.



Dit artikel is afkomstig uit:

Titel Geschiedenis Magazine
Uitgever Virtùmedia

Meer weten

Tijdschriften: