Geen afbeelding beschikbaar

Het Belgisch toeval

Hoe een Brussels relletje tot een onafhankelijkheidsrevolutie leidde. Over de oorzaken van de Belgische Revolutie van 1830 is nog geen consensus bereikt. Kwam het conflict tussen de noordelijke en zuidelijke provincies van het voormalige Verenigd Koninkrijk der Nederlanden voort uit structurele verschillen of is de oorzaak meer in het toeval te vinden? Tim Wencker onderzoekt hoe onvrede in Brussel tot de onafhankelijkheid van België leidde.

Tim Wencker

Op de avond van 25 augustus 1830 werden in Brussel festiviteiten georganiseerd ter ere van de 58e verjaardag van Koning Willem I. Het stadsbestuur had een tweetal spektakels gepland. De stad zou sierlijk verlicht worden en de bevolking werd een vuurwerkshow beloofd. Tegelijkertijd mocht de populaire opera La Muette de Portici eindelijk weer in de Muntschouwburg uitgevoerd worden, nadat de uitvoering een tijdlang verboden was geweest. De avond nam echter een onvoorziene wending. Volgens de mythe raakte de operavoorstelling, gedurende de passage over Amour sacré de la patrie, de gevoelige patriottistische snaar bij de bezoekers. De langontwikkelde anti-Hollandse gevoelens kwamen daarna dusdanig los dat deze opera door velen graag gezien wordt als het startpunt van de Belgische Opstand.

Opera’s veroorzaken geen revoluties; er was duidelijk meer aan de hand in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden

  Nu is het vrij duidelijk dat opera’s geen revoluties veroorzaken; er was duidelijk meer aan de hand in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Wat dan wel de precieze oorzaken van de Belgische Opstand zijn is niet onomstreden. Met name in Nederland en België is ontzettend veel geschreven over het onderwerp zonder dat dat tot een algemeen geaccepteerde visie heeft geleid. Enerzijds zijn er historici die de structurele verschillen tussen de noordelijke en zuidelijke provincies als belangrijkste oorzaak zien voor het uitbreken van de Opstand. Volgens hen waren Noord en Zuid simpelweg te verschillend om één koninkrijk te vormen, het was een mislukt experiment.[1] Een tweede groep benadrukt identiteit: de Belgen hadden een nationale identiteit ontwikkeld en konden maar moeilijk hun plek vinden in een op Hollandse leest geschoeid koninkrijk. Deze groep historici verwijst graag naar de mislukte Brabantse Opstand van 1790, toen delen van België zich kortstondig afscheidden van Oostenrijk, om aan te tonen dat de geschiedenis gedoemd was zich te herhalen.[2] Dit idee kent haar oorsprong in de geschriften van prominente Belgische revolutionairen zelf.[3] De derde stroming is meer genuanceerd en erkent dat er structurele verschillen tussen Noord en Zuid waren, maar dat deze op zichzelf niet de uitbraak van de Belgische Opstand kunnen verklaren. Voor de aanhangers van deze stroming spelen omstandigheden en gebeurtenissen vlak voor de uitbraak van de Opstand een grotere rol. Tot slot wordt er buiten het wetenschappelijke debat ook uiterst creatief omgegaan met de geschiedenis. Zo wordt de Opstand door sommigen omschreven als een ‘ongeluk van de geschiedenis’, een argument dat gebruikt wordt om te pleiten voor Vlaamse onafhankelijkheid of juist voor Groot-Nederlandisme.[4] Niet nader te noemen hoogblonde politici blijken ook gevoelig voor dat laatste argument.[5] Maar wat gebeurde er nou werkelijk die bewuste avond in Brussel? Waren Noord en Zuid structureel zo verschillend dat het onvermijdelijk was dat die avond het startschot van de onafhankelijkheidsrevolutie klonk? Of werd de Belgische Opstand ingeleid door een toevallige samenloop van omstandigheden en gebeurtenissen?

Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: 1815-1828

Tijdens het Congres van Wenen werden de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden samengevoegd. De opdracht van het Congres was duidelijk: men stemde in met territoriale uitbreiding van Willems koninkrijk op voorwaarde dat een union intime et complète gevormdzou worden. Noord en zuid moesten gelijkwaardige delen van hetzelfde koninkrijk worden. Eeuwenlang hadden beide gebieden echter hun eigen historische ontwikkeling doorgemaakt, waardoor structurele verschillen bestonden. Wat deze verschillen waren en wat hun rol was in het ontstaan van de Opstand zal ik in de volgende paragrafen aantonen.

Religie

Religie is een voor de hand liggende tegenstelling. Al eeuwenlang overheerste het protestantisme in het noorden en het katholicisme in het zuiden. De kerkelijke hervormingen die Willem doorvoerde leidden tot veel onrust. Willem stelde dat kerkelijke zaken in feite staatszaken waren, waardoor hij als staatshoofd autoriteit had om zich te mengen in kerkelijke hervormingen.[6] Met name in het zuiden, waar de maatschappij van oudsher gedomineerd werd door de katholieke kerk, waren Willems hervormingen controversieel. De geestelijkheid was er ultramontaans: men was gehoorzaam aan Rome en zeker niet aan wat voor staatshoofd dan ook. Dat Willem hier geen boodschap aan had, blijkt uit zijn agressieve hervormingspolitiek tegenover de katholieke kerk. Hij zette de Napoleontische onteigeningspolitiek van kerkelijk bezit door. Niet alleen gingen reeds verkochte (land)bezittingen definitief niet meer terug naar de kerk, er werd zelfs meer kerkbezit onteigend en verkocht. Ten tweede wilde Willem de katholieke geestelijkheid, die hij als ‘achterlijke fanatiekelingen’ zag, vervangen door een meer verlichte geestelijkheid.[7] Om dit te bewerkstelligen benoemde de koning voortaan de bisschoppen en leidde de overheid de pastoors op tot staatswerknemers. De hele geestelijkheid werd voortaan benoemd, opgeleid en betaald door de regering. Tot slot kreeg de staat ook controle over het onderwijs, in het zuiden traditioneel een taak van de kerk.[8] Wat was de impact hiervan op de stabiliteit van het koninkrijk? Het antwoord is tweezijdig. Enerzijds joeg Willem de katholieke geestelijkheid tegen zich in het harnas, die op hun beurt hun ontevredenheid en wantrouwen jegens de ‘protestantse koning’ met hun parochies deelden.[9] Hierdoor ontstond er met name in de rurale gemeenschappen, waar de pastoor vaak de invloedrijkste persoon was, afkeer van het protestantisme en de overheid. Maar door het traditioneel sterk decentrale karakter van de zuidelijke provincies, kwam het nooit tot een georganiseerd, interregionaal politiek verzet van de katholieken.[10] Anderzijds verwierf de koning juist steun bij andere belangrijke groepen. Zeker de rijkere burgers, die gretig kerkbezit hadden opgekocht sinds Napoleons kerkonteigeningen, waardeerden Willems beleid. Ook liberalen, die de oude invloedrijke rol van de kerk van het ancien régime verafschuwden, steunden Willems klerikale hervormingspolitiek.[11]

Economie

Ook in economisch opzicht kenden de beide landshelften veel verschillen. De noordelijke economie leunde op internationale handel terwijl het zuiden steeds meer industrialiseerde.[12] Door hun verschillen hadden de economieën belang bij een uiteenlopend economisch beleid. Het fiscale beleid is daar een goed voorbeeld van. Het noorden kende van oudsher lage in- en uitvoerbelastingen om de handel te bevorderen en de staatsinkomsten kwamen vooral uit accijnzen. Het zuiden voerde juist een protectionistisch belastingregime.[13] De (textiel)industrie had onder voorgaande heersers kunnen profiteren van een grote binnenlandse markt en bescherming tegen buitenlandse concurrentie. Het compromis waar Willem mee kwam had elementen van beide systemen, waardoor niemand er echt tevreden mee was.[14] Een ander probleem was de enorme staatsschuld, die in de zuidelijke provincies werd gezien als een oneerlijke last. De schuld was het koninkrijk ingebracht als ‘noordelijke erfenis’ van de Franse tijd en was grotendeels verschuldigd aan rijke Hollandse kooplieden. Door middel van hoge belastingen moest het zuiden echter wel meebetalen. De zuiderlingen brachten de helft van de staatsinkomsten in, terwijl ze officieel maar 20% van de staatsuitgaven ontvingen.[15] Samen met Willems compromis zorgde dit voor een enorme kapitaalstroom van Zuid naar Noord. De Belgische revolutionairen zouden later beweren dat Willem België nog meer geëxploiteerd had dan zijn belangrijkste kolonie: Java.[16]

De zoektocht naar wat België nou eigenlijk was kon beginnen

Tegenover al deze ogenschijnlijke ongelijkheid staat echter een economisch succesverhaal. De economie groeide gestaag en terwijl de noordelijke handel haar gloriedagen enigszins herbeleefde, bloeide de zuidelijke industrie op. Twee factoren kunnen dit verklaren. Ten eerste vormden de Nederlandse koloniën het cement tussen de beide economieën. De koloniën dienden als grote afzetmarkt en leverden grondstoffen voor de zuidelijke industrie terwijl het transport en de handel van deze goederen winstgevend waren voor de noordelijke handelsvloot.[17] Ten tweede zorgde Willem via persoonlijke fondsen voor economische impulsen in beide landshelften. Zo was de aanleg van kanalen stimulerend voor zowel handel als industrie en verwierf Willem grote steun onder zuidelijke industriëlen en ondernemers door de goedkope leningen via zijn fondsen. [18] Het ging economisch goed in de Nederlanden. Dat economische redenen uiteindelijk toch een grote rol zouden spelen in het uitbreken van de revolutie had niemand kunnen voorzien. Bovenal omdat de verslechterde economische omstandigheden vanaf 1828 niet verklaard kunnen worden door economische tegenstellingen in de Nederlanden.

Politiek en identiteit

Willem had geleerd van de revolutionaire periode die Europa net achter zich had gelaten. Hij nam veel moeite om zijn gezag te legitimeren tegenover al zijn onderdanen. In politiek opzicht uitte zich dit in een grondwet en een tweekamerstelsel waarin Noord en Zuid beiden de helft van de parlementariërs en senators leverden.[19] Willem benoemde de senatoren van de Eerste Kamer zelf en zijn keuze viel hierbij met name op de zuidelijke adel, waarmee hij hun steun aan zijn hof verzekerde.[20] Toch was het vooral schone schijn. In de praktijk trok de koning zich weinig aan van de checks and balances en regeerde hij als een absoluut vorst. Symboliek was voor Willem een belangrijk instrument om de uitbreiding van zijn koninkrijk te legitimeren. Oude Bourgondische rituelen werden tijdens Willems tweede kroning in Brussel ingezet om de herinnering aan de laatste periode waarin beide landshelften een gezamenlijke geschiedenis hadden op te halen.[21] In de zoektocht naar legitimatie werd zelfs een wedstrijd uitgeschreven voor het schrijven van een ‘algemene geschiedenis der Nederlanden’, maar geen van de vierenveertig deelnemers kon iets overtuigends produceren.[22] Het eeuwenlange historische gat tussen Noord en Zuid liet zich niet zomaar overbruggen. Hierdoor kwam het aan op symboolpolitiek om de eenheid te rechtvaardigen, zoals het jaarlijks verhuizen van de overheidsinstituties tussen Brussel en Den Haag. Taal vormde een concreter probleem: het zuiden kende zowel Nederlands- als Franstalige gebieden. Willem wilde alle elementen van de Franse taal en cultuur op den duur verdringen en zette daarom een beleid van Vernederlandsing in. Vlak na zijn kroning werd het Nederlands de enige officiële taal, ook al was het gebruik hiervan in de politiek (waar het gebruik van Frans al langer gebruikelijk was) nog niet meteen verplicht. Voorlopig vormde taal geen obstakel voor de politiek geëngageerde, Franstalige elite.[23]  Vanaf 1823 werd Nederlands echter wel verplicht in de rechtbanken, tot groot ongenoegen van een groep jonge Franstalige juristen die door de Vernederlandsing werkloos dreigden te worden.[24] Het is deze gefrustreerde groep die zich zou ontwikkelen tot de radicale kern die een belangrijke rol speelde in het uitbreken en escaleren van de revolutie.[25] Bestond er iets als een Belgische identiteit voor de revolutie? Het lijkt er niet op. De zuidelijke maatschappij toonde structurele verschillen met het noorden, maar dit leidde niet tot een tegenstelling tussen ‘Belgen’ en ‘Hollanders’. Het zuiden was traditioneel gedecentraliseerd: de kerk en de adel maakten de dienst uit. Identiteit was vooral religieus met de pastoor als spil van het lokale universum. Het politieke element van decentralisatie, de adel, werd door Willem I enthousiast naar zijn hof gehaald en betrokken bij de centralistische politiek. Hierdoor is er pre-1830 nog geen sprake van enig ‘Belgisch’ verzet tegen het nieuwe koninkrijk.

De uitbraak en escalatie van de Belgische Opstand: 1828-1831

De eerste tekenen van onrust dienden zich aan in de laatste maanden van 1828. In navolging van een petitie die Luikse liberalen naar de Tweede Kamer hadden gestuurd, kwam een zuidelijke petitiegolf op gang. De eisen van deze petities waren divers. Sommigen vroegen om versoepeling van de Vernederlandsing terwijl anderen zelfs vrijheid van pers of ministeriële verantwoordelijkheid wensten. Deze eerste petitiegolf, waarbij zo’n 40.000 handtekeningen werden aangeboden aan de Tweede Kamer, maakte schijnbaar indruk op Willem, aangezien hij in de zomer van 1829 veel van de eisen inwilligde.[26] De relevantie van de petitiebeweging zit in het feit dat de beweging uitsluitend bestond uit - en gesteund werd door - zuiderlingen. Dit is niet vreemd, aangezien de petities demonstreerden tegen beleid dat alleen het zuiden trof (bijv. Vernederlandsingen de onderwijshervormingen). Maar waarom gaf een absoluut vorst toe aan een petitiebeweging met ‘slechts’ 40.000 handtekeningen? De petitiebeweging was een ongebruikelijke samenwerking tussen twee invloedrijke groepen: de neoliberale journalisten en de katholieken. Zij verenigden zich samen tegen de regering, wat Willem als potentieel gevaarlijk zag. De koning ontmantelde de coalitie echter al snel: hij versoepelde de Vernederlandsingen sloot een Concordaat met de paus. Zo wist hij de katholieken en veel liberalen tevreden te stellen.[27] De enige oppositiegroep die nu nog overbleef bestond uit de neo-liberalen, die in hun kranten bleven pleiten voor persvrijheid en ministeriële verantwoordelijkheid. Een ideologische, politieke basis voor een zuidelijke revolutie bestond in 1830 buiten deze kleine groep niet of nauwelijks. Tussen 1825 en 1832 stegen de prijzen van basisvoedsel echter extreem. Strenge winters en mislukte oogsten zorgden door heel Europa voor toenemende voedselprijzen, ook in de Nederlanden. Zo verdubbelden zowel de aardappel- als de graanprijzen tussen 1825 en 1830.[28] Uit data van andere landen blijkt dat dit een Europees probleem was, waardoor het mislukken van oogsten waarschijnlijk een klimatologische oorzaak heeft.[29] De stijgende voedselprijzen zijn daarmee aan het toeval toe te schrijven. Een directe consequentie was dat de zuidelijke economie harder getroffen werd dan de noordelijke. Door de hogere voedselprijzen kelderde de vraag naar industriële producten, waardoor veel zuidelijke arbeiders werkloos raakten. Zonder inkomen waren deze groepen afhankelijk van liefdadigheid in de steden, waardoor zij in 1830 in grote getalen aanwezig waren in de zuidelijke steden. Hun aanwezigheid in Brussel op de avond van de rellen is daardoor opnieuw toevallig, maar van groot belang.

De Brusselse Rel

Er hing een gespannen sfeer in de Brusselse Muntschouwburg op 25 augustus 1830. In het publiek zaten studenten, Franse revolutionairen en Brusselse neo-liberalen. Het stadsbestuur dacht dat het weer toestaan van het operastuk La Muerte de Portici enkele kritische zielen zou bezighouden.[30] Geïnspireerd door de recente Julirevolutie en de omstreden opera liepen de zaken echter anders. Onrust brak uit en een groepje neoliberale jongeren verliet het theater om vernielingen aan te richten bij overheidsgebouwen en huizen van gehate figuren. Het toeval wil dat vlakbij het theater een grote groep mensen had staan wachten op de vuurwerkshow, die op het laatste moment toch afgelast was. Teleurgesteld, en gefrustreerd door hun economische situatie was de groep snel overtuigd om zich in het geweld te mengen. Het feit dat beide groepen op hetzelfde moment op dezelfde plek waren is, opnieuw, toeval.                

Belangrijker is dat de vernielzuchtige tocht van de groep door de stad uit twee aparte rellen bestond in plaats van één revolutionaire beweging met een politieke agenda. Allereerst waren er de neo-liberalen, die politieke onvrede uitten maar dat tegen de regering deden en zeker niet specifiek tegen ‘Hollanders’. De tweede rel, aangewakkerd door een grote groep werklozen, had kenmerken van een voedselrel. Honger en armoede bewoog deze mensen, wat duidelijk wordt uit hun plundertocht langs voedsel- en kledingwinkels en de huizen van de rijken. De autoriteiten waren niet voorbereid op rellen van deze omvang en konden weinig anders doen dan terugtrekken. De rellen, door toeval samengebracht, escaleerden volledig. Brussel stond in brand.[31]

De rellen escaleerden volledig, Brussel stond in brand

De rellen leidden er uiteindelijk toe dat een noodstadsbestuur werd opgezet. Dit bestuur, de Commissie voor de Algemeene Veiligheid, omvatte zowel relschoppers (neo-liberalen) als slachtoffers van de plunderingen.[32] De commissie besloot een delegatie naar de koning te sturen met verzoeken tot belastingverlagingen en persvrijheid. Nieuws over de Brusselse rel verspreidde zich snel. In enkele andere zuidelijke steden kwam het ook tot onrust, maar nergens kwam het tot een combinatie van gewelddadig politiek protest en voedselrelen, zoals in Brussel. Van een ‘Belgische’ opstand was nog zeker geen sprake.[33]

De ‘Hollandse’ reactie 

Stevig taalgebruik in de noordelijke Bredasche Courant van 2 september 1830. Bron: Uitsnede uit Bredasche Courant, No. 74: 02-09-1830, (Breda 1830) ingezien op 01-06-2013 via www.kranten.kb.nl.[/caption] De noordelijke pers reageerde woest op de Brusselse rellen. De kranten riepen de koning op om de ‘Belgen’ hard te straffen voor hun verraad.[34] Op 11 september concludeerde het Algemeen Handelsblad alvast dat de enige verstandige optie een scheiding tussen Nederland en België was, waarbij het territoriale verlies elders gecompenseerd diende te worden.[35] De noordelingen zagen de Brusselse rellen als een verraderlijke Belgische aanval op ‘Holland’ die hard bestraft moest worden.[36] In het noorden bestond een eeuwenlange ontwikkeling richting een ‘nationale’ identiteit, die niet bestond in het zuiden. Het gevolg hiervan was dat terwijl er nog geen enkele sprake was van een ‘Belgische’ opstand, er in de noordelijke pers al volop gesproken werd over ‘Hollanders’ en ‘Belgen’ als twee rivaliserende naties. Uiteraard bereikte het anti-Belgische sentiment van de noordelijke kranten ook de zuidelijke provincies, waar het juist bijdroeg aan het ontstaan van een Belgische identiteit. De noordelijke pers had de Brusselse rellen al als een nationale opstand bestempeld nog voor de opstandelingen daar zelf überhaupt aan hadden gedacht. [37]

De Koninklijke reactie

Willem I reageerde aarzelend en onhandig op de Brusselse rellen. Eerst riep hij de Staten-Generaal bijeen, waarvoor de rijkere industriëlen en edellieden uit Brussel ook werden uitgenodigd. Deze heren, die juist het matigende element van de veiligheidscommissie vormden, verbleven daardoor ruim een maand in Den Haag. Hierdoor werd het bestuur en de Burgerwacht in Brussel overgelaten aan de radicalere lieden, met name de neo-liberalen.[38] Daarna stuurde Willem de Prins van Oranje naar Brussel om het Koninklijk gezag te herstellen. De toekomstige Willem II bleek echter vooral aan zijn eigen ambities te denken en sloot een akkoordje met de commissie voor een administratieve scheiding tussen Noord en Zuid waarin hijzelf koning van België zou worden.[39] Willem was woest om het verraad van zijn oudste zoon en stuurde zijn andere zoon Frederik met een legermacht naar Brussel om alsnog het koninklijk gezag te herstellen. Hoewel de neoliberale commissie naar Frankrijk vluchtte en de stad grotendeels onverdedigd liet, slaagde het Nederlandse leger er toch niet in om de stad te heroveren. In een guerrilla-achtige straatoorlog leed het grote verliezen tegenover door de commissie betaalde milities. De nederlaag werkte erg demoraliserend en had uiteindelijk als gevolg dat de Nederlandse troepen zich terugtrokken naar kazernes in het noorden. De neoliberale commissie rook haar kans, keerde terug naar Brussel en riep op 26 september een Voorlopig Bewindvoor het zuiden uit, gevolgd door Belgische onafhankelijkheid op 4 oktober. Wat volgde was een strijd om de resterende zuidelijke provincies tussen Den Haag en Brussel. De Prins van Oranje bleef herhaaldelijk zijn vaders intenties saboteren door zichzelf als koning voor de revolutionairen te presenteren, waarvoor hij  steun genoot in het zuiden.[40] Ondertussen bestond in het zuiden absoluut geen consensus over wat ‘België’ moest worden. Het Voorlopig Bewind stuurde in eerste instantie aan op aansluiting met Frankrijk.[41] Toen dit mislukte probeerden zij in 1831 de Franse kroonprins op de troon te krijgen.[42] De Fransen stonden zeker welwillend tegenover een annexatie van België, maar konden zich het risico op een nieuw Europees conflict niet veroorloven.[43] Belangrijke groepen in de zuidelijke samenleving waren enorm welvarend geworden binnen het Verenigd Koninkrijk. Zij hadden weinig vertrouwen in de levensvatbaarheid van een Belgische staat en bleven dan ook ‘trouw aan Oranje’.[44] De zuidelijke Orangisten begonnen een ware contrarevolutie voor een herstel van het Nederlands gezag. Tot ver in 1831 vonden in Vlaamse steden coups plaats om het Oranje-gezag te herstellen.[45]

Het keerpunt in de strijd kwam op 27 oktober 1830. Op die dag werd de Nederlandse citadel in Antwerpen beschoten door dronken, feestvierende Brusselse revolutionairen. De Nederlandse generaal Chassé beantwoordde de schoten met een zevenenhalf uur durend bombardement op Antwerpen, waarbij de stad grotendeels verwoest werd.[46] De Nederlandse bevolking zag het als een heldendaad. Voor veel zuiderlingen bewees het dat het definitief gedaan was met de ‘bloeddorstige’ overheersing van Oranje in België. De zoektocht naar wat België nou eigenlijk was kon beginnen, maar was ten tijde van de Nederlandse erkenning van België in 1839 nog lang niet afgerond. Men kan zich afvragen of deze zoektocht naarBelgië niet tot op de dag van vandaag gaande is.

Conclusie

Wanneer we het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in vogelvlucht bekijken tussen 1815 en 1830, zijn er duidelijke verschillen tussen Noord en Zuid te zien. In tegenstelling tot wat de structuralistische literatuur ons vaak doet geloven, zijn deze verschillen alleen niet genoeg om de uitbraak van de Belgische Revolutie te verklaren. Economisch ging het tot 1828 erg goed in het koninkrijk, waarbij ook veel zuiderlingen hun welvaart zagen toenemen. De religieuze hervormingen zorgden voor zowel onvrede als waardering bij verschillende groepen in het zuiden, maar vormden uiteindelijk geen aanleiding tot revolutie. Ook in politiek opzicht was er tot 1830 maar weinig aan de hand, waardoor de Brusselse rellen en de escalatie daarvan door niemand echt voorzien waren. Nee, in tegenstelling tot wat de historiografie regelmatig beweert ligt de oorsprong van de Belgische Revolutie in het toeval, in een reeks gebeurtenissen en omstandigheden die op (zeer) korte termijn tot stand waren gekomen. De Brusselse rellen kwamen voort uit een toevallige samenkomst van een voedselrel en een ideologisch opstootje. De escalatie van de rellen tot een ware revolutie kwam voort uit de reactie van het noorden: het anti-Belgische discours in de pers, de persoonlijke ambities van de latere Willem II en het gewelddadige optreden van een generaal in Antwerpen. Voor mij rest er dan ook geen andere conclusie dan dat het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden absoluut geen ‘mislukt experiment’ was dat nooit een kans van slagen had. Bij het uitleggen van de aanleiding voor de Belgische Revolutie zou de nadruk op agency moeten liggen en zeker niet op structuralisme.


Tim Wencker (22) studeerde Geschiedenis in Utrecht en studeert momenteel European Union Studies in Leiden. Zijn interesses liggen vooral in de internationale betrekkingen, de ontwikkeling van natiestaten en geostrategie. De bevindingen in het artikel komen voort uit het onderzoek voor het vak Onderzoeksseminar III: Revolutions in Comparison, binnen de Bachelor Geschiedenis. 

Afkomstig uit:

Titel:  Historisch Tijdschrift Aanzet
Nummer:  3
Jaargang:  29

Kijk voor meer informatie op onze website::

Voetnoten

[1] Enkele voorbeelden zijn: P. Rietbergen en T. Verschaffel, Broedertwist: België en Nederland en de erfenis van 1830 (Zwolle 2005) en: J.L Zanden and A. van Riel. Nederland 1780-1914: Staat instituties en economische ontwikkeling (Meppel 2000).
[2] J. Stengers, Les racines de la Belgique jusqu’à la Revolution de 1830 (Brussel 2000) en ook : L. Wils, ‘De twee Belgische revoluties’, in: K. Deprez, L. Vos, Nationalisme in België. Identiteiten in beweging, 1780-2000 (Antwerpen 1999).
[3] M. Nothomb, Essai historique et politique sur la révolution belge (Brussel 1833).
[4] Dat wil zeggen: het streven naar een hereniging van de Lage Landen onder één staat. Zie bijvoorbeeld: W. Somers, Het Belgische Ongeluk - Waarom Vlaanderen niets te vieren heeft (Brussel 2005) en G. Knuvelder, Het Rampjaar 1830  (Hilversum 1930).
[5] PVV, Herenig Nederland en Vlaanderen (15-5-2009), via: http://www.pvv.nl/index.php/7-nieuws/nieuws/1975-herenig-nederland-en-vl..., gezien op 1-3-2014.
[6] E. Witte, De Constructie van België, 36.
[7] Ibidem, 36 [8] Ibidem, 36-37.
[9] Ibidem, 37-38.
[10] P. de Rooy, Republiek van Rivaliteiten: Nederland sinds 1813, (Amsterdam 2007), 27.
[11] E. Witte, De Constructie van België, 37.
[12] J.L Zanden en A. van Riel, Nederland 1780-1914: Staat instituties en economische ontwikkeling, (Meppel 2000), 115-116.
[13] Ibidem, 116.
[14] Ibidem, 115-121.
[15] Ibidem, 128.
16] M. Nothomb, Essai politique et historique sur la Révolution Belge, 7.
[17] E. Witte, De Constructie van België, 20-23.
[18] J.L. van Zanden en A. van Riel, Nederland 1780-1914, 134 en E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980: Twee eeuwen Nederland en België, Deel I 1780-1914 (Amsterdam 1976), 99-103.
[19] Dit was ondanks het feit dat de bevolking van het zuiden (3,5 miljoen) veel talrijker was dan die van het noorden (2 miljoen). Ook dit werd later door de revolutionairen gretig uitgelicht. Zie: P. Rietbergen en T. Verschaffel, Broedertwist, 14 en E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980, 99-103.
[20] I. de Haan, Het beginsel van leven en wasdom: De constitutie van de Nederlandse politiek in de negentiende eeuw (2003 Amsterdam), 22-23.
[21] J. Janssens, De Helden van 1830, 16 en E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980, 106-110.
[22] P. Rietbergen en T. Verschaffel, Broedertwist, 17-18.
[23] ‘Défendre ses intérêts dans un langue étrangère, in de twee kamers werd vooral Frans gesproken, ook door de Nederlandse parlementariërs en senators.
[24] E.H. Kossman, De Lage Landen 1780-1980, 110-111.
[25] E. Witte, De Constructie van België, 28-29. [26] E.H. Kossmann, De Lage Landen: 1780-1980, 129-131.
[27] Het Concordaat gaf katholieken o.a. het recht om weer hun bischoppen te laten benoemen door Rome en om hun eigen onderwijs te organiseren, wat de grootste pijnpunten van de katholieken waren. Zie: E. Witte, De Constructie van België, 40-42.
[28] R.C. Allen, Prices and Wages in Antwerp & Belgium, 1366-1913, ingezien op 31-5-2013 via www.iisg.nl/hpw/data.php#europe en R.C. Allen, Prices and Wages in Amsterdam & Holland, 1500-1914, ingezien op 31-5-2013 via www.iisg.nl/hpw/data.php#europe.
[29] Voor de hele collectie zie: R.C. Allen, Consumer price indices, nominal/ real wages and welfare ratios of building craftsmen and labourers, 1260-1913, ingezien op 31-5-2013 via www.iisg.nl/hpw/data/.php#europe. [30] J. Janssens, De Helden van 1830, 23-26. [31] E. Witte, De Constructie van België, 51-55 en J. Janssens, De Helden van 1830, 23-33 en P. Rietbergen & T. Verschaffel, Broedertwist, 22-24. [32] E. Witte, De Constructie van België, 56-57. [33] In Antwerpen brak alleen een voedselrel uit, terwijl Luikse liberalen hun steun voor de Brusselse rel uitdrukten en zelf ook politieke doelwitten aanvielen. Opmerkelijk genoeg braken ook in Duitse steden als Aaken en Keulen voedselrellen uit vlak na de Brusselse rel. Het onderstreept nog maar eens dat de sociaal-economische problemen een Europees verschijnsel waren. Zie: E. Witte, De Constructie van België, 56. [34] Zie bijvoorbeeld: Arnemsche Courant, No. 104: 02-09-1830, (Arnhem 1830) ingezien op 01-06-2013 via www.kranten.kb.nl. [35] Algemeen Handelsblad, No.73: 11-09-1830 (Amsterdam 1830) ingezien op 01-06-2013 via www.kranten.kb.nl. [36] E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980, 133. [37] Ibidem, 133. [38] E. Witte, De Constructie van België, 58-63. [39] E.H. Kossmann, De Lage Landen 1780-1980, 134-135. [40] T. Cartwright, Les chances du Prince d’Orange, (Correspondentie naar Lord Aberdeen op 7-10-1830), in: M. Lamertin (ed.), Bulletin de la Commission Royal d’Histoire, Tome XCVIII (Brussel 1935), 461-462. [41] P. Rietbergen en T. Verschaffel, Broedertwist, 36-37. [42] Ibidem, 40-42. [43] Fagel, Le désir de paix du Gouvernement et de l’opinion français. - La politique de non-intervention (Correspondentie naar de heer Verstolk op 01-09-1830), in: M. Lambertin, Bulletin de la Commission Royale d’Histoire, Tome XCIX (Brussel 1935), 19-20. [44] E. Witte, De Constructie van België, 115-123. [45] P. Rietbergen en T. Verschaffel, Broedertwist, 48. [46] T. Cartwright, Les causes et responsabilités du bombardement. Les tentatives d’armistice (Correspondentie naar A.J. Bidwell op 28-10-1830), in: M. Lamertin (ed.), Bulletin de la Commission Royal d’Histoire, 492-498.

Meer weten