Het raadsel Hitler
Hoe kwam Hitler aan zijn ideeën? Wat las hij? En wat begreep hij ervan? Deze vragen liggen ten grondslag aan recente studies over Hitler. Leveren zij ook nieuwe inzichten op? Of moeten we ons neerleggen bij een conclusie die Harry Mulisch al in 1962 trok: ‘Hitler hoefde niet te lezen of te denken. Hij wist.’
Wim Berkelaar
Er verschijnen jaarlijks zoveel titels over het fenomeen Adolf Hitler dat het niet meer doenlijk lijkt daarin een lijn te ontdekken. Toch doe ik een poging. De publicatie van de tweedelige biografie Hitler 1889-1936. Hubris (1998) en Hitler 1936-1945: Nemesis (2000) (in het Nederlands vertaald in respectievelijk 1999 en 2000) door de Britse historicus Ian Kershaw markeert een cesuur in de hedendaagse Hitlerstudie. En wel om twee redenen: in de eerste plaats wist Kershaw de oude strijd tussen de ‘intentionalisten’ en ‘functionalisten’ in de geschiedschrijving over Hitler en het Derde Rijk in zijn meer dan tweeduizend bladzijden tellende biografie te beslechten. Die strijd begon (met enkele voorlopers) in Duitsland in de jaren zestig, maar stak ook Angelsaksische historici aan en woedde decennialang als een veenbrand in de historiografie over Hitler en zijn ‘duizendjarig rijk’. Belangrijke protagonisten van die discussie waren de intentionalisten Klaus Hildebrand en Andreas Hillgruber en de functionalisten Martin Broszat en Hans Mommsen.
De intentionalisten betoogden dat Hitler de beslissende factor van het Derde Rijk was, die alle belangrijke beslissingen nam (zoals de aanval op de Sovjet-Unie en de moord op de Europese joden). Dat het Derde Rijk geen strak geleide dictatuur was, maar een chaotische wirwar van langs elkaar heen werkende machtscentra als de partij, de bureaucratie, de ss en de Wehrmacht, ontkenden zij niet. Hildebrand en Hillgruber meenden evenwel dat de chaos de macht van Hitler alleen maar ver- sterkte. Daartegenover provoceerde vooral Hans Mommsen met zijn stelling dat Hitler ‘een zwakke dictator’ is geweest, veel minder machtig dan lang werd aangenomen. Martin Broszat, die in 1969 een uitstekende analyse schreef met Der Staat Hitlers, leek de onderbouwing bij de provocatie van Mommsen te leveren: hij toonde onomstotelijk aan dat het Derde Rijk inderdaad een chaotische dictatuur was, waarin de diverse instanties elkaar voortdreven tot verdere radicalisering.
Het probleem van Broszats verder voortreffelijke boek werd echter al uitgedrukt in de titel: Der Staat Hitlers. Want hoe chaotisch die staat ook mocht zijn, de titel verraadt dat het in het Derde Rijk uiteindelijk om die ene man draaide. Broszat was de man die Ian Kershaw op het spoor van het nazi-regime zette. Kershaw werkte mee aan het monumentale project Bayern in der ns-Zeit, dat in de jaren zeventig aan de hand van het dagelijks leven in die deelstaat nieuw licht wilde werpen op de opstelling van de gewone bevolking. Kershaw was destijds een verklaard functionalist, die niets zag in een biografische benadering van Hitler of andere kopstukken uit het Derde Rijk. Hij schreef verscheidene studies over de opvattingen van de bevolking over het Derde Rijk in het algemeen en over Hitler in het bijzonder.
Maar Kershaw kon, evenmin als zijn leermeester Broszat, om de figuur van Hitler heen. Eind 20ste eeuw verscheen zijn tweedelige biografie. Was Kershaw met zijn biografie gezwicht voor de intentionalisten, die het hele Derde Rijk ophingen aan Hitler? En gaf hij zijn functionalistische benadering op? Dat niet. Kershaw trachtte in zijn biografie beide benaderingen te verenigen en slaagde daarin tot op grote hoogte. Hij schreef niet alleen een biografie van Hitler maar plaatste hem, meer dan vorige biografen, tegen de achtergrond van zijn tijd. En hij nam uitvoerig de ruimte om de holocaust, de belangrijkste erfenis van Hitler, te schetsen.
Eendimensionaal
Wie de biografie van Kershaw in evenwichtigheid en volledigheid wil overtreffen, moest van goeden huize komen. Aan Hitlers opkomst, zijn machtsovername en zijn ondergang lijkt weinig meer toe te voegen. En toch knaagde er iets. Werd de persoon van Hitler niet te eendimensionaal geschetst? Dat is de opvatting van John Lukacs, de productieve Amerikaanse historicus van Hongaarse afkomst, die in 1997 een boek publiceerde over de historiografie over Hitler. Lukacs vond de biografie van Kershaw belangrijk genoeg om er, in een heruitgave van zijn boek, een hoofdstuk aan te wijden. Hij spreekt met waardering over de biografie maar vindt Kershaw een beter historicus dan biograaf. Want ‘de vraag over de “privé”-Hitler blijft’, schrijft hij in Hitler en de historici.
Lukacs staat niet alleen in die opvatting, zo mag blijken uit de literatuur die deze eeuw over Hitler verschijnt. Waar Kershaw poneerde dat bij Hitler privé en publiek zozeer versmolten waren dat ze niet meer uit elkaar te halen waren, wordt er steeds meer gezocht naar Hitlers eigenaardigheden. Zoals zijn leesgedrag. Hierover publiceerde de Amerikaanse historicus Timothy W. Ryback onlangs Hitlers privébibliotheek. Ryback gaat daarin na hoe en wat Hitler las. Dat is nog niet zo eenvoudig, want een deel van diens omvangrijke, duizenden delen tellende bibliotheek kwam in Russische handen en is spoorloos verdwenen, een ander deel stond in zijn buitenverblijf op de Obersalzberg in Beieren en kwam in Amerikaanse handen. En dan waren er nog diverse soldaten die exemplaren mee naar huis namen. Toch tracht Ryback op grond van een minutieuze reconstructie te achterhalen wat Hitler las en hoe hij beïnvloed werd.
Wat las Hitler zoal? In de Eerste Wereldoorlog zou de Oostenrijkse oorlogsvrijwilliger in het Duitse leger teruggrijpen op zijn verloren geliefde, de kunst. Hij kocht in 1915 onder meer Berlin, een in 1908 geschreven architectuurgeschiedenis met 179 afbeeldingen van de kunstcriticus Max Osborn. Een dun boek, dat de lof bezong over de Pruisische hoofdstad. Maar wat zegt dit over Hitler? Ryback schrijft dat het boek ezelsoren bevat, een teken dat Hitler genoot van Osborns jubelende toon over de architectonische schoonheid van Berlijn.
Maar was Hitlers lezen een bewijs van instemming? Het is immers bekend dat Hitler nooit veel op had met Berlijn en altijd Zuid-Duits georiënteerd was en bleef. In datzelfde boek zou Hitler het hoofdstuk over Frederik de Grote stukgelezen hebben. Osborn uitte zich kritisch over de monarch, die krenterig en bemoeizuchtig zou zijn. In hoeverre beïnvloedde dit oordeel Hitler? Nauwelijks, zou je denken, aangezien Hitler zijn leven lang een bewonderaar van Frederik was. Met andere woorden: uit wat Hitler las, valt nog niet onmiddellijk op te maken hoe hij beïnvloed werd.
Dit voorbeeld is met vele andere aan te vullen: Lezers van zijn overigens goed geschreven studie blijven daarom onbevredigd achter. Hitlers privébibliotheek doet denken aan Harry Mulisch’ reportage De zaak 40/61 (over het proces tegen oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann in Jeruzalem in 1961). Dit boek is niet feilloos: Mulisch’ bewering bijvoorbeeld dat Eichmann geen overtuigde antisemiet was maar een plichtsgetrouw ambtenaar die alleen maar gehoorzaamde, heeft in het licht van nader onderzoek geen stand gehouden. Zijn betoog over Hitlers antisemitisme is scherpzinniger en geeft ook te denken over Hitlers leesgewoonten in bredere zin: ‘Zonder Hitler had het moordzuchtig gebabbel nog eeuwenlang voort kunnen gaan, met als resultaat hoogstens een reeks pogroms, zoals die gedurende de hele christelijke jaartelling hebben plaatsgevonden. Miljoenen mensen, die nu dood zijn, zouden nog leven. De zaak is, dat Hitler het geschrijf van Gobineau tot Rosenberg niet nodig had. Hij waardeerde het als een soort kanonieke traditie, die voortging naast of achter datgene wat hijzelf bezat, iets veel verschrikkelijkers: een mystieke openbaring. Hij hoefde niet te lezen of te denken. Hij wist.’
Wereldbeschouwing
Dat is natuurlijk enigszins gechargeerd. Niemand leeft in het luchtledige, ook Adolf Hitler niet, maar Mulisch’ betoog bevat wel een kern van waarheid: Hitler las slechts om zijn intuïtief gevormde wereldbeeld bevestigd te zien. Dat is niet verwonderlijk, dat gebeurt veel mensen. Wat Hitler bijzonder maakt, is dat hij van zijn intuïtief gevormde wereldbeeld vol bizarre veronderstellingen (de belangrijkste: de jood is het kwaad van de wereld) een wereldbeschouwing brouwde, die voor zijn volgelingen in alle krankzinnigheid een ijzeren logica bevatte.
Die wereldbeschouwing valt uit het rommelige Mein Kampf, dat een mengeling is van hybride autobiografie en eigentijdse polemiek, minder af te lezen dan uit het veel onbekendere Zweites Buch, een manuscript dat begin jaren zestig in de archieven werd ontdekt en uitgegeven door de Amerikaanse historicus Gerhard Weinberg. Dit boek, geschreven in 1928, hield Hitler in de bureaula om de bewonderde Italiaanse dictator Mussolini niet te bruuskeren: het manuscript bevatte een passage waarin gerept werd over Zuid-Tirol dat bij Duitsland zou (moeten) behoren.
In Zweites Buch ontvouwt Hitler in kort bestek zijn wereldbeschouwing: het kwaad in de wereld komt van de joden, die een verborgen natie zonder staat vormen. De joden verspreiden zich en zetten zich als ‘bacillen’ vast in gezonde naties, wier levenskracht ze ontnemen, met als doel hun wereldheerschappij dichterbij te brengen. In zijn tijd zag Hitler daarbij nog een staat waar de joden zich aan het hoofd hadden gesteld: de Sovjet-Unie, die onder Lenin en Trotski de internationale klassenstrijd predikte en zijn ergste verwachting leek waar te maken.
Dit wereldbeeld was niet opgebouwd uit aanwijsbare bronnen, al wijst Ryback wel op mogelijke invloeden, zoals Rassenkunde des Deutschen Volkes (1923) van Hans F.K. Günther en Henry Fords The International Jew (1922) dat in 1922 in het Duits was vertaald. Dat Hitler deze bronnen niet noemde, is niet alleen toe te schrijven aan slordigheid of bewuste tactiek teneinde het te doen voorkomen dat al deze waanzin aan zijn eigen brein was ontsproten. Wat in de kern waar was: Hitler heeft het vage, vaak verborgen maar wel duidelijk aanwezige antisemitisme zelf verdiept en verhard en wel op grond van dat ongrijpbare instinct dat hem ertoe dreef in ‘de jood’ het kwaad te zien.
Er kan (en zal) nog decennia gezocht worden naar het raadsel van Hitlers antisemitisme en dus ook naar alles in zijn leven dat een glimp doet oplichten van het hoe en waarom van dit moorddadige fanatisme. Dus is er in het verleden gezocht naar zijn relatie met zijn moeder, met vrouwen in het algemeen, naar zijn seksuele voorkeuren en activiteiten. Maar de oplossing van het raadsel kwam nooit wezenlijk dichterbij. Zal dit de zoektocht naar Hitlers intenties doen staken? Zeker niet. Tegelijk gaat ook het onderzoek door naar het imago van Hitler bij het Duitse volk tussen 1933 en 1945. In de lijn die Ian Kershaw zo vroeg in zijn carrière uitzette, bevindt zich bijvoorbeeld het recent uitgegeven Brieven aan Hitler, dat werd samengesteld door de Duitse historicus Henrik Eberle. Dit boek heeft in Nederland niet de aandacht gekregen die het verdient: het laat aan de hand van tal van brieven zien hoe het Hitlerbeeld van de Duitsers in de loop der jaren fluctueerde: hij was de man die hoop bood voor de toekomst (begin jaren dertig), de ‘goddelijke’ verlosser van Duitsland (na de machtsovername). Maar uiteindelijk, tegen het einde van de oorlog, stond de gemiddelde Duitser, zelf strijdend om te overleven, onverschillig tegenover het lot van Hitler. Zo verging de glorie van de mislukte kunststudent, die Europa onderwierp en meesleepte in een dramatische wereldoorlog en massaslachting zonder weerga.
Daarom is het onderzoek doorgegaan, ook na Kershaws monumentale, welhaast ‘definitieve’ biografie, waarin Hitlers intenties en zijn uitwerking zo goed zijn verenigd. Hitlers erfenis (de Tweede Wereldoorlog en de holocaust) is te belastend om te laten rusten.
Wim Berkelaar is als historicus verbonden aan het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrije Universiteit in Amsterdam.