Het verlangen van Alexander de Grote: pothos of propaganda?

logo%20groniek%20jpegWat waren de beweegredenen van Alexander de Grote om de wereld te veroveren? Meestal gaat men ervan uit hij gedreven werd door zijn eigen bijzondere karakter, met name door een onbestemd verlangen naar het onbekende dat de Grieken pothos noemen. In dit artikel laat de Utrechtse historicus Rolf Strootman zien wat de werkelijke betekenis was van Alexanders pothos.

Door: Rolf Strootman

Onder de grote veroveraars in de geschiedenis der mensheid neemt Alexander de Grote (356-323 v.Chr.) een bijzondere plaats in: hij is een van de zeer weinigen die in onze eigen tijd nog steeds geïdealiseerd en bewonderd wordt. Uiteraard niet door iedereen, zo haast ik mij te zeggen. Een negatief beeld van Alexander bestond in de Oudheid al en is sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw in de moderne historiografie zelfs het dominerende beeld geworden. Zo dominant zelfs, dat het soms wat al te gemakzuchtige bashen van Alexander, de immer dronken massamoordenaar die volstrekt niets teweegbracht (Alexander the Great Failure is de obligate titel van een recente monografie),[1] zoals dat de afgelopen decennia in de mode was, van de weeromstuit een nieuwe impuls gegeven heeft aan het aloude beeld van de blanke held die het licht der Helleense beschaving deed schijnen in het duister van een wrede en decadente Oriënt. Dat het oude Griekenland in geografisch en cultureel opzicht eerder deel uitmaakt van datzelfde ‘oosten’ dan van Europa wordt daarbij gemakshalve vergeten. Nu, men hoeft de film Alexander van Oliver Stone (2004) met een geblondeerde (!) Colin Farrell in de titelrol maar te zien om te begrijpen wat ik bedoel.

Toch is in de ogen van velen, beroepshistorici incluis, Alexander de kwaadste niet.[2] Je ziet dat met name als het gaat om de beweegredenen van Alexander de Veroveraar. Dan wordt geen genoegen genomen met zoiets eenvoudigs als streven naar krijgsroem, ofschoon dat wel degelijk een serieuze drijfveer kon zijn in de aristocratische krijgercultuur waaruit Alexander voortkwam, en waarin alles om eer draaide.[3] Op Alexander rustte de plicht overwinningen te behalen, een direct gevolg van het charismatische, heroïsche koningschap dat hij bekleedde. En al evenmin zien de bewonderaars iets in het uit de studie der internationale betrekkingen afkomstige model dat ervan uitgaat dat de Mediterrane wereld ten tijde van Alexander een (potentiële) ‘multipolaire anarchie’ was waarin staten alleen konden overleven door rivalen met geweld uit te schakelen; ze hadden geen andere keus dan ten strijde te trekken om niet te worden overweldigd door een andere staat.[4] Ook economische motieven worden wel eens aangedragen: Alexander had met geldgebrek te kampen en een militaire campagne was een manier om aan inkomsten te komen. Deze motivaties bezitten alle drie overtuigingskracht, maar de eerste toch net iets meer dan de laatste twee. Dat oorlogvoeren lucratief kon zijn en dat koningen daar ook openlijk voor uitkwamen, klopt op zichzelf wel; maar om dan direct van ‘economische motieven’ te spreken is misschien een tikje anachronistisch. Want waar heeft een koning die inkomsten voor nodig? Naast de noodzaak om de militaire middelen te financieren waarmee de bewuste inkomsten verworven werden,[5] toch zeker vooral omwille van het kunnen uitdelen van eergeschenken aan zijn volgelingen en het doen van statusuitgaven. Ook het eten-of-gegeten-worden-model van de internationale betrekkingen-theorie gaat maar ten dele op. Onderwerping aan een machtig imperium als het Perzische impliceerde niet per se verlies van macht of onafhankelijkheid voor een kleinere staat. Integendeel, het was voor regionale koningen en lokale heersers goed mogelijk om binnen de imperiale superstructuur van het gigantische Perzische Rijk, een imperium dat theoretisch de gehele aarde omvatte, een hoge mate van autonomie te behouden en zelfs expansie te bedrijven.

Macedonië was in de tijd van Alexander nog altijd nominaal een vazalstaat van de Perzische koning. Veel last hadden de Macedoniërs daar niet van. De Macedonische koningen hadden het voorbeeld kunnen volgen van de Hekatomniden, de Karische dynastie van heersers die tegelijk satraap (gouverneur) én koning waren, en een eigen Egeïsch imperium creëerden binnen het Perzische wereldrijk. De bekendste vertegenwoordiger van deze dynastie, Mausollos, was verantwoordelijk voor de bouw van een der Zeven Wereldwonderen, zijn eigen graftombe (vandaar ‘mausoleum’) – een onmiskenbaar teken van zijn grote macht en zelfvertrouwen. Het heeft er alles van weg dat Alexanders vader, Philippos (regeerde 359-336 v.Chr.), die de fundamenten legde voor de enorme machtsuitbreiding van het Macedonische koninkrijk onder zijn zoon, aanvankelijk in die zin opereerde. Dat veranderde pas toen hij in 337 v.Chr. de Korinthische Bond oprichtte, een militaire alliantie van Griekse stadstaten gericht tegen de Perzische Koning, en zijn generaal Parmenion met een leger naar Klein-Azië zond om de Grieks-Macedonische invasie voor te bereiden. Wie zoiets doet, beschouwt zichzelf niet langer als vazal. Maar net als in het geval van zijn zoon, zijn ook de doelen van Philippos omstreden. Wilde hij alleen de Griekse steden aan de westkust van Klein-Azië ‘bevrijden’ van een non-existent Perzisch juk, of wilde hij méér? We zullen het nooit weten want nog geen jaar later werd Philippos te Aigai onder nog altijd onopgehelderde omstandigheden vermoord. Cruciaal is dat Alexander met zijn aanval op het Perzische Rijk voortzette wat zijn vader reeds begonnen was.

Hoe het ook zij, de vraag wat Alexander de Grote bezielde om de wereld aan zich te onderwerpen houdt de gemoederen nog steeds bezig. De vraag wat daarbij zijn doelen waren is onverminderd controversieel.

Pothos: To go where no man has gone before

Wat bezielde Alexander? De vraag stellen is hem beantwoorden: in de Oudheid was men ervan overtuigd dat Alexander inderdaad bezeten was, dat hij werd gedreven door een demonische entiteit die hem dwong alsmaar verder te gaan, tot de randen der aarde aan toe – en zelfs dan zou hij nog niet tevreden geweest zijn. Alexanders biograaf Arrianos van Nikomedia (tweede eeuw n.Chr.) omschreef het aldus:

‘Hoewel ik niet zou kunnen of durven raden welke gedachten precies omgingen in het hoofd van Alexander, denk ik wel te mogen stellen … dat hij nooit tevreden geweest zou zijn met wat hij ook veroverd zou hebben, zelfs niet wanneer hij Europa tot en met de Britse Eilanden zou hebben onderworpen. Hij zou dan zeker nóg verder gegaan zijn, op zoek naar het onbekende. En als er niemand meer geweest was om mee te wedijveren, zou hij de strijd zijn aangegaan met zichzelf’.[6]

 

De Griekse term voor dit obsessieve verlangen is pothos, een goddelijk kracht die ertoe aanzet grote daden te verrichten en to go where no man has gone before. De eerste keer dat deze bezetenheid zich bij Alexander openbaarde, was toen hij met zijn leger aan de oevers van de Donau stond en een groot verlangen zich van hem meester maakte om de rivier over te steken en de achterliggende binnenlanden in te trekken. Dit is de context waarin Arrianos pothos voor het eerst ten tonele voert. Arrianos baseert zich daarbij op Alexanders officiële kroniekschrijver Kallisthenes, een neef van Aristoteles;[7] dus op door Alexander zelf geautoriseerde image-building. Het verlangen staat verder centraal in onder meer het verhaal over de Gordiaanse knoop en het verslag van Alexanders bezoek aan het orakel van Ammon in Siwah. Beide vertellingen eindigen met de voorspelling dat Alexander voorbestemd is om de heerser van de gehele wereld te worden.

Een bekende anekdote zegt dat Alexander geweend zou hebben toen hij besefte dat er na de onderwerping van de aarde geen werelden meer waren om te veroveren. De anekdote is vrijwel zeker apocrief - hij komt bij geen van de Alexanderbiografen noch in de Griekse Alexanderroman voor - maar het geeft wel aan hoezeer pothos een deel geworden is van ons beeld van Alexander.[8] Overigens weet Plutarchus in zijn essay Over de tevredenheid van de ziel te vertellen dat toen Alexander van de filosoof Anaxarchos hoorde dat de aarde slechts één wereld was van een oneindig aantal werelden, hij in huilen uitbarstte. Toen zijn vrienden vroegen wat er loos was, antwoordde hij: ‘Zoveel werelden zijn er, en ik heb zelfs één ervan nog niet (geheel) veroverd’. Ook dat past in het beeld, evenals de verhalen in de sprookjesachtige Alexanderroman volgens welke de koning in een duikersklok de bodem van de zee bezocht en in een door zwanen getorst luchtschip de hemel verkende.

[caption id="attachment_66455" align="aligncenter" width="418"]Het rijk van Alexander Het rijk van Alexander de Grote 

 

[/caption]

 

Het duidelijkste van al manifesteerde Alexanders pothos zich in India. Wat de Macedoniërs daar onderwierpen was grofweg dat deel van het Indiase subcontinent dat nu Pakistan geheten is: het stroomgebied en de delta van de Indus rivier. Maar als het aan Alexander had gelegen, was het daar niet bij gebleven en was hij doorgegaan met veroveren tot aan de Indische Oceaan. Dat is althans wat de antieke bronnen nadrukkelijk aangeven als Alexanders einddoel: de Okeanos. Om het belang daarvan te snappen, moet je eerst begrijpen hoe het Griekse wereldbeeld in elkaar stak. De Grieken wisten heel goed dat de wereld rond was – zo rond als een pannenkoek, om met Herman Finkers te spreken.[9] Precies in het midden van die pannenkoek lag Griekenland, of liever gezegd: het heiligdom van Delphi waar een heilige steen, de Omphalos, het centrum van de wereld markeerde. Daaromheen geschaard bevonden zich de drie continenten Europa, Azië en Libië (Afrika). Rond de rand van de pannenkoek stroomde de reusachtig rivier Okeanos, de Oceaan, waarachter zich niets meer bevond dan de dichte, ondoordringbare nevels van de duisternisgod Erebos, welke linea recta opstegen uit de Onderwereld. Wat Alexander in India bereiken wilde was, kortom, de oostelijke rand van de wereld. Hij zou dan het gehele goudrijke Azië aan zich onderworpen hebben en een wereldheerser zijn. Helaas voor Alexander wilden zijn uitgeputte Macedonische troepen niet meer verder. Aan de Beas, een zijrivier van de Indus, sloegen ze aan het muiten. Nadat hij eerst in navolging van Achilles demonstratief in zijn tent had zitten mokken, gaf Alexander toe en beval de terugkeer naar het westen. Ondertussen waren er tevens voortekens verschenen van de goden, die Alexander verboden om verder te gaan.

[caption id="attachment_66456" align="aligncenter" width="342"]Portretbuste Portretbuste van Alexander de Grote met leeuwenscalp van Herakles (Nationaal Museum, Athene).[/caption]

 

Natuurlijk zijn allerlei vraagtekens te plaatsen bij deze voorstelling van zaken. Vermoedelijk was het Alexander ook zelf wel duidelijk dat doorgaan niet handig was en dat het tijd werd om terug te keren teneinde het eerder veroverde gebied niet te verliezen door te lange afwezigheid in het verre oosten. De muiterij kan dan goed van pas zijn gekomen, als deze al niet door Alexander zelf uitgelokt of zelfs een verzinsel is. Dat doet er niet zoveel toe. Waar het om gaat is dat het voor Alexanders imago blijkbaar van groot belang was dat iedereen wist dat als hij, Alexander, niet zou zijn tegengehouden hij zou zijn doorgegaan tot aan het einde van de wereld en verder. Nu werd volstaan met de bouw van altaren aan de oevers van de Beas om te markeren hoe ver de Macedonische koning gekomen was. Het gebied daarachter kon gelden als niet deel uitmakend van de beschaafde, menselijke wereld omdat het niet veroverd was.

Tandenknarsend voer Alexander met zijn leger zuidwaarts de Indus af en marcheerde daarna langs de dorre kusten van de Perzische Golf terug naar Babylonië, een van de kerngebieden van zijn rijk. Dood en verderf zaaiend onder de lokale bevolkingen verliep de terugtocht ook voor de Macedoniërs zelf desastreus. Een groot deel van het leger crepeerde door ontberingen die het gevolg waren van een fatale logistieke blunder: de vloot die het leger moest bevoorraden kon niet uitvaren vanwege de moesson.

 

Het beeld van de jonge, onstuimige veroveraar die met zijn leger oostwaarts marcheert mede uit nieuwsgierigheid naar het onbekende is altijd bijzonder populair geweest. Het is bijvoorbeeld een rode draad in de meest populaire en dus invloedrijke moderne monografie over Alexander, die van Robin Lane Fox.[10] Maar ook meer genuanceerde historici hechten verklarende waarde aan hun eigen inschatting van Alexanders persoonlijke karakter. Zo beschrijft zelfs de immer serieuze Simon Hornblower pothos als:

 

‘[A] word and theme frequently used by Alexander, for which mystical and ambitious claims have been made in modern times; but when all has been said in sober qualification, the strong ‘natural curiosity’, which the word denotes at its lowest, was surely an important part of Alexander’s motivation throughout his short life’.[11]

 

Die nieuwsgierigheid zou gedeeltelijk toe te schrijven zijn aan de opleiding die Alexander kreeg van Aristoteles. Alexanders veldtocht zou daarmee ten dele een soort wetenschappelijke expeditie zijn geweest. Nu, ten dele was dat ook wel zo. Alexander correspondeerde inderdaad vanuit den vreemde met Aristoteles en zond hem specimens van exotische planten toe, en een klein legertje van geleerden vergezelde hem op campagne.

Ook los van het feit dat de invloed van Aristoteles op het denken van Alexander altijd schromelijk overdreven wordt, is dit vrij merkwaardig. Ik bedoel: men zou danig de wenkbrauwen fronsen wanneer iemand in ernst beweerde dat, pak ‘m beet, Djengizh Khan of Timur Lenk (om maar twee veroveraars te noemen die gedeeltelijk respectievelijk geheel in dezelfde regio actief waren) tot hun plundertochten gedreven werden door ‘wetenschappelijke nieuwsgierigheid’ en ‘verlangen naar het onbekende’. Met een hoop goede wil kun je zo’n motivatie nog toeschrijven aan iemand als Hernán Cortés, die inderdaad van tevoren niet wist wat hij verwachten kon in de binnenlanden van Mexico.[12] Maar Alexander? Heus, er is geen streek die hij bezocht die niet al tot het Perzische Rijk behoorde en mede door de hulp van tolken en gidsen, Iraanse adviseurs en Macedonische verkenners wist Alexander heel precies waar hij heen ging en wat hij daar zoal verwachten kon. En al die geleerden dan? Tja, aan welk koninklijk hof heb je die nou niet, zou je, enigszins kort door de bocht, kunnen zeggen. Zelfs de wrede Assyrische koningen staan bekend om hun wetenschappelijke belangstelling, zoals we verderop nog zullen zien.

Koning van de Wereld

Vanwaar dan toch die nadruk op Alexanders pothos als voornaamste drijfveer? We zagen al eerder dat het beeld van Alexanders onbegrensde verlangen naar krijgsroem en verovering terug te voeren valt op zijn eigen propaganda. In die zin is Alexanders pothos zonder meer historisch te noemen. Het is geen later verzinsel. Het was deel van een zorgvuldig door zijn eigen hofhistorici gecreëerd beeld en dus historisch relevant. Maar waar komt dat beeld vandaan en is het werkelijk een uitvergroting van Alexanders authentieke persoonlijke karakter, zoals alle moderne historici, vaak zelfs met weglating van het begrip ‘uitvergroting’, menen?

De sleutel tot het begrijpen van Alexanders pothos is de bouw van altaren. Zoals we al eerder zagen deed hij dat zowel aan de Donau als aan de Beas. Maar niet alleen daar. De beroemdste altarenbouw die Alexander pleegde vond plaats in weer een heel ander deel van de wereld, namelijk aan de oevers van de Syr Darya in het huidige Kazachstan. Destijds heette die rivier Jaxartes, een vergriekste vorm van een oorspronkelijk Iraanse naam. In Alexanders tijd vormde de Jaxartes de grens tussen het rijke land Sogdië en de uitgestrekte en slechts dun door nomaden bevolkte steppegordel, een gebied waar Alexander in 329 v.Chr. wel een campagne voerde maar dat hij niet permanent veroverde. Niet alleen Alexander, zo bericht de Romeinse auteur Plinius, maar ook Herakles, Dionysos en Cyrus de Grote brachten offers aan deze rivier.[13] Deze serie van namen is bijzonder interessant. Cyrus is de stichter van het Perzische Rijk en Alexanders directe voorganger als wereldveroveraar. Ook Dionysos, een bij uitstek ‘koninklijke’ god, gold als veroveraar van Azië en brenger van vrede en voorspoed. De betekenis van Herakles houd ik nog even achter de hand. Herakles, Dionysos en Cyrus waren bovendien de officiële helden van Alexander, wiens pothos hem ertoe aanzette hen te willen navolgen, zo niet overtreffen. De lijst is dus een beetje verdacht.

Opmerkelijk is, dat Plinius de lijst met altaarbouwers niet met Alexander laat eindigen. Enkele decennia later vervoegde zich aan de oevers van dezelfde rivier de veldheer Demodamas van Milete, een generaal in dienst van de Macedonische vorst Seleukos de Overwinnaar, Alexanders opvolger als Koning van Azië. Demodamas stichtte hier, in het uiterste oosten, altaren ter ere van de zonnegod Apollo.

Dit leidt natuurlijk tot de vraag: was het eigenlijk wel zo uniek wat Alexander deed daar in het oosten? Het bovenstaande doet vermoeden dat er eerder sprake was van een traditie. Om dat probleem op te lossen, moeten we Alexander even links laten liggen en eens kijken naar eerdere en latere veroveraars in het oude Midden-Oosten. Zulks is doorgaans een vruchtbare exercitie, omdat moderne historici die zich in Alexander specialiseren zich meestal radicaal beperken tot dat ene object van studie en bijgevolg veel verklaren uit de veronderstelde uniciteit van Alexanders persoonlijkheid.

Dus laten we eens kijken welke motieven en doelen de voorgangers van Alexander zoal aangeven in hun propaganda.

Moeilijk is dat niet. Hethitische, Assyrische, Babylonische en Perzische koninklijke teksten zijn uitstekend gepubliceerd en uitvoerig bestudeerd. Het probleem is dat er een merkwaardige en kunstmatige cesuur in de geschiedenis van het Midden-Oosten in stand wordt gehouden, de ‘Alexandergrens’. De periode tot Alexander de Grote is vanouds het domein van de assyriologen en de periode erna, waarin de Macedonische dynastie der Seleukiden het Midden-Oosten beheerst, wordt onterecht beschouwd als een voortzetting van Griekse geschiedenis in andere gebieden, een soort intermezzo in de geschiedenis van het Midden-Oosten en Iran dat door de meeste oriëntalisten genegeerd wordt, ofschoon het ruim tweeëneenhalve eeuw duurde. Het nog steeds veelgehoorde argument ter verdediging daarvan, is dat de aard van de bronnen in de respectieve periodes heel anders is. Dat is klinkklare onzin. Natuurlijk verandert er na Alexander wel het een en ander op sommige terreinen maar dat is altijd zo in de geschiedenis en de opvallend diepe kloof tussen Perzen en Macedoniërs is merendeels een modern verzinsel.

Overschrijden we die grens onbekommerd, dan merken we al snel dat ook heersers vóór Alexander geobsedeerd waren met het bereiken van de rand van de wereld. Soemerische, Babylonische, Hethitische, Assyrische, Perzische koningen – ze hadden drie dingen met elkaar gemeen: dat hun monarchieën primair militaire instituties waren, dat hun koningschap geautoriseerd werd door de goden en dat hun macht werd voorgesteld als wereldomvattend. Het waren stuk voor stuk superkoningen die alle andere koningen beschouwden als hetzij vazallen, hetzij rebellen. Ook het faraonische Egypte kende dergelijke almachtsaanspraken. Deze voorstelling van de (beschaafde) wereld als één imperium onder één Grote Koning of Koning der Koningen werd al vanaf het derde millennium v.Chr. gepropageerd. Ongetwijfeld appelleerde het aan een collectieve behoefte van de bevolking om deel uit te maken van een ordelijke en veilige wereldeenheid.

Het gevolg was dat heersers gedwongen waren om ook werkelijk te handelen naar hun zelfpresentatie en de verwachtingen van hun onderdanen. En dat betekende: er daadwerkelijk op uit trekken, vijanden vermorzelen en oprukken naar de rand van de aarde. Vooral dat laatste is vaak terug te horen in de kronieken en inscripties van oud-oosterse heersers. Een vroeg voorbeeld is de zelflof van de Soemerische vorst Shulgi (circa 2029-1982 v.Chr.), die zichzelf aanprees als

‘de koning van de vier randen van het universum, een herder, … de vertrouwenwekkende [heerser] van al het land’.[14]

 

[caption id="attachment_66458" align="aligncenter" width="169"]Overwinning Overwinningsstele opgericht in het Zagros Gebergte door koning van Naram-Sin van Akkad, ca. 2250 BCE (Musée du Louvre, Parijs).[/caption]

 

In wat de Italiaanse assyrioloog Mario Liverani het ‘belegeringscomplex’ genoemd heeft, verdeelde Mesopotamische koninklijke propaganda de wereld in tweeën: een vredige en beschaafde kern omringd door een barbaarse periferie die bevolkt werd door gevaarlijke agressieve gestoorde halfmensen.[15] In dit simpele schema vervulde de vorst een centrale rol als beschermer van de menselijke Orde tegen de kwaadaardige intenties van de Chaos. De heerser op zijn beurt werd beschermd en bemind door de goden. Zo wordt in een lang lofdicht de Assyrische koning Tukulti-ninurta I (1244-1208 of 1233-1197 v.Chr.) geprezen als ‘hij die heerst over de uiteinden van de vier winden, alle koningen zonder enige uitzondering vrezen hem’.[16] Aldus presenteren Babylonische, Assyrische, Perzische en Egyptische koningen zichzelf als de heersers van wereldrijken, tot uitdrukking gebracht in monarchale titels als Grote Koning, Koning van Alles, Koning van de Vier Windstreken, Koning van de Landen, of Koning der Volkeren.

Jaar in jaar uit ondernamen vorsten veldtochten naar steeds weer andere hoeken der aarde. Wanneer ze wonnen keerden ze terug met krijgsroem, gevangenen en buit. In het paleis, het symbolische centrum der wereld, werden uit de periferie afkomstige kunstvoorwerpen, godenbeelden, dieren en zelfs mensen tentoongesteld. Net als Alexander, verzamelden ook de Assyrische koningen exotische flora en fauna, en in zijn algemeenheid ‘kennis over de wereld’. Dat is een vaker voorkomend imperialistisch mechanisme – men denke in dit verband ook aan de wereldtentoonstellingen waarmee in de negentiende en twintigste eeuw Europese grootmachten hun koloniale rijken exposeerden.

Net als in het geval van Alexander hadden die jaarlijkse plunder- en veroveringstochten óók (wisselende) economische en politieke achtergronden. Maar de publiekelijk gepropageerde doelen waren steeds dezelfde: bescherming bieden en het brengen van beschaving en vrede naar gebieden waar duisternis heerst. En steeds weer het verlangen de rand van de aarde te bereiken, en deze grens tussen het Imperium en het Niets te markeren met steles, standbeelden en, inderdaad, altaren. Soms worden ze nog wel eens teruggevonden, aan de voet van besneeuwd hooggebergte, aan de rand van desolate woestijnen, aan rivieroevers, aan de kusten van de Hoge Zee en de Lage Zee.

[caption id="attachment_66459" align="aligncenter" width="362"]Tribuutbrengers Tribuutbrengers (Reliëf of de Grote Apadana van Persepolis).[/caption]

 

Vanaf circa 900 v.Chr. leidt dit met het Nieuw-Assyrische Rijk voor het eerst tot permanente inlijving en exploitatie van onderworpen gebieden. Vanaf dan wordt de wereldalmacht van de heerser óók geëxposeerd door het jaarlijks laten aanbieden van geschenken door gezanten van onderworpen staten. Ook hier geldt: hoe exotischer hoe beter. Het bekendste voorbeeld zijn de zogeheten tribuutbrengers die staan afgebeeld op de reliëfs van de grote apadana (troonzaal) van het paleis van Persepolis, het symbolische wereldcentrum van de Perzen dat niet voor niets in 330 v.Chr. door Alexander werd verwoest.

Moeten we Alexanders pothos nu ook begrijpen in deze context? Ja, dat denk ik wel. Net als Xerxes in de openingsregels van Couperus’ gelijknamige roman, had Alexander slechts een bescheiden wens: hij wilde alleen de wereldalmacht verkrijgen. Hij was daarmee de erfgenaam van een duizendjarige traditie van koningschap. Ongetwijfeld heeft Alexander, net als later zijn opvolgers, de Seleukiden, zich in volstrekt Mesopotamische of Iraanse termen als Grote Koning gepresenteerd ten overstaan van zijn Mesopotamische respectievelijk Iraanse onderdanen. Daarnaast moest hij de van zijn Perzische voorgangers overgenomen ideologie vertalen in Helleense termen voor zijn Griekse achterban. Dat was lastig. De Grieken waren veel minder gewend aan dit soort absolute monarchie, sommigen hadden er zelfs een uitgesproken afkeer van omdat het zo Perzisch was. Om te beginnen noemde Alexander zich daarom in Griekse propagandateksten niet Grote Koning maar Koning van Azië, net alsof het Griekse vasteland er eigenlijk niet onder viel. En hij haalde er Griekse goden bij zodat Grieken beter zouden begrijpen wat de nieuwe macht en status van Alexander inhield. Dionysos gold in de Griekse religie als verkondiger van een blijde boodschap van vrede en geluk, en was dus een model voor koningschap par excellence. Waar Dionysos ooit een altaar bouwde aan de Jaxartes ter markering van het begin van zijn verovering van Azië, daar bouwde Alexander een altaar om de oostgrens van zijn rijk te markeren. Belangrijker nog was Herakles, Alexanders voorvader van vaderskant. Deze vergoddelijkte heros maakte de tocht in dezelfde richting als Alexander en ook hij bouwde een altaar bouwde aan de oostelijke rand van de wereld. Althans: volgens Alexanders propaganda. Herakles was bij uitstek een culture hero, een verspreider van (Griekse) beschaving door het stichten van culten en altaren. Dat het hier om iets veel algemeners gaat, wordt ook wel duidelijk als je nagaat dat Alexanders opvolgers dezelfde universalistische retoriek bleven gebruiken. Zo verzamelden de eerste koningen van de dynastie der Ptolemaeën in hun hoofdstad Alexandrië exotische planten en dieren, afkomstig onder meer uit Ethiopië en India. Net als later Karel V beweerden deze Ptolemaeën te heersen van zonsopgang tot zonsondergang.[17] En de Seleukiden noemden zich zowel Koning van Azië (in Griekse teksten) als Grote Koning (in Babylonische teksten). Vanaf circa 200 v.Chr gingen zij zich zelfs in het Grieks als Grote Koning, basileus megas, afficheren. De Parthen, die vanaf circa 140 v.Chr. over Iran en Irak gingen heersen, namen de titel op hun beurt van de Seleukiden over en deze traditie bleef vrijwel onafgebroken in stand totdat na de Eerste Wereldoorlog de laatste Osmaanse padishah (‘grote koning’) door Atatürk met pensioen gestuurd werd.

Nam Alexander dus allerlei oud-oosterse monarchale retoriek en symboliek over? Het antwoord op die vraag is zowel ja als nee. Ja, omdat dat precies is wat ik in het bovenstaande duidelijk heb willen maken. Nee, omdat het bovenstaande kenmerkend is voor imperia in het algemeen. Ook het Romeinse keizerrijk beschreef de wereld in termen van één singuliere beschaving omringd door een barbaarse periferie, het Barbaricum. Zo schrijft Aelius Aristides in zijn Lofrede op Rome (r. 80-81): ‘Rondom de buitenste ring van de beschaafde wereld trok u een tweede linie, zoals men doet bij het ommuren van een stad’, en dat is natuurlijk niet het enige voorbeeld.[18] Nu kunnen de Romeinen dit soort gedachten overgenomen hebben van Alexanders opvolgers maar ook de Azteken, Chinezen en Osmanen beschreven hun imperia in zulke bewoordingen. Universalistische ideologie wordt dan ook wel gezien als kenmerk van imperiale staten.[19]

Tot besluit: Alexander de Grote en de Unity of Mankind

In de eerste helft van de twintigste eeuw propageerde de Britse historicus William Woodthorpe Tarn de invloedrijke notie dat Alexanders ideaal het creëren van een heuse Unity of Mankind was, een soort vreedzaam gemenebest van volkeren. Tarn, een bewonderaar van Alexander, noemde dit ‘one of the great revolutions in human thought’.[20] Vertrekpunt van de theorie was de Bruiloft van Susa, een evenement waarbij niet alleen Alexander zelf een Perzische prinses tot vrouw nam, maar ook zijn generaals liet huwen met dochters van Iraanse edelen.

[caption id="attachment_66457" align="aligncenter" width="300"]Bruiloft Bruiloft van Susa (National Geographic Society)[/caption]

 

Toen na de Tweede Wereldoorlog het Alexanderbeeld kenterde, raakte ook deze optimistische visie op Alexanders bedoelingen uit de mode en in 1958 werd Tarn hardhandig van zijn voetstuk geduwd door de Oostenrijkse classicus Ernst Badian. In een artikel vol minutieuze detailkritiek liet hij zien dat Tarn op z’n minst slordig omging met de bronnen.[21] Bovendien was inmiddels wel duidelijk dat Tarn ook maar een kind van zijn tijd was en dat zijn interpretatie misschien wel meer zei over zijn eigen denkwereld dan over die van Alexander, meer specifiek over zijn geloof in de mondiale beschavingsmissie van het Britse Rijk. Een directe vergelijking tussen het Britse en Macedonische imperialisme trok Tarn immers ook in een monografie met de veelzeggende titel The Greeks in Bactria and India (1938). Tarn sloot daarbij aan bij de opvatting van zijn oudere collega sir Edwyn Bevan, die in ‘Hellenism in the East’, het programmatische eerste hoofdstuk van zijn boek over het Macedonische rijk in Azië, The House of Seleucus (1902), betoogde dat dankzij Alexander en zijn opvolgers het licht van de als Westers beschouwde Griekse beschaving was gaan schijnen in de duisternis van het barbaarse ‘Oosten’.

Het is natuurlijk gemakkelijk om met terugwerkende kracht lacherig te doen over aristocratische Engelse heren die begin twintigste eeuw de overtuiging toegedaan waren dat de Griekse verovering van het Midden-Oosten destijds een even grote zegening voor de inboorlingen was als het Europese kolonialisme in hun eigen tijd. Maar is die expliciete vergelijking met de ideologie van het Britse imperium werkelijk een diskwalificatie? Ook als wij nu niet meer van mening zijn dat het Britse imperium een zegening was voor de wereld, blijft het een historisch feit dat leden van de Engelse elite als Tarn dat wél vonden. En waarom zouden de Macedonische veroveraars in de vierde eeuw v.Chr. dat niet ook gevonden kunnen hebben van hún imperium? Opnieuw Liverani noemde dat het mechanisme van de zelfovertuiging van de elite: de machthebbers (de destijds nog marxistisch angehauchte Liverani sprak van degenen die de productiemiddelen in handen hadden) ‘verzenden’ ideologische propaganda die mede bedoeld lijkt om henzelf te overtuigen van de juistheid van de bestaande, ongelijke maatschappelijke verhoudingen.

Ik wil daarom pleiten voor gedeeltelijk eerherstel voor W.W. Tarn. De tegenwoordig zo gehoonde Unity of Mankind was wel degelijk historisch in die zin dat Alexander zelf zulks in zijn machtsrepresentatie propageerde (en ook gedwongen was ernaar te handelen). Beetje dom alleen van Tarn om daaruit te concluderen dat de Macedonische veroveraar ook het beste voor had met de mensheid. Blijkbaar slaagde Alexander de Grote er niet alleen in de meeste van zijn tijdgenoten te overtuigen van zijn goede bedoelingen, zijn propaganda heeft klaarblijkelijk ook twee millennia na dato nog niets aan overtuigingskracht ingeboet.

 

Afkomstig uit:

Titel: Expedities
Nummer:  186
Jaargang: Augustus 2013

Bestel het gehele nummer op onze website:

 

 

 

 

 

Bronnen:

[1] John D. Grainger, Alexander the Great Failure. The collapse of the Macedonian Empire (London 2007); lees daarbij vooral ook de hou-nou-toch-eens-op-met-dat-gezeur-recensie van Alexander-kenner Waldemar Heckel in de Bryn Mawr Classical Review (online op www.brynmawr.edu).

[2] Voor een overzicht van de veranderende academische waardering zie Rolf Strootman, ‘Signalementen:.Alexander de Grote’, Lampas 37.5 (2004) 385-91, en idem, ‘Alexander de Grote. Held of hufter?’, Aanzet 21.2 (2005) 38-42; beide artikelen zijn ook online te raadplegen via de website van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek.

[3] Over de aard van de Macedonische monarchie onder Alexander en zijn opvolgers zie Rolf Strootman, Gekroonde goden. Hellenistisch koningschap van Alexander tot Kleopatra (Amsterdam 2005).

[4] Een min of meer geslaagde toepassing van dit model op de oude wereld, in het bijzonder de Hellenistische ‘Staatenwelt’ die na Alexander ontstond en waarin Rome opkwam, is A.M. Eckstein, Mediterranean anarchy, interstate war, and the rise of Rome. Hellenistic Culture and Society 48 (Berkeley 2007).

[5] Zoals prachtig uitgewerkt door Charles Tilly in diens Coercion, capital, and European states, AD 900-1990 (Cambridge 1990).

[6] Arrianos, De expeditie van Alexander 1.7.1.

[7] A.B. Bosworth, A historical commentary on Arrian's History of Alexander. Vol. I: Commentary on books I-III (Oxford1980) 62; vergelijk P. Goukowsky, Essai sur les origines de mythe d’Alexandre I (Nancy 1978) 173-4.

[8] Zie W.W. Tarn, Alexander the Great II (Cambridge 1948) 262.

[9] Overigens vermoedden Griekse geleerden destijds wel degelijk dat de aarde in werkelijkheid bolvormig was, en al rond 250 v.Chr. werd daarvoor ook het wetenschappelijk bewijs geleverd door de briljante geograaf Erathostenes; diens tijdgenoot Erasistratos formuleerde bovendien als eerste de theorie dat de aarde rond de zon draaide in plaats van andersom.

[10] Robin Lane Fox, Alexander the Great ([1973] Londen 1986).

[11] Simon Hornblower, The Greek world 479-323 BC. Routledge History of the Ancient World 3 (tweede druk; Londen en New York 2002) 287.

[12] Voor een interessante vergelijking van Alexander met ‘Cortez the Killer’ zie A.B. Bosworth, ‘A tale of two empires. Hernán Cortés and Alexander the Great’ in: A.B. Bosworth en E. J. Baynham ed., Alexander the Great in fact and fiction (Oxford 2000) 23-49.

[13] Plinius, Natuurlijke geschiedenis 6.18 en 49; vergelijk Arrianos 4.4 en Orosios 1.2.5. Plinius noemt ook nog de legendarische Assyrische koningin Semiramis, maar de aan haar toegeschreven veldtocht is zo overduidelijk naar die van Alexander gemodelleerd dat het in haar geval om een latere traditie moet gaan.

[14] Geciteerd naar Rolf Strootman, ‘Hellenistic imperialism and the ideal of universal empire’ in: C. Rapp ed., City-empire-christendom. Changing contexts of power and identity in antiquity (te verschijnen in 2011).

[15] Letterlijk ‘the siege complex’, in M. Liverani, ‘Kitru, kataru’, Mesopotamia 17 (1981) 43-66.

[16] Geciteerd naar W.G. Lambert in Archiv für Orientforschung 18 (1957-8) 48-9.

[17] In het lofdicht Hymne aan Delos van de hofdichter Kallimachos; letterlijk: ‘tot aan de randen van de aarde, waarheen de snelle paarden steeds de zon brengen’ (r. 170).

[18] Zie bijvoorbeeld F. Borca, ‘“Per loca senta situ ire”. An exploration of the chthonian landscape’, The Classical Bulletin 76 (2000) 51-9, die laat zien hoe Romeinse auteurs het landschap van Germanië voorbij de Rijn beschrijven als een infernale locus horridus. Behalve de Rijn gold ook bij de Romeinen de Donau als grens tussen beschaving en barbarij - net als Alexander dus.

[19] Zie bijvoorbeeld C.M. Sinopoli, ‘The archaeology of empires’, Annual Review of Anthropology 23 (1994) 159-80, en S. Howe, Empire. A very short introduction (Oxford 2002) 13.

[20] W.W. Tarn, ‘Alexander the Great and the Unity of Mankind’, Proceedings of the Cambridge Philological Society 19 (1933) 123-166, aldaar 123.

[21] E. Badian, ‘Alexander the Great and the Unity of Mankind,’ Historia 7 (1958) 425-44.

Meer weten

Tijdschriften: