Hoofden rollen op de Nieuwmarkt

Op 15 juni 1812 werd op de Nieuwmarkt in Amsterdam, onder grote belangstelling, de 37-jarige Hester Rebekka Nepping, haar 25-jarige dienstmeid Adriana van Rijswijk en haar 22-jarige minnaar Gerrit Verkerk door de guillotine om het leven gebracht. De twee vrouwen waren veroordeeld voor tweevoudige moord, Verkerk wegens medeplichtigheid.

Door Anja Krabben

De dood van Jan Brummelkamp, echtgenoot van Hester, op 11 november 1811, maakte buurtgenoten en autoriteiten achterdochtig. Het was de omgeving niet ontgaan dat er tussen Hester en Verkerk, een bode op het stadhuis en notarisklerk, al enige tijd een ‘ongeoorloofde verkering’ plaatsvond. De rechter liet een onderzoek instellen naar Brummelkamps dood. Er werd autopsie gedaan op zijn lichaam waarbij de maagsappen van het slachtoffer werden onderzocht. Er werd een knoflookachtige geur aangetroffen, die duidde op de aanwezigheid van arsenicum.

Op dat moment woonde Hester, geboren in Amsterdam in1774, in Hal, vlak bij Zutphen. Zij, haar dienstbode en haar minnaar werden in Amersfoort in het huis van bewaring gezet en vandaar, op 15 januari 1812, overgebracht naar Amsterdam waar ze berecht zouden worden.

Nadat de arsenicumvergifting bij Brummelkamp was vastgesteld, verzocht de keizerlijke procureur te Amersfoort om een gerechtelijk onderzoek van de dood van Elisabeth Berenburg-Vinjole, voormalige kostgangster van de familie Brummelkamp en Johannes (Jan) Nepping, vader van Hester Nepping. Beide personen waren ook onder verdachte omstandigheden overleden, de eerste op 2 september 1811 en de tweede op 8 november, drie dagen voor zijn schoonzoon. Johannes Nepping was in 1811 bij het echtpaar Brummelkamp ingetrokken. Hij was oud, ziekelijk en ‘niet wel bij zinnen’ en moest gevoerd worden. Hij overleed plotseling op 79-jarige leeftijd. Sectie wees uit dat in beide gevallen ook arsenicumvergiftiging in het spel was.

Vergiftigster

We weten veel van deze moordzaak en vooral van de hoofdverdachte Hester Rebekka Nepping, want er zijn twee belangrijke directe bronnen. Het eerste is het archief van het hof van assisen te Amsterdam waar de zaak diende. Dit rechtscollege werd in1791 inFrankrijk ingesteld en werd in Nederland gedurende de Franse overheersing ingevoerd – en in 1816 al weer afgeschaft. Het hof van assisen was onder andere belast met de zwaarste misdrijven, zoals moord. In het archief over het proces van de drie zitten onder andere brieven die Hester schreef aan haar minnaar Gerrit Verkerk en aan haar kinderen; ze had er vijf variërend in leeftijd van 7 tot 16 jaar.

[caption id="attachment_39568" align="alignleft" width="215" caption="Wilhelmus Broes, tekening van C.H. Hodges"]Wilhelmus Broes, tekening van C.H. Hodges[/caption]

De tweede bron is een boekje van dominee Willem Broes (1766-1858), met een, zoals in de 19e eeuw gebruikelijk was, lange titel: ‘Berigt omtrent het leven, het karakter en de laatste godsdienstaandoeningen van de beruchte vergiftigster Hester Rebekka Nepping met haar medeplichtigen tot de doodstraf veroordeeld om de moord van haar bijwoneresse en haar echtgenoot tot lering en waarschuwing zamengesteld door W. Broes, die, in zijne betrekking van leraar bij de Hervormde Gemeente te Amsterdam, haar vele weken in de gevangenis bezocht’. Hij heeft het nog in hetzelfde jaar, vers in het geheugen, opgeschreven en uitgegeven.

Dominee Broes was door het hof aan Hester toegewezen, om zich te bekommeren om haar geestelijke verzorging, ‘ter vermaning en vertroosting’. Ze is eerst wat wantrouwig, maar al snel vertelt ze hem haar levensverhaal, bekent twee van de drie haar ten laste gelegde moorden en toont zich godsvruchtig, maar niet geheel berouwvol.

Broes schrijft dat Hester vroeger een ‘aardig en mooi meisje’ was, dat haar ouders ‘deftige en welvarende lieden’ waren, die haar een ‘eerlijke en godsdienstige opvoeding’ hadden gegeven. Haar vader was meesterschilder en -glazenmaker. Zijn eerste indruk van haar luidt aldus: ‘Ik zag een welgekleede burgervrouw, van een middelbaar statuur, met kleine gevleeschde handen, vol en niet onbevallig van aangezicht.’ Haar ogen zijn neergeslagen, maar toch ziet hij daarin ‘de ellende van haren tegenwoordigde staat.’ Ze is in zwarte rouwkleding getooid, wat hij ‘huichelachtig’ noemt.

Na haar een paar keer gesproken te hebben, oordeelt hij: ‘Ze had een goed verstand, een vast geheugen, een snel begrip en gezond oordeel. […] Haar voorkomen was vriendelijk, hare manieren beleefd, zij sprak niet onaangenaam, en wist aardig te bedanken voor de geriefelijkheden, welke men haar, in haar ongelukkige lot toebracht.’

Ondanks haar overspelige gedrag, ontbreekt het haar niet aan schaamte, meent Broes. Ze kleedde zich netjes en ze ‘pleegde zich met kiesheid uit te drukken over wellust’. Ze was ook niet uiterst wellustig, constateert Broes, want ‘haar overspelig verkeer heeft zich telkens tot éénen minnaar tegelijk bepaald.’ Bovendien gelooft hij dat ze voor Verkerk echte romantische gevoelens had. Ze wilde niet alleen het bed met hem delen, maar ook ‘lot en dagelijkse omgang’. Ze was dan ook zeer geschokt toen Verkerk tegen de rechter zei: “Hoe zou ik dat vrouwmensch met hare 5 kinderen ooit hebben willen trouwen?”

Maar er is ook een keerzijde aan Hesters karakter. Ze is onverschillig en gewelddadig. ‘Er heerste in Hester van kinds af aan een grote onverschilligheid omtrent de moeite en de smert van anderen.’

Ze was verkwistend, haar geldgebrek leidde tot de eerste moord, die op Elisabeth Berenburg-Vinjole. Het echtpaar Brummelkamp nam vanaf 1810 kostgangers in huis om het schamele inkomen aan te vullen. In april 1811 kwam het echtpaar Berenburg in huis. De 83-jarige Reinier Berenburg had bij de notaris een overeenkomst afgesloten, waarbij hij 3000 gulden toezegde aan zijn hospes als zij hem en zijn 67-jarige vrouw tot aan hun dood zou onderhouden. Ook bij het overlijden van één van hen zou zij geld uitgekeerd krijgen. Mevrouw Berenburg ontpopte zich als een zeer onaangename vrouw, wat de moord op haar eenvoudiger maakte.

De tweede moord, die op haar echtgenoot, was deels uit walging voortgekomen, én omdat hij haar geluk met Verkerk in de weg stond. Het huwelijk tussen de twee was vanaf het begin af aan niet goed, schrijft Broes. ‘Na een klein getal van zoete maanden […] neigde het huwelijk tot tweedracht, koelheid, wederzijdse minachting en tot overheersing van de kant der vrouw en onderwerping van de man. In haar gemoedstoestand was een grote vinnigheid van welke man en kinderen veel geleden hebben. Zij had haar man een aantal malen ook stevig geslagen.’

Maar ook Jan had zijn negatieve aandeel in het huwelijk. Hij was een alcoholist en bracht nauwelijks geld binnen. Hester had eerder geprobeerd op legale wijze van hem af te komen. Ze was in september 1811 naar Amersfoort en Utrecht gegaan om juridisch advies in te winnen. Ze wilde uitzoeken of en hoe zij haar man eventueel vast kon laten zetten of een echtscheiding aanvragen op grond van zijn overmatig drankgebruik. Zij kreeg te horen dat je tegen betaling familieleden, die wangedrag vertoonden, kon laten opsluiten in een zogenaamd verbeterhuis. Daar had ze echter geen geld voor.

Arsenicum

Aanvankelijk ontkenden Hester, haar dienstmeisje Adriana en haar minnaar Gerrit, maar toen Adriana als eerste begon te praten, bekenden de andere twee ook al vrij snel. Adriana, vanaf februari 1811 in dienst bij Hester, was degene die haar werkgeefster het idee had ingefluisterd om vrouw Berenburg te vergiftigen met arsenicum. En Adriana had het gif gekocht en in het eten van de vrouw gedaan.

De vergiftiging van Jan Brummelkamp lukte pas bij de twee poging, toen Gerrit Verkerk zich er mee ging bemoeien. De eerste keer hadden de vrouwen het gif in zijn jenever gedaan en was Jan weliswaar ziek geworden,maar niet doodziek. Gerrit meende dat het beter in zijn eten kon worden gedaan. Ditmaal kocht hij de arsenicum, de vrouwen bereidden Brummelkamps laatste maal, die dezelfde nacht nog overleed.

Hester bekende schuld aan de twee moorden, maar ontkende pertinent dat ze haar vader ook had vergiftigd. Broes geloofde haar. Het hof was achterdochtiger, maar heeft haar deze dood niet officieel ten laste gelegd.

Nadat het vonnis was uitgesproken, raadde de rechter Hester en haar medeplichtigen aan zich in de weinige tijd die ze nog hadden aan ‘het berouw en de godsdienst te wijden’. Met de godsdienst kwam het goed. Hester toont zich tegenover Broes zeer gelovig. Ze zegt tegen hem: “Wat groot voorregt dat mijn doodvonnis, tegen alle uitzigt, zoo lang blijft uitgesteld! Te voren, in mijne valsch blijmoedige hoop, wenschte ik hoe eerder hoe liever te sterven! Nu, ziende, hoe veel er aan mijne booze ziel te doen is, beschouw ik iedere dag als winst, en dank ervoor.”

Met het berouw was het minder gesteld. Ze had spijt over de moord op haar man, vertelde ze Broes, niet op die van de oude, ‘knorrige’ vrouw Berenburg.

Mooi spektakel

Het was voor het eerst dat de guillotine werd gebruikt in Nederland. Het was dan ook de eerste terdoodveroordeling die onder Frans recht werd uitgesproken. Een jaar eerder was door Napoleon in Holland een rechterlijke organisatie naar Frans model ingevoerd, met inbegrip van de guillotine.

De guillotine was een nouveauté, maar dat zal niet de enige reden zijn geweest dat de Nieuwmarkt volstroomde met nieuwsgierigen, zoals de Amsterdammer Willem de Clercq (1795-1844) een paar dagen later in zijn dagboek schreef. Terechtstellingen vonden vroeger altijd in het openbaar plaats en voor veel mensen waren ze een welkome afwisseling van het saaie, dagelijks bestaan. De Clercq spreekt van ‘zo’n mooi spektakel’. Niet alleen ‘het gewone volk’ was geïnteresseerd. ‘Alle ramen zaten vol met dames,’ noteert De Clercq. En het valt hem op dat ook op het plein de menigte vooral uit vrouwen bestaat. Zo’n vijftig jaar later constateert de Franse schrijver Jules de Goncourt (1830-1870) hetzelfde: ‘Terechtstellingen van welke aard ook schijnen een morbide aantrekkingskracht op het schone geslacht uit te oefenen.’

Er bestaat een tekening van de terechtstelling. Het is een merkwaardige afbeelding, want hij doet bijna Anton Pieck-achtig aan: kleurrijk en gemoedelijk, met een grappig, anekdotisch detail links op de voorgrond. We zien een man met een blauwe jas aan die met zijn rug naar het schavot staat, zijn gezicht naar de grond gericht, waardoor deze onder zijn hoed verdwijnt. Hij heeft de armen over elkaar en staat er bij als een verongelijkt kind. Naast hem staat een vrouw. Zijn vrouw? Ze kijkt hem boos of verontwaardigd aan, alsof ze zeggen wil: “Wat een schijterd ben je.”

Er is meer dat niet in overeenstemming is met de geschreven bronnen. De Clercq heeft het over een overvol plein en Broes spreekt over ‘duizenden belangstellenden’. Op de prent zijn het er hoogstens een paar honderd. En ze staan er bij alsof de stadsomroeper een saaie aankondiging doet. In werkelijkheid ging het er bij executies veel chaotischer aan toe, met geschreeuw en gedrang en zelfs vechtpartijen om de beste plek te bemachtigen.

De guillotine is opgesteld naast de Waag op een hoge stellage. Een van de twee vrouwelijke veroordeelden staat op het schavot. Ze staat achter een plank waaraan ze zal worden vastgemaakt, waarna de plank horizontaal zal worden gelegd en onder het mes geschoven. Vreemd is dat de guillotine op de prent een recht mes heeft. Betekent dit dat de tekenaar geen flauw benul had hoe een guillotine eruit zag of was het mes in Amsterdam recht en niet schuin? Vermoedelijk het eerste, omdat op de bouwtekening van de Amsterdamse guillotine wel degelijk een schuin mes te zien is. Bovendien was een schuin mes nu juist hét vernieuwende kenmerk van de guillotine.

Op de prent zien we zowel mannen, vrouwen als kinderen. Executies werden ter afschrikking in het openbaar uitgevoerd, zodat anderen het wel uit hun hoofd zouden laten een dergelijke misdaad uit te voeren. Inmiddels is ruimschoots bekend dat afschrikking niet werkt om misdaadcijfers omlaag te brengen. Ook in de 19e eeuw hadden sommigen hier al hun twijfels over. De Russchische schrijver Toergenjew, die in Parijs een executie bijwoonde en het verafschuwde, concludeerde achteraf: ‘Er lag ontevredenheid en teleurstelling op ieders gezicht – maar geen greintje stichtelijkheid.’ In werkelijkheid waren executies niet zozeer ter lering en waarschuwing, maar eerder ter lering en vermaak, met de nadruk op het laatste.

Uwe zonden zijn u vergeven

Terug naar Broes. De dominee ontpopt zich in zijn boekje als een ware mensenvriend die het niet durft uit te spreken, maar waarschijnlijk ook grote twijfels heeft over de doodstraf.

Hij schrijft dat Hester de laatste twee weken voor de voltrekking van het vonnis geen trek meer had in ‘gewone spijzen’. Ze at vooral ‘verfrissende salades en beschuit’. Ze had haar angstige momenten, waarin ze uitriep: “Waar nu heen! Ik de allerbooste der menschen! Mijn uur daar! […] Morgen mijn vonnis [..] Mijn zonden verschrikkelijk en mijn berouw zo laat, zo gebrekkig.” De dag: erna kon het geheel anders zijn: ‘Hoe wonderlijk bedaard vond ik haar de volgende morgen.’

Hij beschrijft hoe het op de dag van het vonnis verliep. ’s Ochtends vroeg werd de ‘wettelijke aankondiging van haar doodstraf’ officieel aan haar medegedeeld, en tevens dat deze binnen zes uur zou worden voltrokken. Zij zat drie uur lang doodstil tegenover hem, slechts twee keer onderbrak ze de stilte voor gebed. Ze was ‘verkwikt door de slaap’ en voelde zich lichamelijk goed.

Op de Nieuwmarkt zag Broes haar weer, in een ruim vertrek waar bij zijn binnenkomst grote stilte heerste. Hij ging af en toe naast haar zitten. ‘Zij sprak nu nog al veel met mij, somwijlen met levendigheid; behield voorts hare rustige, peinzende houding, zonder traan of trekking van schrik.’ Vlak voor haar uur geslagen was deed hij iets merkwaardigs en hij handelde alsof hij God zelf is, hij schonk haar vergeving: ‘Ik zeide ten laatste met plegtigheid: dat het zekere oordeel over het lot harer ziel tot den Alwetenden alleen behoorde; dat ik echter, volgens de betuigde verfoeijing harer zonden, en volgens haar betuigde nederig geloof aan Jezus Christus, den eenigen Zaligmaker, in den naam mijnes Heeren daar verklaarde: Vrouwe! Uwe zonden zijn u vergeven! Zijt welgemoed!’

Zijn medelijden is oprecht, maar ‘Welk menschenhart zoude niet in het overvloedigste medelijden zich over u uitstorten.’

Hij waarschuwt de lezer zelfs voor valse beschuldigingen. Hij is bang dat het voorbeeld van ‘bedekte moord’, ‘den geest van vermoeden en achterdocht, bij menige schielijke stergevallen moge opwekken.’ Zodat onschuldige hoofden rollen. Hij doelt hiermee vast ook op de verdenking van het hof, dat Hester ook haar oom zou hebben vermoord, al in 1797, toen hij tijdens een logeerpartij bij het echtpaar Brummelkamp dat toen nog in Amsterdam woonde, onder verdachte omstandigheden overleed.

Hij eindigt weliswaar met een waarschuwing, tegen ‘onkuische drift’ en ‘de booze wrevel’ die de ziel kan binnendringen, opdat de lezer niet eindigt zoals Hester, maar geheel overtuigend komt dit niet meer over. Hij lijkt geheel Hesters vriend te zijn geworden en kan het rollen van haar hoofd waarschijnlijk niet aanzien. Hij toont zich nog wel trots op zichzelf, dat hij haar tot aan haar einde toe bijstaat: ‘Hoe streelde het mij, dat ik, sterk genoeg van lichaam en geest […] niet genoodzaakt was geweest om in de jongste oogenblikken haar te verlaten!’ Maar de terechtstelling beschrijft hij niet.

De Clercq is iets mededeelzamer en schrijft: ‘De executie verliep gelukkig voorspoedig.’ (Vrij vertaald: de koppen rolden in één keer.) ‘Het dienstmeisje leek bijna flauw te vallen. Verkerk beval zijn ziel aan God en Jezus Christus aan en madame Brummelkamp zei geen woord. Eén slag en een mensenleven is geëindigd.’

[caption id="attachment_39569" align="aligncenter" width="329" caption="Constructietekening voor een guillotine. Er staat bovenaan: ‘Opstal der Machine tot Onthoofding’. En rechts ‘profil der Machine’ en daaronder, vertikaal geschreven: ‘Plank waarop den gecondamneerde gebonden word.’ (Stadsarchief, Amsterdam)"]Constructietekening voor een guillotine. (Stadsarchief, Amsterdam)[/caption]

Guillotine: humaan

De guillotine of valbijl, vernoemd naar de arts Joseph-Ignace Guillotin (1738-1814) was geen nieuwe uitvinding, maar een verbetering van bestaande ideeën. Al eeuwen lang werd de doodstraf voltrokken door onthoofding. Meestal gebeurde dit met een bijl, gehanteerd door de beul. Maar al eerder, in de 13e eeuw werden op verschillende plekken in Europa valbijlen toegepast. De grootste door Guillotin voorgestelde verandering was om het mes van een schuine schede te voorzien. In 1792 werd de guillotine in Frankrijk het bij wet voorgeschreven middel om de doodstraf uit te voeren. De guillotine werd gezien als een humaan middel om het beoogde doel te bereiken. Met de bestaande valbijlen ging het niet altijd in één keer goed. Guillotin presenteerde zijn doodsmachine aan de Assemblée Nationale, waar hij lid van was, met de woorden: “Met deze machine kan ik uw hoofd afhakken in de tijd van één knipoog zonder dat u de minste pijn zult voelen.”

Dat deze ‘humane machine’ nu zo’n macaber imago heeft , komt door het veelvuldige gebruik ervan tijdens de Franse revolutie. In totaal werden er toen circa 50.000 Fransen terechtgesteld door de guillotine, waaronder Lodewijk XVI en zijn vrouw Marie Antoinette. ‘Ik herinner me hoe mijn vader mij vertelde dat als hij ten tijde van de Terreur door de Tuilerieën moest, hij het mes van de guillotine vier of vijf keer met een doffe klap hoorde neerkomen, voordat hij buiten gehoorafstand was,’ aldus de schrijver Paul Saint-Victor (1825-1881).

Nog twee keer is de guillotine in Nederland gebruikt, beide keren in Den Haag. In 1812 voor een onbekende man en op 1 mei 1813 werd de 19-jarige Andriana Bouwman geëxecuteerd. Zij werd ter dood veroordeeld wegens brandstichting op een boerderij waar zij in dienst was. Museum De Gevangenpoort in Den Haag heeft nog een valbijlmes in de collectie. Het Amsterdamse mes is lang bewaard gebleven in het archief van het stadhuis en verdween op een gegeven moment. De houten stellage van de guillotine werd jarenlang door de Koninklijke Academie van Wetenschappen gebruikt ‘om er voor den ijk ellen en duimstokken aan af te meten.’ Dit staat in een krantenartikel in het Algemeen Handelsblad van 18 oktober 1891. De krant besteedde aandacht aan de executie, omdat de prent ervan in veiling werd gebracht. Nu is deze in het bezit van het Stadsarchief van Amsterdam.

In 1870 werd in Nederland de doodstraf afgeschaft.

Artikel afkomstig uit

Stichting ThemaTijdschriften

© Anja Krabben

Dit artikel verscheen in 1812, ThemaTijdschrift # 1, voorjaar 2012. In 2011 gaf Stichting ThemaTijdschriften zes ThemaTijdschriften uit waarin de reis die keizer Napoleon in 1811 maakte door Nederland beschreven wordt. Zowel 1812 als de zes tijdschriften zijn nog verkrijgbaar:

Titel: Napoleon in Nederland 1811-2011
Jaargang: 2011
Nummer: 1
Uitgever: ThemaTijdschriften

Meer weten

Tijdschriften: