‘Kinderen van de natuur’
Amerikaans imperialisme in het National Geographic Magazine, 1888-1908- Tegenwoordig kennen we het National Geographic Magazine als een tijdschrift vol spectaculaire foto’s van afgelegen gebieden en vreemde volken. Het tijdschrift kent een lange geschiedenis. Bij de oprichting van de National Geographic Society was de missie ‘geografische kennis te delen en te verspreiden’ nog een leidraad. Maar met de Spaans-Amerikaanse oorlog en de daarbij behorende Amerikaanse imperialistische belangen, veranderde ook het National Geographic Magazine van koers. Geen technische wetenschappelijke artikelen meer, maar gepopulariseerde artikelen met foto reportages over de nieuwe kolonieën en volkeren.
Frederieke Jacobs
Op 27 januari 1888 riep Gardiner Greene Hubbard, succesvol advocaat en Yale alumnus, de National Geographic Society in het leven tijdens een bijeenkomst in de Cosmos Club, een van de elitaire genootschappen die Washington rijk was. Enkele maanden later verscheen de eerste editie van het National Geographic Magazine (NGM). Daarin bevestigde Hubbard het fundamenteel educatieve karakter van zijn Society, met het delen en verspreiden van geografische kennis als missie. Het tijdschrift werd verspreid onder de leden van de Society binnen en buiten Washington. Naast de uitgave van het tijdschrift organiseerde het genootschap regelmatig lezingenreeksen waar, volgens voorzitter Hubbard, de ‘meest ontwikkelde bewoners van Washington’ op grote schaal op afkwamen. Ook geografische expedities en ontdekkingsreizen vormden een speerpunt van de jonge vereniging. De ontdekkingen en onderzoeksresultaten werden vervolgens geplaatst in het tijdschrift.
Sinds het begin kenmerkte de National Geographic Society zich door nauwe banden met de federale overheid. Politieke besluitvorming, wetenschap en cultuur vonden elkaar in dergelijke genootschappen. Ook hadden de genootschappen een sociale functie: dit waren dé plekken om te netwerken. Bovendien onderhield de National Geographic Society nauwe familiebanden: medeoprichter Alexander Graham Bell – de beroemde uitvinder die later de American Telephone and Telegraph Company in het leven riep – trouwde met Hubbards dochter. De familiebanden liepen zelfs tot het hoogste politieke ambt: de eerste redacteur van het tijdschrift, Gilbert Grosvenor, was een neef van de in 1909 aangetreden president William Taft. Het ledenaantal van de Society groeide in de eerste jaren voorzichtig. Ambassadepersoneel, generaals en militairen, wetenschappers en andere hoogwaardigheidsbekleders konden, nadat zij werden aanbevolen door andere leden, lid worden van de Society.
Popularisering
Aan het einde van de negentiende eeuw organiseerde de Amerikaanse federale overheid uitgebreid geografisch onderzoek binnen en buiten de landsgrenzen. Met het in kaart brengen en afbakenen van het nationale grondgebied kon het Amerikaanse imperium met behulp van overheidsinstellingen en ambtenaren officieel gerechtvaardigd worden. Veel overheidsorganisaties die zich bezighielden met geografisch onderzoek en cartografie, zoals het General Land Office en Geological Survey, publiceerden hun uitkomsten in NGM. De eerste jaargangen kenmerkten zich zodoende door technische, relatief saaie artikelen vol onderzoeksresultaten en rapporten. Daar kwam geleidelijk verandering in toen voorzitter Hubbard besloot om de vage academische en technische artikelen te vervangen door een meer populaire geografie, met de nadruk op natuurlijke historie. Dit bleek een succes te zijn.
De National Geographic Society had nauwe banden met de federale overheid.
De door Hubbard voorgestelde popularisering van geografisch onderzoek leidde in 1904 tot een breuk binnen het genootschap, waarna een groep gelijkgestemden de Vereniging van Amerikaanse Geografen oprichtte als de meer academische tegenhanger van de National Geographic Society. Met het aantreden van Gilbert Hovey Grosvenor, de eerste fulltime redacteur van het tijdschrift die van 1899 tot 1954 de leiding had, kregen de plannen van Hubbard nog meer vorm.
Toen Alexander Graham Bell in 1898 de leiding kreeg over het genootschap, veranderde hij echter de doelstellingen en de inhoud van het tijdschrift. Bell was ervan overtuigd dat lezers geïnteresseerd waren in geografie zolang het op een luchtige en onderhoudende manier gepresenteerd werd. Toen hij geconfronteerd werd met elf lege pagina’s in het januarinummer van 1905, nam Bell de cruciale beslissing om de pagina’s op te vullen met foto’s van een recente expeditie naar Lhasa, de hoofdstad van Tibet. Het werkte: het ledenaantal groeide sterk. Foto’s van de Filipijnen later dat jaar hadden hetzelfde effect. Waar het genootschap aan het begin van 1905 slechts 3400 leden telde, stond de teller aan het eind van dat jaar op 11.000 leden.[1]
Fotografie was dus een doorslaand succes. Met een grote, betrouwbare en goedkope bron voor foto’s – de federale overheid – gebruikte redacteur Grosvenor de goede relatie met nationale machthebbers om het tijdschrift visueel aantrekkelijker te maken. Met minder academische artikelen en een meer aantrekkelijke opmaak bleven de verkoopcijfers stijgen. En met een groei van 1300 leden in 1898 tot over de 100.000 in 1912 droeg het tijdschrift bij aan de manier waarop steeds meer Amerikanen kennismaakten met ‘the world and all that’s in it’.
Amerikaans imperium
Die wereld was voor de Amerikaanse bevolking een stuk groter geworden sinds 1898. Dat jaar vormde een keerpunt in de Amerikaanse geschiedenis: de Spaans-Amerikaanse oorlog markeerde het startsein voor Amerikaanse inmenging in het buitenland. President McKinley verklaarde op 20 april 1898 de onafhankelijkheid van Cuba en daarmee de opstand tegen de Spaanse kolonisator. Na het verslaan van Spaanse troepen en de totstandkoming van een ‘onafhankelijk’ Cuba breidden de Verenigde Staten haar grondgebieden uit naar de voormalige Spaanse koloniën als de Filipijnen en Porto Rico.
In NGM lijken imperialisme en geografie sterk met elkaar verbonden. Het ontstaan van de National Geographic Society ging gepaard met de institutionalisering van geografie als academische discipline in de VS en Europa. Aardrijkskundige genootschappen zoals de Britse Royal Geographic Society (1831) en Franse Societé de Géographie de Paris (1821) fungeerden niet alleen als broedplaatsen voor wetenschappelijk onderzoek, maar werden exclusieve plekken waar academici, ambtenaren en de elite elkaar konden treffen. De aardrijkskundige studie naar landsgrenzen en onbekende gebieden werd daarbij niet enkel zuiver wetenschappelijk beoefend, maar werd ook ingezet voor imperialistische doeleinden.[2]
Aan het einde van de negentiende eeuw veranderde het Amerikaanse imperium niet alleen door de overzeese bezittingen. Ook het binnenland was aan grote veranderingen onderhevig. De Trans-Atlantische telegraafkabel verbond Europa met het Amerikaanse continent, terwijl de binnenlandse spoorwegen steeds verder uitbreidden. Toen de Verenigde Staten door moderne communicatiemiddelen steeds nauwer met elkaar verbonden werden, groeide onder Amerikaanse burgers de nieuwsgierigheid naar elkaar. Tegelijkertijd groeide de nationale markt voor tijdschriften en kranten aanzienlijk. Door de ontwikkeling van technieken als stereografie, fotogravure en later fotografie werden steeds vaker afbeeldingen gebruikt om een groter publiek aan te trekken.
Veel reisverslagen van onderzoekers lazen als een avonturenroman.
De historici Amy Kaplan en Rob Kroes beschrijven hoe de veranderende grenzen van het binnen- en buitenland de inspiratie vormden voor vele nationale culturele producten in de negentiende eeuw. Met het ontstaan van massacultuur, waaronder vaudeville theater shows, pretparken als Coney Island en wereldtentoonstellingen zoals de druk bezochte Chicago World’s Columbian Exhibition van 1893, werden imperiale onderwerpen op de nationale culturele agenda gezet. De Columbian Exhibition toonde de bezoekers nagebouwde Afrikaanse, Indiaanse, Chinese, Ierse en Japanse dorpen, als een ‘levend etnologisch museum’ waardoor raciale hiërarchieën versterkt werden.[3] Zoals Kaplan en Kroes benadrukken, fungeerden bewoners van buitenlandse territoria als inspiratiebron voor Amerikaanse muziek, theater, boeken en tijdschriften in de negentiende eeuw. Door een proces van in- en uitsluiting van bepaalde etnische groepen droegen zulke culturele producten bij aan de vorming van een exclusieve Amerikaanse nationale identiteit.
Kinderen van de natuur
Het gehele juni-nummer van 1898 werd gewijd aan de Filipijnen, de nieuwste koloniale bezitting van de VS. Het moest opnieuw worden uitgegeven toen het in snel tempo uitverkocht raakte. In de nasleep van de Spaans-Amerikaanse oorlog raakte het Amerikaanse publiek steeds meer geïnteresseerd in buitenlandse betrekkingen. De Amerikaanse koloniën vormden een belangrijke inspiratiebron voor foto’s en artikelen. “The garden island of Porto Rico”, schreef vice-president W.J. McGee enkele maanden later, “is gladly entering the domain of America as an incident of a war for humanity’s sake”.[4] Volgens historicus Julie Tuason verschoof de nadruk van het tijdschrift geleidelijk van commerciële expansie naar een beroep op morele verantwoordelijkheid. Etnologen, geografen en overheidsfunctionarissen gebruikten de pagina’s van NGM om te benadrukken dat het onderhouden van buitenlandse gebieden nu een nationale verantwoordelijkheid was geworden.[5]
De nadruk van het tijdschrift verschoof geleidelijk van commerciële expansie naar morele verantwoordelijkheid.
Deze geïdealiseerde en gemoraliseerde visie op imperialisme werkte ook door in de beschrijvingen van buitenlandse culturen. Zo beschreef antropoloog F.F. Hilder de verschillende ‘half-wilde’ stammen van de Filipijnse archipel: “The Philippine Malays are a superior race to many other Asiatic people: they are orderly, amiable, courteous, honest, and hospitable, exceedingly superstitious, and when they profess Christianity are easily influenced by the priests. Like most tropical people, they are intermittent rather than steady workers”. Hij vervolgde: “They are lacking in energy when in peace, but their hot tropical blood makes them fierce and revengeful in war. They are fond of music, dancing, and amusement of all kinds, but are born gamblers, and cock fighting is their great passion”.[6] Hilders beschrijving van de Filipijnse bevolking was gebaseerd op de notie van fysisch-geografisch determinisme, waarbij een verband werd gelegd tussen klimaat en morele en mentale menselijke gedragingen. Net als zijn tijdgenoten ging de antropoloog er vanuit dat de natuurlijke omstandigheden en het hete tropische klimaat de koloniale subjecten fel, primitief en gepassioneerd maakten.[7]
Veel van de in NGM gepubliceerde reisverslagen van onderzoekers lazen als een avonturenroman. Zo beschreef Dean C. Worcester, als antropoloog verbonden aan de Universiteit van Michigan: “The Mangyans fled at our approach, but we eventually succeeded in gaining their confidence, and found that the alarming accounts [of head-hunters and cannibals] which we had heard of them had very little foundation in fact. (…) Married women are distinguished by the fact that they expose their breasts, while unmarried girls cover them with a peel from one of the plantains, ornamented with finely braided rattan cord. (…) The cooking, which is of the most primitive sort, is done over an open fire built on a pile of earth in one corner of the hut.” Worcesters antropologische studie voorzag het publiek van het tijdschrift van een beeld van ‘onschuldige en simpele kinderen van de natuur’.[8]
Maar het tonen van ‘de Ander’ werd niet enkel beperkt tot overzeese gebieden. Ook binnen de landsgrenzen wisten de leden van de Society bepaalde regio’s en sociale groepen uit te sluiten door ze af te beelden als primitief of afwijkend. Zo toont historicus David Jansson aan hoe door een proces van ‘intern oriëntalisme’ het Zuiden van de Verenigde Staten in het tijdschrift werd afgeschilderd als raciaal intolerant, economisch achtergesteld en met een onafscheidelijke erfenis van segregatie, racisme en armoede.[9] Ook Amerikaanse Indianen vormden decennialang een inspiratiebron, bijvoorbeeld door ‘primitieve’ tradities en ceremonies te vergelijken met de geciviliseerde mens.
Strategieën van onschuld
De fotografie van NGM kenmerkte zich door ‘strategieën van onschuld’, zoals historicus Tamar Rothenberg stelt in haar boek Presenting America’s World. Door foto’s te voorzien van titels als ‘Indiaanse held’ of ‘Birmese schoonheid’ versterkte het tijdschrift het gebruik van types. Door dit cultureel essentialisme vielen individualiteit en context weg. Ook ‘primitieve’ vrouwen werden afgebeeld op een pittoreske, genaturaliseerde manier met raciale en seksuele connotaties. National Geographic was een van de eerste tijdschriften die op wetenschappelijke grond ontblote borsten toonde: een exotisch beeld in Victoriaans Amerika. Hoewel het tijdschrift een positieve en verheffende toon had, benadrukten de op onschuld gebaseerde foto’s in NGM de blanke, mannelijke overheersing rond de eeuwwisseling.
Gesloten archieven
De archieven van de National Geographic Society in Washington zijn tot op heden niet vrij toegankelijk. Slechts enkele historici hebben inzicht gekregen in vertrouwelijke documenten die meer onthullen over de relatie tussen geografie en imperialisme. Uit hun werk, en uit de bestudering van de eerste jaargangen van NGM, blijkt dat de nauwe banden met de federale overheid en samenwerking met ambtenaren en wetenschappers het genootschap zeer invloedrijk maakten rond de eeuwwisseling. Artikelen en foto’s in het steeds populairder wordende tijdschrift schetsten een geïdealiseerd en gemoraliseerd beeld van imperialisme. Amerika’s imperium bleek een belangrijke culturele inspiratiebron en droeg daarnaast bij aan de ontwikkeling van een nationale identiteit aan het einde van de negentiende eeuw. Mijlenver verwijderd van de ontwikkelde, elitaire leden van het genootschap hebben de afgebeelde en beschreven primitieve ‘wilden’ een blijvende indruk gemaakt op populaire cultuur en beeldvorming, al hebben hedendaagse NGM lezers van die geschiedenis waarschijnlijk geen flauw idee.
Afkomstig uit:
Titel: | Historisch Tijdschrift Aanzet |
Nummer: | 2 |
Jaargang: | 27 |
Download het gehele nummer op onze website:
Voetnoten
[1] Howard S. Abramson, National Geographic: Behind America's Lens on the World (New York 1987) 63.
[2] Neil Smith en Anne Godlewska, ‘Introduction: Critical Histories of Geography’, in: Anne Godlewska en Neil Smith, eds., Geography and Empire (Oxford 1994) 4-7.
[3] Rob Kroes en Robert W. Rydell, Buffalo Bill in Bologna: the Americanization of the World 1869 – 1922
(Chicago 2005) 64. Amy Kaplan, The Anarchy of Empire in the Making of U.S. Culture (Cambridge 2002).
[4] W.J. McGee, ‘The Growth of the United States’, in: NGM, vol. 9, nr.8 (1898) 379.
[5] Julie A. Tuason, ‘The Ideology of Empire in National Geographic Magazine’s Coverage of the Philippines, 1898-1908’, in: Geographical Review 89 (1999) 47.
[6] F.F. Hilder, ‘The Philippine Islands’, in: NGM, vol. 9, nr. 6 (1898) 280.
[7] David N. Livingstone, ‘Climate’s Moral Economy: Science, Race and Place in Post-Darwinian Biritish and American Geography’, in: Godlewska en Smith, eds., Geography and Empire, 139-140.
[8] Dean C. Worcester, ‘Notes on some primitive Philippine tribes’, in: NGM, vol. 9, nr. 6 (1898) 288-290, 301.
[9] David R. Jansson, ‘American National Identity and the Progress of the New South in National Geographic Magazine’, in: Geographical Review 93 (2003) 350, 365-366.