Migratie en globalisering. Reflecties op recente trends
Zowel in binnen- als buitenland heeft migratiegeschiedenis zich de afgelopen decennia onstuimig ontwikkeld – naar omvang en naar gehanteerde invalshoeken. Om te beginnen is de weinig verhelderende scheiding tussen het onderzoek naar gedwongen en vrije migratie grotendeels opgeheven.
Door: Leo Lucassen en Wim Willems
Terwijl in de jaren zestig en zeventig specialisten op het terrein van de slavernij nauwelijks kennisnamen van de resultaten van hun collega’s die zich met de negentiende-eeuwse overzeese emigratie uit Europa bezighielden (en vice versa), is intussen het inzicht doorgedrongen dat allerlei vormen van vrije en onvrije migratie het beste binnen een continuüm zijn te bestuderen en te vergelijken. Hetzelfde geldt voor de even onvruchtbare tegenstelling tussen arbeidsmigranten en vluchtelingen, die vaak meer gemeenschappelijk hebben dan wordt gedacht.[1]
Ook is er meer aandacht gekomen voor de initiatieven en handelings-ruimte van migranten zelf, waarvoor de term ‘agency’ in zwang is geraakt. In oudere studies bleven die vaak in de schaduw van de economische en demografische processen op macroniveau. In de push-en-pullmodellen leken migranten ondergeschikt aan het economische krachtenveld waarin zij zich bevinden, maar in de sociale geschiedenis vanaf de jaren zeventig is steeds nadrukkelijker gewezen op het belang van netwerken. Daarmee wordt informatie uitgewisseld en steun geboden, zowel bij het migreren als bij het proces van vestiging. Netwerken maken tevens zichtbaar dat migratiestromen vaak uitermate selectief zijn, wat ook te maken heeft met het patroon van kettingmigratie.[2] Het push-en-pullmodel was sterk verbonden met de notie van ontworteling, terwijl de netwerkbenadering de hechte onderlinge banden van migranten blootlegt en de schokdempende werking van eigen etnische gemeenschappen benadrukt – zeker in de eerste fase van het vestigingsproces.[3]
De rol van overheden en (migranten)organisaties bij het stimuleren en organiseren van mobiliteit wordt ook steeds beter onderkend. Tot voor kort bleef deze meer politieke invalshoek in het onderzoek geïsoleerd van andere aspecten van het proces van migratie. De recente inzichten van historisch demografen, die de functie van huishoudens centraal stellen bij de beslissing om te migreren, zijn een belangrijke stap voorwaarts.[4] Net als de politicologisch geïnteresseerde onderzoekers hebben demografen oog voor de functie van instituties, in hun geval het gezin of het huishouden waar potentiële migranten deel van uitmaken. In huishoudens bepalen machts-verhoudingen en ongeschreven regels wie er migreren en onder welke voorwaarden. Willen we begrijpen waarom bepaalde mensen het huishouden verlaten en anderen niet, dan is de rol van dit soort instituties evenals de onderlinge wisselwerking van groot belang. Tot slot past ook de toegenomen aandacht voor migrantenorganisaties binnen deze trend.[5]
De tendens om de traditioneel aangebrachte historische cesuur tussen de vroegmoderne en de moderne periode te slechten, valt eveneens toe te juichen. Weliswaar had de negentiende-eeuwse natiestaat fundamentele gevolgen voor migratie- en vestigingsprocessen, de parallellen met de wijze waarop bijvoorbeeld vroegmoderne overheden migratie reguleerden zijn talrijk. Zo heeft de Amerikaanse historicus Leslie Page Moch erop gewezen dat migratiepatronen in het Europa van vóór 1800 – afgezien van de schaal – niet fundamenteel afweken van die in de moderne tijd.[6]
Bijdragen van de auteurs
De artikelen in dit themanummer passen in de hierboven gesignaleerde trends. Dat geldt onder meer voor de bijdragen over slavernij, contractarbeid en de gedwongen emigratie van criminelen en armen uit Engeland. Aan de hand van de bevindingen daarover wordt duidelijk dat bij de periodisering van deze fenomenen de traditioneel aangebrachte scheiding rond 1800 weinig zinvol is, omdat de ontwikkelingen tot ver in de negentiende eeuw zijn doorgegaan. In de bijdrage van David Meredith en Deborah Oxley wordt bovendien betoogd dat de transporten van ‘convicts’ naar Australië tussen 1788 en de jaren zestig van de negentiende eeuw een exponent waren van de eeuwenoude bemoeienis van de overheid met criminelen en criminaliteit in het Verenigd Koninkrijk. De samenhang met de sociale disciplinering van de Engelse samenleving sinds de zeventiende eeuw is evident.[7]
In de artikelen van Paul Lovejoy en Piet Emmer gaat de aandacht in zekere zin ook uit naar het aspect van ‘agency’. Waar de slaven zelf in het geval van Lovejoy nauwelijks enige zeggenschap hebben over hun lot, laat hij goed zien dat deze handel niet alleen door de belangen van de Europese handelaren werd bepaald, maar ook door Afrikaanse Islamitische slaven-handelaren, die niet louter als leveranciers voor de Europese markt op wensten te treden, maar duidelijk hun eigen agenda hadden. Zo wilden zij bijvoorbeeld slaven voor het Afrikaanse binnenland behouden. In de bijdrage van Emmer gaat het over de bemiddeling van contractarbeiders, die er zelf bij de Indiase nationalisten voor pleitten om het bestaande arbeidssysteem niet af te schaffen, maar in stand te houden. Het bood hun namelijk aantrekkelijke mogelijkheden tot verbetering van hun sociaal-economische positie.
In de bijdragen van Tobias Brinkmann, Gur Alroey en Enne Koops draait het voornamelijk om de rol van instituties. Zij leggen interessante relaties bloot tussen enerzijds overheden in de landen van herkomst, doorreis en bestemming, en anderzijds de organisaties die zich het lot van migranten aantrokken. Over de bemoeienis van privé- en migranten-organisaties bij de emigratie van Russische joden zijn we uitgebreid geïnformeerd.[8] Dat geldt veel minder voor de reis zelf en voor de vele bureaucratische hobbels die zij moesten nemen alvorens voet aan dek van een oceaanstomer te kunnen zetten, met als bestemming Bremen, Hamburg, Antwerpen of Rotterdam. Met zijn artikel voorziet Gur Alroey daarom in een leemte.[9]
De bijdragen van Susanne Heim en Simone Goedings, tot slot, maar ook wel die van Koops, belichten aspecten van het beleid ten aanzien van immigratie en emigratie. Goedings laat zien wat de meerwaarde is van een Europese invalshoek boven het meer gebruikelijke nationale perspectief. Anders dan velen denken, werden de marges van het nationale migratiebeleid al lang voor de totstandkoming van de Europese Unie beïnvloed door spelregels en onderling overleg tussen de betrokken West-Europese landen. In zijn artikel kijkt Koops naar de meningsvorming over emigratie en wordt de migrant beschouwd uit het perspectief van het zendende land. Een benadering die, zeker internationaal gezien, nog relatief weinig aandacht heeft gekregen.[10] Zijn nauwgezette analyse borduurt voort op het werk van Marijke van Faassen.[11] Hij brengt vooral aan het licht dat de meningen over de noodzaak van het stimuleren van emigratie in het Nederland van de jaren vijftig sterk uiteenliepen als gevolg van divergerende belangen en maatschappijvisies van de zuilen.
Het globale perspectief
De benaderingen van de auteurs in dit themanummer sluiten aan bij recente trends in het internationale migratieonderzoek. De keuze van hun onderwerpen volgt echter een meer traditioneel patroon. Zo gaat het in vrijwel alle gevallen om migraties van Europeanen, dan wel bewegingen waar Europeanen als handelaren of als kolonisatoren bij waren betrokken. De meerderheid van de Europese voorbeelden gaat bovendien over emigratie naar de Verenigde Staten of een andere blanke vestigingskolonie. Het perspectief op Europa en de Atlantische ruimte domineert. Nu is dat op zich volstrekt legitiem en vaak ook onvermijdelijk, gezien de belangrijke rol die Europeanen in de migratiegeschiedenis hebben gespeeld – en dienovereenkomstig het grote aantal studies over dit deel van de wereld.[12] Door de groeiende populariteit van wereldgeschiedenis, waarin migranten een centrale rol spelen omdat zij de verschillende delen van de wereld met elkaar verbinden,[13] is niettemin ook een globaler kader mogelijk. Aan de hand van enige recente internationale literatuur willen we proberen om de bijdragen aan dit themanummer in die bredere context te plaatsen. Daarnaast zullen we een aantal kanttekeningen maken bij het idee dat migratie in de periode 1800-1940 zich voornamelijk in het Atlantische gebied afspeelde en uitsluitend zou hebben bestaan uit de vrije migratie van Europeanen en onvrije migratie van Afrikanen en Aziaten.
Betrekkelijke vrijheid
Van de 45 miljoen Europeanen die in de periode 1850-1914 de Atlantische Oceaan overstaken, waren de meeste min of meer vrij. Zij vormden echter slechts een deel van het grotere verhaal over de migratie in die tijdspanne. Zowel om politieke als sociale redenen waren de meeste staten na het Concert van Europa in 1815 gefocust op het controleren van de bewegingen van hun inwoners, evenals op het gedrag van migranten van buiten de landsgrenzen. De macht van overheden om migratie te controleren mocht dan beperkt zijn, dat weerhield hen er niet van veel energie te steken in het monitoren van binnenlandse migranten. Zij wilden voorkomen dat rondtrekkende arbeiders in het tijdperk van verstedelijking en industrialisatie ontworteld zouden raken en zich als gevolg daarvan zouden onttrekken aan het toezicht van overheden en werkgevers.[14] Daarnaast ontwikkelden vooral Duitse staten uit mercantilistische motieven in de eerste helft van de negentiende eeuw een beleid dat emigratie probeerde tegen te gaan.
Daar kwam bij dat het systeem van armenzorg in landen als Engeland, Nederland en Duitse staten, zodanig georganiseerd was dat migranten die tot de bedelstaf vervielen, werden teruggestuurd naar de gemeenten die primair verantwoordelijkheid droegen voor hun onder-steuning. Tussen 1824 en 1831 werden alleen al ongeveer 51.000 Ieren – destijds interne migranten – die voor armenzorg hadden aangeklopt bij steden als Liverpool en Manchester door de Engelse overheid teruggestuurd naar Ierland. In Duitsland had het zogenaamde principe van de Heimat tot aan de invoering van de Freizügigkeit in 1867 vergelijkbare gevolgen.[15] Tegenover de vrijheid om de oceaan over te steken stonden in Europa dus allerlei beperkingen op interne migratie.
Uitsluiting van Aziaten
Een tweede kanttekening bij het beeld van de vrije Atlantische migratie betreft de rol van racisme en vreemdelingenhaat in de Verenigde Staten, die in het bijzonder grote gevolgen heeft gehad voor Aziatische migranten. Tot aan de invoering van de Chinese Exclusion Act in 1882 werden immigranten weliswaar nauwelijks tegengehouden, maar er bestonden wel zeer uitgesproken meningen over wie pasten in het beeld van de protestantse en Angelsaksische natie. Zo zagen katholieke Ieren en Duitsers en later Zuid-Europeanen en joden uit Rusland zich geconfronteerd met virulent anti-immigrantensentiment.[16] Nog minder gewenst echter waren migranten uit Azië. Nadat ongeveer 100.000 à 150.000 Chinezen in de periode 1850-1880 naar zowel Noord- als Zuid Amerika waren getrokken, onder meer gelokt door de goldrush in Californië, besloten de Verenigde Staten, op de voet gevolgd door blanke vestigingskolonies als Australië, om de vrije migratie van Aziaten – Chinezen en Indiërs – te verbieden.
Het weren van Chinezen en andere Aziaten, die door de blanke arbeiders als oneerlijke concurrenten werden beschouwd, was niet alleen ingegeven door economische redenen. Aan die houding lagen ook racistische en sociaaldarwinistische ideeën ten grondslag.[17] De angst dat het witte ras zou worden weggevaagd door inferieur geachte gekleurde rassen, was wijd verbreid aan het einde van de negentiende eeuw. Het leidde tot exclusieve maatregelen, waarmee een effectieve muur werd opgeworpen om de VS en de Britse kroonkolonies te vrijwaren van Aziatische immigratie. Als gevolg hiervan richtten de meeste Chinese en Indiase migranten zich op hun eigen werelddeel. Die White Policy verdween ook in de jaren daarna niet en bleef dominant in het overheidsbeleid van Canada tot Nieuw-Zeeland en van Zuid-Afrika tot Zuid-Amerika. Pas in de loop van de jaren zestig van de twintigste eeuw verdween zij langzaam van de politieke agenda. Als gevolg daarvan wisten ook naoorlogse, gekleurde migranten uit de voormalige koloniën zich decennia lang vrijwel nergens ter wereld welkom.[18]
Onvrije migratie binnen de koloniale rijken
In de grote koloniale rijken, zoals het Nederlandse, Britse en Franse, was vrije migratie geen regel. Het leeuwendeel van de koloniale onderdanen had geen toegang tot het moederland overzee en werd onderworpen aan allerlei beperkende maatregelen, zelfs bij rondreizen binnen het imperium. Alleen de Europese bovenlaag had het recht om zich vrij te vestigen. De bewegingsvrijheid van anderen was aan banden gelegd, zoals die van Indiase en Chinese koelies, die – zoals ook Emmer in zijn bijdrage laat zien – een alternatief vormden voor Afrikaanse slaven en Europese contractmigranten. Zij werden in de tweede helft van de negentiende eeuw vooral in het Caraïbisch gebied (West-Indië, Suriname, Haïti en Cuba), Mauritius, Zuid-Afrika (Natal) en de Fiji-Eilanden te werk gesteld. Maar ook binnen Azië, vooral in het zuidoosten, waren migranten niet echt vrij, ook al waren ze daar formeel dan geen koelies of contractarbeiders. Eenmaal aangekomen op de plantages in Birma, Ceylon en Maleisië, vielen zij onder de arbeidscondities ter plekke. In feite werden de meeste van de ongeveer dertig miljoen Indiase migranten die in de periode 1850-1940 naar Zuidoost-Azië migreerden op een of andere wijze beperkt in hun doen en laten. Dat gold zowel voor het Kangani-systeem in Maleisië, het Maistry-systeem in Birma en het Tundu-systeem in Ceylon. Tegelijkertijd konden (neo)koloniale relaties migratie stimuleren naar de kern van het koloniale rijk, zoals in het geval van de Filippijnen. Na een korte oorlog tussen Spanje en de Verenigde Staten in 1898 werd bepaald dat Filippino’s Amerikaanse onderdanen waren – geen burgers! – en daarmee het recht hadden naar Amerika te migreren. Dit duurde voort totdat de Filippijnen in 1946 onafhankelijk werden.
Dit gold overigens niet voor alle koloniale rijken. Indonesische onderdanen in de Indische archipel bijvoorbeeld hebben vrijwel geen profijt getrokken van de eeuwenlange koloniale relatie met Nederland. Slechts een kleine elite kwam in aanmerking voor een opleiding overzee.[19] Als gevolg van de dekolonisatie na de Tweede Wereldoorlog zijn er weliswaar omvangrijke migraties naar de koloniale moederlanden in West Europa op gang gekomen, maar ook toen kreeg zeker niet iedereen het recht van overkomst. In dat opzicht zijn er grote verschillen aan te wijzen tussen de Algerijnen in Frankrijk (die al in 1914 toegang tot Frankrijk kregen), West-Indiërs, Indiërs en Pakistani in Groot-Brittannië, Angolezen en Mozambiqanen in Portugal en Indische Nederlanders hier te lande.[20]
Naar de koloniën
De migratie náár de koloniën was trouwens ook in sterke mate gereguleerd. Zo zetten Groot-Brittannië en Frankrijk een deel van hun burgers ertoe aan het eigen land te verlaten en zich in de door hen beheerste overzeese gebiedsdelen te vestigen. Het meest gedwongen voorbeeld hiervan zijn de Britse veroordeelden, veelal afkomstig uit de onderste lagen van de samenleving en gevangen gezet voor kleine vergrijpen als diefstal en een leefstijl als vagebond.[21] Tussen 1788 en de jaren zestig van de negentiende eeuw zijn 160.000 van hen naar Australië gestuurd om daar een aantal jaren bij vrije boeren te werken. Pas na afloop herwonnen de meesten hun vrijheid.
Het vernieuwende van de bijdrage van Meredith en Oxley aan dit themanummer is, dat zij laten zien dat deze migratiestroom veel diepere wortels heeft dan we tot nu toe dachten. Vanaf de jaren twintig in de twintigste eeuw vertrokken trouwens ongeveer 750.000 Engelse migranten – hun overtocht werd betaald door het ministerie van Koloniën – waarmee de overheid probeerde te voldoen aan de vraag naar arbeid down under. In nauwe samenspraak met Londen selecteerden de autoriteiten in Australië mensen op grond van hun beroep, religie, geletterdheid, leeftijd en sekse. Eenmaal gearriveerd, waren zij min of meer vrij om te gaan en staan waar ze wilden. De belangrijkste reden om Engelsen te ‘importeren’ was om te voorkomen dat men afhankelijk werd van de immigratie van Aziaten en bewoners uit de Pacific.
Een categorie migranten die vaak over het hoofd wordt gezien in historische overzichtswerken zijn de miljoenen Europese soldaten die in de koloniën werden ingezet, zoals de Fransen in Noord-Afrika (Algerije en Marokko) en in Indo-China, de Britten in India en Zuid-Afrika, en andere Europeanen zoals Nederlanders, Duitsers en Zwitsers, maar ook West-Afrikanen in Nederlands-Indië.[22] Een aanzienlijk deel overleefde de tropische omstandigheden niet (‘death by migration’),[23] terwijl veel anderen besloten voorgoed te blijven. Een laatste belangrijke en weinig bekende koloniale migratie betreft de ongeveer tien miljoen Russen die in de periode 1800-1914 naar het nog vrijwel lege Siberië trokken en van wie een deel eveneens werd gedwongen door de overheid, terwijl anderen zich op die manier aan het feodale systeem in andere delen van Rusland trachtten te onttrekken.[24]
Horigheid in Oost-Europa
De situatie in het Russische rijk illustreert dat de vrijheid om te migreren niet in alle Europese landen bestond. In Rusland en het Ottomaanse Rijk verschilde de situatie aanzienlijk van die in West-Europa. Het over-heersende feodale systeem bond boeren aan de grond en aan hun dorp. Ook na de afschaffing van de horigheid in 1861 bleef de mobiliteit in Rusland aan veel beperkingen onderhevig. Er vond weliswaar op grote schaal migratie plaats, in het bijzonder naar de geürbaniseerde regio tussen Moskou en Sint-Petersburg en naar het gebied van de zwarte aarde ten zuiden van de hoofdstad, maar die was streng gereglementeerd. Het aantal interne paspoorten, verplicht voor iedereen die verder dan 30 kilometer wilde verhuizen, steeg in de laatste decennia van de negentiende eeuw van 1,3 tot 9 miljoen. Niettemin bleef het percentage boeren dat over grotere afstanden verhuisde, ongeveer vijf procent in 1900, ver achter bij dat in West-Europa.[25]
Nieuwe grenzen
De voorbeelden van Rusland en de koloniën laten, tot slot, zien dat in de periode 1850-1914 migratie bepaald niet alleen voorkwam in de Atlantische ruimte. De dominante zienswijze dat de transatlantische migraties van Europese naties naar Noord- en Zuid-Amerika qua aantallen volstrekt uniek was, is aan revisie toe. De Amerikaanse historicus Adam McKeown heeft met verve betoogd dat er in deze periode twee andere grote migratie-systemen zijn te onderscheiden, die vergelijkbare aantallen vrije migranten aantrokken. De eerste in Noord-Azië, dat wil zeggen Oost-Siberië, Mantsjoerije en Japan; de andere in Zuidoost-Azië, dus Nederlands-Indië, Birma, Maleisië en Ceylon.[26] Door een proces van economische globalisering – integratie van de markt – waren deze twee migratiesystemen vanaf het midden van de negentiende eeuw hecht verbonden met de Atlantische ruimte.[27]
Hier dient onmiddellijk bij aangetekend te worden, dat hoewel in elk van de drie systemen migranten in principe relatief vrij konden bewegen, het erop lijkt dat vooral in het Zuidoost-Aziatische systeem meer dwang is toegepast dan McKeown veronderstelt.[28] Daar komt bij, dat vanaf de jaren 1870 een proces van categorisering en segmentering tot stand kwam, onder invloed van het heersende racisme en het opkomende sociaaldarwinisme, waardoor Aziatische migranten in toenemende mate werden geweerd uit het Atlantische gebied en uit de zogenaamde blanke ‘settler colonies’, zoals Australië en Nieuw-Zeeland.[29] Slechts een relatief klein aantal Aziaten, namelijk de contractarbeiders waar Emmer het in zijn bijdrage over heeft, zijn in die periode in de Atlantische ruimte toegelaten.
Aan de hand van bovenstaande reflecties wordt duidelijk dat de grens van migratiegeschiedenis nog lang niet is bereikt. Het perspectief van globalisering en wereldsystemen opent fascinerende vergezichten op een zich verbredend vakgebied. Vertrouwde interpretaties van de Europese en Atlantische geschiedenis zullen er ongetwijfeld diepgaand door worden beïnvloed.[30]
Afkomstig uit:
Titel: | Migratie en globalisering. Reflecties op recente trends |
Nummer: | Organisatie en regulering van migratie in de nieuwe tijd |
Jaargang: | 22.1 |
Bestel het gehele nummer op onze website:
Noten:
[1] J. Lucassen en L. Lucassen, ‘Introduction’ in: idem eds, Migration, migration history, history. Old paradigms and new perspectives (Bern 1997) 1-38.
[2] S. A. Wegge, ‘Chain migration and information networks. Evidence from nineteenth-century Hesse-Cassel’, Journal of economic history 58 (1998) 957-986; C. Lesger, L. Lucassen en M. Schrover, ‘Is there life outside the migrant network? German immigrants in XIXth century Netherlands and the need for a more balanced migration typology’, Annales de démographie historique 37 (2002) 29-50 en C. Lesger, ‘Informatiestromen en de herkomstgebieden van migranten in de Nederlanden in de vroegmoderne tijd’, Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 3 (2006) 3-23.
[3] D. Hoerder, ‘Segmented macrosystems and networking individuals. The balancing functions of migration processes’ in: Lucassen en Lucassen, Migration, migration history, history, 73-84.
[4] L. Page Moch, Moving Europeans. Migration in Western Europe since 1650 (Bloomington 2003).
[5] M. Schrover, Een kolonie van Duitsers. Groepsvorming onder Duitse immigranten in Utrecht in de negentiende eeuw (Amsterdam 2002) en L. Lucassen red, Amsterdammer worden. Migranten, hun organisaties en inburgering, 1600-2000 (Amsterdam 2004).
[6] Moch, Moving Europeans. Zie ook P. Manning, Migration in world history (New York en London 2005).
[7] Over sociale disciplinering, zie P. S. Gorski, The disciplinary revolution. Calvinism and the rise of the state in Early Modern Europe (Chicago 2003).
[8] N.L. Green, The Pletzl of Paris. Jewish immigrant workers in the “belle époque” (New York 1986); D. Feldman, ‘Was the nineteenth century a golden age for immigrants? The changing articulation of national, local and voluntary controls’ in: A. Fahrmeir, O. Faron en P. Weil eds, Migration control in the North Atlantic world. The evolution of state practices in Europe and the United States from the French Revolution to the inter-war period (New York en Oxford 2003) 167-177.
[9] Een uitstekende studie met aandacht voor de rol van vervoerders is M.S. Wokeck, Trade in strangers. The beginnings of mass migration to North America (University Park 1999). Zie ook D. Keeling, ‘The transportation revolution and transatlantic migration, 1850-1914’, Economic history 19 (1999) 39-74.
[10] N.L. Green, ‘The politics of exit. Reversing the immigrant paradigm’, Journal of Modern history 77 (2005) 263-289; en N.L. Green en F. Weil red, Citoyenneté et émigration. Les politiques du départ (Parijs 2006).
[11] M. van Faassen, ‘Min of meer misbaar: naoorlogse emigratie vanuit Nederland: achtergronden en organisatie, particuliere motieven en overheidsprikkels, 1946-1967’ in: S. Poldervaart e.a. red, Van hot naar her. Nederlandse migratie vroeger, nu en morgen (Amsterdam 2001) 50-67.
[12] Hoe moeilijk het is om aan het Atlanto-centrisme te ontkomen toont de discussie over het laatste overzichtswerk van Dirk Hoerder, Cultures in contact. World migrations in the second Millennium (Durham 2002). Zie ook L. Lucassen, ‘Where to go from here? New perspectives on global migration history’, International review of social history 49 (2004) 505-510.
[13] Manning, Migration in world history.
[14] Voor Duitsland, zie S. Hochstadt, Mobility and modernity: migration in Germany, 1820-1989 (Ann Arbor 1999).
[15] G. Steinmetz, Regulating the Social. The welfare state and local politics in imperial Germany (Princeton 1993) en L. Lucassen, Zigeuner. Die Geschichte eines polizeilichen Ordnungsbegriffes in Deutschland 1700-1945 (Köln 1996).
[16] A. Zolberg, A nation by design. Immigration policy in the fashioning of America (New York en Cambridge Mass. 2006).
[17] D. R. Gabaccia, ‘The “Yellow peril” and the “Chinese of Europe”: global perspectives on race and labor, 1815-1930’ in: Lucassen en Lucassen, Migration, migration history, history, 177-196; R.F. Zeidel, Immigrants, progressives, and exclusion politics. The Dillingham Commission, 1900-1927 (DeKalb 2004); en T.C. Leonard, ‘Retrospectives: Eugenics and economics in the Progressive Era’, Journal of Economic Perspectives 19 (2005) 207-224.
[18] Zo hebben gekleurde Indische Nederlanders tussen 1945 en 1968 veelal tevergeefs geprobeerd om van Nederland door te migreren naar elders ter wereld. Zie W. Willems, De uittocht uit Indië, 1945-1995 (Amsterdam 2001). Voor de ervaringen van andere koloniale migranten, zie A. L. Smith ed., Europe's invisible migrants (Amsterdam 2003).
[19] U. Bosma, R. Raben en W, Willems, De geschiedenis van Indische Nederlanders (Amsterdam 2006).
[20] Smith, Europe's invisible migrants; en L. Lucassen, The immigrant threat. The integration of old and new migrants in Western Europe since 1850 (Urbana and Chicago 2005).
[21] E. Richards, ‘Migration to colonial Australia: paradigms and disjunctions’ in: Lucassen en Lucassen, Migration, migration history, history, 151-176.
[22] M. Bossenbroek, Volk voor Indië. De werving van Europese militairen voor de Nederlandse koloniale dienst 1814-1909 (Amsterdam 1992); en I. van Kessel, Zwarte Hollanders. Afrikaanse soldaten in Nederlands-Indië (Amsterdam 2005).
[23] P.D. Curtin, Death by migration: Europe's encounter with the tropical world in the nineteenth century (Cambridge 1989).
[24] D.W. Treadgold, The great Siberian migration. Government and peasant in resettlement from emancipation to the First World War (Princeton 1957); J. Burds, Peasant dreams and market politics. Labor migration and the Russian village, 1861-1905 (Pittsburgh 1998) en Hoerder, Cultures in contact, 319.
[25] D. Moon, ‘Peasant migration, the abolition of serfdom, and the internal passport system in the Russian empire, c. 1800-1914’ in: D. Eltis ed., Coerced and free migration. Global perspectives (Stanford 2002) 324-357.
[26] A. McKeown, ‘Global migration 1846-1940’, Journal of world history 15 (2004) 155-189. Zie ook het discussiedossier over dit artikel in de International review of social history, 52 (2007) nummer 1.
[27] J.G. Williamson en T. J. Hatton eds, International migration 1850-1939. An economic survey (Milan 1994).
[28] L. Lucassen, ‘Migration and world history: reaching a new frontier’, International review of social history 52 (2007) 89-96; en P. Mohapatra, ‘Eurocentrism, forced labour and global migration. A critical assessment’, International review of social history 52 (2007) 110-115.
[29] A. Zolberg, ‘The great wall against China. Reponses to the first immigration crisis, 1885-1925’ in: Lucassen en Lucassen, Migration, migration history, history, 291-316.
[30] Zie in dit verband: Manning, Migration in world history; G. Gozzini, ‘The global system of international migrations, 1900 and 2000. A comparative approach’, Journal of global history 1 (2006) 321-334; en L. Lucassen, ‘Van divergentie naar convergentie: migratie en het proces van globalisering’, Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis (2007) ter perse.