Geen afbeelding beschikbaar

Noodregeling Ouderdomsvoorziening

De Minister van Sociale Zaken, W. Drees, bereidt een algemeene herziening der sociale verzekering voor. Bij die voorbereiding wordt in bijzondere mate aandacht geschonken aan de geldelijke verzorging van de ouden van dagen.

De regeering heeft echter gemeend, vooruitloopend op de definitieve herziening der sociale verzekering en de daarbij te treffen overgangsregeling voor personen boven een bepaalden leeftijd, een noodvoorziening te moeten voorstellen ten behoeve van de ouden van dagen. Thans is dan ook verschenen een wetsontwerp: "Noodregeling ouderdomsvoorziening". Uit de toelichting blijkt, dat het ontwerp van wet uitgaat van een verdeeling der gemeenten in drie klassen. Voor eik dier klassen worden inkomensgrenzen vastgesteld, waarboven men niet meer voor een uitkeering in aanmerking komt. Ook verschilt, bij gelijke inkomens, in elk dier klassen de hoogte der uitkeering(n. Voorts is zoowel bij de bepaling der inkomensgrenzen als bij de bepaling van de hoogte der uitkeeringen onderscheid gemaakt tusschen gehuwden en ongehuwden.

Als maximum-inkomen, waarboven men niet voor een uitkeering in aanmerking komt, is voor gehuwde mannen In groote gemeenten (100.000 inw. of meer) gesteld een jaarinkomen van fl 1375, in middelgemeenten (20.000 tot 100.000 inw.) een jaarinkomen van fl 1225 en in kleine gemeenten (20.000 inw. of minder) een jaarinkomen van fl 1075. Voor ongehuwden bedragen deze maxima resp. fl 875, fl 775 en fl 675. De maximum-uitkeering voor gehuwd mannen bedraagt per maand in groote gemeenten fl 78, in middelgemeenten fl 70 en in kleine gemeenten fl 61. Voor ongehuwden zijn die maxima gesteld resp. op fl 44, fl 39 en fl 35.

Deze maximum-uitkeeringen worden echter alléén verstrekt aan hen, die geen hooger eigen inkomen hebben dan fl 50 per jaar. Wordt eenig hooger eigen inkomen genoten, dan wordt dat niet geheel, doch slechts voor ongeveer de helft op de maximum-uitkeering In mindering gebracht. Op grond van bepaalde minimale en maximale onderstellingen kan worden aangenomen, dat de kosten der regeling, afgezien van de kosten van administratie, vermoedelijk niet minder dan 150 millioen gulden per jaar zullen bedragen en een bedrag van 200 millioen gulden per J . aar niet zullen te boven gaan.

Wie in aanmerking komen

In overeenstemming met de gangbare opvatting omtrent den leeftijd, waarop een ouderdomspensioen behoort in te gaan, heeft de regeering gemeend de uitkeering te moeten doen verstrekken bij het bereiken van den 65-jarigen leeftijd.

Voor de uitkeering komen alleen in aanmerking mannen en ongehuwde vrouwen. Daar als regel mag worden aangenomen, dat het levensonderhoud van de gehuwde vrouw bekostigd wordt uit de inkomsten van den man, komt zij niet afzonderlijk voor een ouderdomsuitkeering in aanmerking. De uitkeering is voorbehouden aan personen van Nederlandsche nationaliteit. Art. 4 opent echter de mogelijkheid om bij algemeenen maatregel van bestuur de voorziening ook van toepassing te doen zijn op vreemdelingen. Dit zou te zijner tijd gewenscht kunnen zijn ten aanzien van onderdanen van een vreemden staat, welke in dien staat woonachtige Nederlanders op het punt van uitkeeringen als de onderhavige op gelijke wijze behandelt als zijn eigen onderdanen.

Voor een ouderdomsuitkeering komen niet in aanmerking:

a. degene, die niet binnen het rijk zijn woonplaats heeft, alsmede degene. die niet gedurende een tijdvak van ten minste zes aan den dag van indiening der In artikel 4, eerste lid, bedoelde aanvraag onmiddellijk voorafgaande jaren onafgebroken binnen het rijk, Nederlands-Indië, Suriname of Curaçao zijn woonplaats heeft gehad; degene, die tengevolge van oorlogsomstandigheden tijdelijk buiten het rijk, Nederlandsch-Indië. Suriname of Curaçao heeft vertoefd wordt voor de toepassing van de voorgaande zinsnede nochtans geacht gedurende dien tijd binnen een dier gebiedsdeelen zijn woonplaats te hebben gehad b. degene, die door het uitoefenen van zijn nering, ambacht of ander bedrijf of beroep als zelfstandige dan wel anderszins door het verrichten van arbeid in zijn levensonderhoud voorziet: c. degene, wiens jaarlijksch inkomen meer bedraagt dan het voor de groep van personen, waartoe hij behoort, genoemde bedrag; als jaarlijksch inkomen van een gehuwden man wordt aangemerkt het totaal van de jaarlijksche inkomens van hemzelf en van zijn echtgenoote; d. degene, die, hoewel tot arbeid in staat, heeft nagelaten voor het bereiken van den 65-jarigen leeftijd regelmatig in de behoeften van zichzelf en zijn gezin te voorzien. (Nwe Dag - klg H.bl. V. b. 6807 A)

Europa (west); Europese Unie | Nederland | Politiek; Economie, financiën en sociale zaken Gepubliceerd in 1946 2001 © Stichting Keesings Historisch Archief - www.kha.nl

Dit artikel is afkomstig uit:

Meer weten