‘Onze Vader’ in Noord-Korea. Religieuze elementen in de Noord-Koreaanse staatsideologie
Een jong gezin op weg: de vrouw leidt een wit paard met een klein kind erop, de vader ernaast in een landschap met een besneeuwde bergtop op de achtergrond. Het zijn Kim Il Sung (1912-1994), de eerste leider van Noord-Korea, zijn vrouw, en hun boreling, Kim Jong Il, de huidige leider. Maria, Jozef en het kindeke Jezus, is het eerste waar je aan denkt; dit is een Heilige Familie.
Auteur: Boudewijn Walraven
Kim Jong Il, zo luidt de geautoriseerde versie van zijn leven, is geboren op de hellingen van de besneeuwde berg, de Paektusan op de grens tussen Korea en Mantsjoerije, die al eeuwenlang een heilige status had voor zowel de Koreanen als de Mantsjoes.[1]
Dit zijn twee voorbeelden van hoe het Noord-Koreaanse regime gebruik maakt van het aura dat religieuze associaties kunnen verlenen. Dat gebeurt hier op een vrij oppervlakkige manier, zoals in Rusland de revolutionaire mozaïeken in de ondergrondse worden omlijst door krullerige gouden randen die aan iconen doen denken. Maar de associatie van religie en regime gaat in de Democratische Volksrepubliek van Korea (DPRK) dieper. Zo diep dat de staatsideologie als een religie beschouwd kan worden, en wel op een manier die past in een in Korea historisch gegroeid patroon.
Officieel belijdt Noord-Korea het atheïsme. Het Noord-Koreaanse standaardwoordenboek definieert het begrip religie (chonggyo) als volgt:
'Religie: het aannemen dat er een bovennatuurlijke of bovenmenselijke macht, d.w.z. goden (shin) of een god (hanŭnim), bestaat die heerst over de natuur en de mensen, en daarin blind geloven en die macht vereren. Dit is gebaseerd op een vals, illusoir begrip van de machten die de natuur en de mensen beheersen en is in de geschiedenis in de handen van de heersende klasse gebruikt als instrument om het volk te bedriegen, te onderdrukken en uit te buiten. Bovendien is het in de moderne tijd gebruikt als een ideologisch instrument voor de imperialisten om achtergebleven landen binnen te vallen.'
Niets goeds, dus. Hetzelfde woordenboek definieert de christelijke term voor god (hanŭnim) zo:
'Hanŭnim: een religieus concept; god van wie gezegd wordt dat hij in de hemel leeft en alles in de wereld regeert, bedacht om het strijdbewustzijn van het volk dat zich keert tegen de uitbuitende klasse te verlammen en het tot fatalisme te drijven.'
Voor dit artikel zal ik uitgaan van een andere, wat neutralere definitie. Het omschrijven van wat religie is, is notoir lastig, vooral als je een definitie zoekt die niet sterk door de westerse cultuur is getekend. Definities waarin bijvoorbeeld het bovennatuurlijke een rol speelt werken niet in culturen waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen wat natuurlijk en bovennatuurlijk is. Ik zal gebruik maken van een omschrijving van religiositeit ontleend aan Paul Tillich:
'(…) a state of being grasped by an ultimate concern, a concern which qualifies all other concerns as preliminary, and which contains the answer to the problem of the meaning of our life.'[2]
Hoewel deze definitie afkomstig is van een christelijke theoloog en er een monotheïstisch luchtje aan zit in de nadruk op het intense karakter van religiositeit, is hij opmerkelijk open en goed bruikbaar voor onze doeleinden.[3] Met deze definitie kunnen we ook een beter inzicht krijgen in de geschiedenis van de Koreaanse religies. Kennis van de historische achtergrond is onmisbaar voor een oordeel over de mogelijke religieuze aspecten van de Noord-Koreaanse staatideologie en de toepassing daarvan in de praktijk.
Maatschappelijke rol van de Koreaanse religies
Korea ligt al sinds de eerste eeuwen na Christus binnen de Chinese cultuursfeer en maakte via China kennis met het boeddhisme en confucianisme. In het begin was er tussen die twee leren nauwelijks spanning. Het boeddhisme speelde een belangrijke rol in de staat. Het werd door koningen gebruikt om hun aanzien en autoriteit te vergroten en boeddhistische rituelen werden ingezet om het land te beschermen. Het confucianisme was aanvankelijk vooral een zedenleer voor leken (die ook gepredikt werd door boeddhistische monniken) en bood richtlijnen voor het bestuur van het land. Toen in China in de twaalfde eeuw het neoconfucianisme opkwam, veranderde de relatie tussen confucianisme en boeddhisme ingrijpend. Het neoconfucianisme (dat het nodige had geleend van het boeddhistische gedachtegoed) was een veel alomvattender leer dan de oorspronkelijke leer en werd daardoor een concurrent van het boeddhisme.
Toen in 1392 een nieuw koningshuis de staat Chosŏn stichtte, werd geleidelijk aan het neoconfucianisme de staatsleer. De felste aanhangers ervan beijverden zich om alle ‘heterodoxe’ leren, waaronder ook het boeddhisme en het taoïsme, uit te bannen. Dat lukte niet helemaal; in de privésfeer bleven boeddhisten en sjamanen actief, maar in het officiële leven kregen de confucianisten uiteindelijk een dominante positie. Het is niet overdreven te stellen dat het de exclusieve orthodoxe staatsreligie werd. Natuurlijk wordt er wel gezegd dat het confucianisme geen religie is, maar het beantwoordde in de vorm die het in Chosŏn aannam zonder twijfel aan de definitie van Tillich en omvatte ook een uitgebreid systeem van rituelen en offers.[4]
Thuis bracht de goede confucianist offers aan de voorouders. Koreanen die in de achttiende eeuw in China katholieke propagandawerken in handen hadden gekregen, zich daarop spontaan bekeerden en met de voorouderoffers ophielden, werden door de regering met de dood gestraft, want de voorouderrituelen werden gezien als de onmisbare basis van de openbare orde. Confucianistische scholen waren ook allemaal centra van eredienst. In elke plaats waar door de centrale regering een magistraat heen gestuurd werd, stond een school waar ook rituelen werden uitgevoerd voor confucianistische wijzen en mensen die zich voor het land hadden opgeofferd of verdienstelijk hadden gemaakt. De magistraten brachten ook namens de koning offers op altaren voor lokale beschermgoden en de geesten van personen die op een onnatuurlijke wijze om het leven gekomen waren. Ook de koning zelf bracht in de hoofdstad allerhande offers, zoals aan de goden van land en graan, aan de hemel, en aan zijn voorouders. Hij was de opperpriester in een structuur waarin staat en religie naadloos met elkaar samenvielen. Elke ambtenaar die hem diende was tegelijkertijd ook een priester.
Tegelijkertijd lokaliseerde het neoconfucianisme het allerhoogste principe, de Hemel, ook in de mens zelf. Door zelfcultivatie kon de mens de Hemel, die in principe in iedereen aanwezig was, in zichzelf realiseren.[5] De mens nam dus in deze leer een centrale plaats in, zij het niet de mens als individu, maar als sociaal wezen. Een in het oude Korea populair leerboek, Tongmong sŏnsŭp (Wat onwetende knapen eerst moeten leren) benadrukt dat helemaal aan het begin: ‘Van de Tien Duizend Dingen tussen Hemel en Aarde is de Mens het edelst, en dat is omdat alleen de Mens de Vijf Relaties bezit.’ De Vijf Relaties zijn de belangrijkste sociale relaties van de mens, die tussen vader en zoon, vorst en onderdaan, man en vrouw, senior en junior, en tussen vrienden. Bij elke relatie is een specifiek attitude voorgeschreven. Zo moet de zoon zijn vader dienen met kinderlijke piëteit, en de onderdaan trouw zijn aan de vorst en het land.
Het resultaat was dat de nationale gemeenschap het voorwerp werd van intense gevoelens van loyaliteit. Trouw aan de natie werd een ultieme, volgens de definitie van Tillich religieuze, waarde. Ook het boeddhisme en andere religies volgden het confucianisme hierin. Het idee van de natie als een historisch en geografisch verbeelde gemeenschap is zelfs te vinden in de liederen die de door de elite verachte sjamanen zongen in de rituelen die zij uitvoerden voor mensen uit alle lagen van de maatschappij.[6] Op deze manier ontstond er uiteindelijk bij de hele bevolking, ongeacht de sociale klasse, een gevoel van nationale verbondenheid. Natiebesef is dus in Korea niet pas ontstaan toen het land in aanraking kwam met westerse denkbeelden over de natiestaat.
Het religieuze landschap werd vanaf het einde van de negentiende eeuw gekenmerkt door de opkomst van allerlei nieuwe religies die het welzijn van de natie - of de volksgemeenschap (minjok) - beoogden eerder dan individuele verlossing of verlichting. Een treffend voorbeeld is taejonggyo, de Leer van de Grote Voorouder. Taejonggyo vereerde Tan’gun, oorspronkelijk de mythische stichter van een oude Koreaanse staat (volgens de traditie gesticht in 2333 v. Chr.) als de grote voorouder van alle Koreanen en werd in 1909 opgericht met het expliciete doel om de geestelijke weerstand van het Koreaanse volk tegen het oprukkende Japanse imperialisme te versterken.[7] Ook vandaag de dag word de verering van Tan’gun nog gepropageerd in Zuid-Korea, soms als een vorm van ‘civic religion’. Het zou de plicht van elke Koreaan zijn, ongeacht zijn of haar religieuze achtergrond, Tan’gun eer te bewijzen. Het is ironisch dat toen Korea in 1910 tot een Japanse kolonie werd gemaakt, de Japanners een soortgelijk religieconcept hanteerden om van de Koreanen goede keizerlijke onderdanen te maken. Er werden in Korea her en der Shinto-tempels opgericht, waar Koreanen bij wijze van burgerplicht heen moesten om hun eerbied te betuigen voor de Japanse keizer en de religieuze structuur waarin de keizer een plaats had. Het idee dat er een sacraal aura hangt rond de natie werd dus in de koloniale periode eerder versterkt dan doorbroken.
Een consequentie van de sacralisering van natie en staat was dat politiek niet langer alleen over belangen en politieke problemen ging, maar een kwestie werd van goed en kwaad. De politieke tegenstander was niet iemand die andere belangen verdedigde of een andere koers verdedigde, maar een slecht mens die straf verdiende. Daardoor was een politiek carrière in Chosŏn Korea niet zonder risico. Verbanning was aan de orde van de dag, en niet zelden werden dienaren van de kroon om hun politieke overtuiging ter dood veroordeeld.
Gevoed door het natiebesef van voor de opening van Korea voor het Westen in 1876 en versterkt door denkbeelden over de natie-staat die daarna binnendrongen, is er een gevoel van nationale saamhorigheid gegroeid dat ook in Zuid-Korea nog steeds standhoudt. Een opmerkelijk voorbeeld bood de financiële crisis van 1997. Burgers leverden toen massaal gouden sieraden in om de lege staatskas te vullen. Ook het bewind in Noord-Korea heeft van dergelijke gevoelens van nationale verbondenheid kunnen profiteren.
Kim Il Sung en het ontstaan van de DPRK
Nadat Korea in 1876 onder Japanse druk besloten had de grenzen te openen voor het Westen probeerden de buurlanden Rusland en Japan controle te krijgen over het land dat tot dan toe deel had uitgemaakt van de Chinese cultuur- en invloedssfeer. Korea was de inzet van de Russisch-Japanse oorlog van 1904-1905 en de Japanse overwinning betekende het einde van de Koreaanse onafhankelijkheid. In 1910 werd Korea formeel geannexeerd, ondanks verzet van Koreaanse guerrilla-eenheden. Onder deze omstandigheden werd in 1912 Kim Il Sung geboren in Pyongyang als kind van ouders die zich tot het christendom hadden bekeerd. Toen hij nog een schoolknaap was verhuisden zijn ouders naar Mantsjoerije, waar hij zich in de jaren dertig aansloot bij een Chinese legereenheid die vocht tegen de Japanners, die ook Mantsjoerije en China in hun macht probeerden te krijgen. Kim Il Sung zou ook betrokken geweest zijn bij militaire acties op Koreaans grondgebied, maar uiteindelijk moest hij een goed heenkomen zoeken op Russisch grondgebied. Zo kwam het dat toen Japan verslagen was en Russische troepen het Koreaanse schiereiland bezetten ten noorden van de 38e breedtegraad (en de Amerikanen ten zuiden daarvan), Kim Il Sung door de Russen naar voren werd geschoven als de leider van de Noord-Koreanen.
In 1948 kwamen er door de Koude Oorlog twee staten tot stand op het Koreaanse schiereiland in plaats van de eenheidsstaat die Korea voor meer dan een millennium geweest was. Beide staten claimden jurisdictie over het hele schiereiland en in 1950 trachtte Kim Il Sung gewapenderhand het Zuiden te onderwerpen, nadat hij eerst de instemming van Stalin had gevraagd. De Koreaanse oorlog veranderde uiteindelijk weinig aan de grenslijn tussen Noord en Zuid, maar stelde Kim Il Sung wel in staat om zich van sommigen van zijn mededingers te ontdoen. Geleidelijk aan creëerde hij de totalitaire staat waarin persoonsverheerlijking van hem en zijn familie een belangrijk element was. Het stalinisme van de Sovjet-Unie was daarbij een belangrijk model, maar nadat de Chinezen in 1950 de Koreanen massaal te hulp waren gekomen, kreeg ook China aanzienlijke invloed. Desondanks stelde Kim Il Sung alles in het werk een eigen koers te handhaven, waarbij hij de Sovjet-Unie en China tegen elkaar kon uitspelen.
Juche-filosofie
De socialistische staten die in de twintigste eeuw zijn gesticht, hebben veel aandacht geschonken aan symbolisch-ideologische (ofwel, culturele) middelen om hun macht te bevestigen. Noord-Korea is daarop geen uitzondering geweest.[8] De rol van de ideologie was daar nog des te groter, omdat men ervan uitging dat de juiste ideologie de politieke en materiële omstandigheden kon verbeteren, een omdraaiing van de klassieke marxistische visie. Hierin weerspiegelt zich eerder de confucianistische traditie dan de invloed van het marxistische denken.[9] In de jaren zestig ontwikkelde Noord-Korea een eigen ideologie, die claimt een speciaal op het Koreaanse volk toegesneden variant te zijn van het socialisme. De naam die er aan gegeven is: juche-filosofie (volgens een internationaal meer geaccepteerde transcriptie: chuch’e). Letterlijk betekent juche ‘subject’ en er wordt mee aangegeven dat de mens het subject moet zijn van zijn eigen leven, niet het willoos lijdend voorwerp van het handelen van anderen. Daar worden dan vertalingen als ‘zich op zichzelf verlaten’, ‘autonomie’ of ‘autarkie’ van afgeleid.
De ideologie is zowel een reactie op de traditie als een voortzetting ervan. In de Chosŏn periode werd de Chinese beschaving (zij het niet per se het in China aan de macht zijnde heersershuis) door de Koreanen gezien als de ware civilisatie. Zij waren er trots op dat ze daar deel van uitmaakten. Daarom erkenden ze de superioriteit van China, dat formeel de Koreaanse koningen in hun ambt bevestigde (in de praktijk een puur formele kwestie). In de periode na 1876 zocht Korea naar een sterkere bondgenoot die het tegen een andere grootmacht zou kunnen beschermen, bijvoorbeeld Rusland tegen het opdringende Japan. Dat mislukt faliekant en de juche-ideologie is hier een reactie op: men moest vertrouwen op eigen kracht, niet op anderen.
Dat was natuurlijk een ideaal eerder dan een realiteit; zonder China had de DPRK de Koreaanse oorlog niet overleefd. Maar de behoefte aan een onafhankelijke opstelling is zeer begrijpelijk. In andere opzichten sloot de juche-filosofie eerder aan bij de traditie. Ook het confucianisme had in Korea de vorm aangenomen van een op de mens gecentreerde ideologie, waarin de mens gezien werd als een sociaal wezen, als lid van een familie en een natie, niet als een autonoom individu. De mens werd aangespoord om door studie van canonieke geschriften een beter lid van de samenleving te worden en zo een betere wereld tot stand te brengen. Het nationalisme dat ook deel uitmaakt van de juche-filosofie sluit ook aan bij een opleving in de interesse in het eigen land die al in de achttiende eeuw te zien is.
Eun Hee Shin onderscheidt drie fasen in de ontwikkeling van de juche-filosofie van een politieke ideologie tot een religie.[10] Het woord juche werd volgens haar voor het eerst gebruikt in 1955 en tot aan het einde van de jaren zestig vooral gebruikt om te betogen dat Korea zijn eigen weg moet gaan (en ook China en Rusland niet klakkeloos moet volgen). In de jaren zeventig en tachtig veranderde het van een politieke ideologie in een humanistische filosofie die aanzienlijk afweek van het marxisme-leninisme, doordat het belang van zowel de materie als de geest werd benadrukt. De juche-filosofie wees zowel het idealisme van Hegel als het materialisme van Feuerbach af en zocht een middenweg.[11] Het juiste bewustzijn dat door studie van de juche-filosofie tot stand kwam, moest leiden tot de autonome bloei van de Koreaanse volksgemeenschap. De derde fase brak aan met de dood van Kim Il Sung in 1994.
De beelden van uitzinnig rouwende massa’s verbaasden westerse commentatoren die hadden verwacht dat de dood van de leider misschien wel het signaal tot een politieke omwenteling zou kunnen worden zoals die een paar jaar daarvoor in Oost-Europa te zien was geweest. Het is onmogelijk in de harten van de huilende menigtes te kijken, maar het was moeilijk voorstelbaar dat dit allemaal geveinsd zou zijn. Berichten van mensen die uit Noord-Korea naar het Zuiden gevlucht zijn wijzen daar ook op.[12] Het is aannemelijk dat de jarenlange persoonsverheerlijking, die Kim Il Sung afschilderde als een warmhartige vader van het volk, zijn effect niet gemist had. Kim Jong Il bouwde daarop voort, gebruikmakend van het onmiskenbare charisma van zijn vader, en daardoor werden de religieuze trekken van het regime, die er daarvoor ook al wel waren, versterkt. Dat Kim Il Sung werd benoemd tot de eeuwige president van het land, en dus in die capaciteit onsterfelijk, past in die lijn.
Volgens de officiële normen is Kim Il Sung natuurlijk geen god, maar het is instructief hier een vergelijking te maken met het boeddhisme. Het boeddhisme kent goden, maar een boeddha is een wezen van een hogere orde, iemand die verlicht is en daardoor ontkomen aan de kringloop van geboorte en wedergeboorte. In de praktijk is het echter duidelijk dat veel gelovigen boeddha’s vereren alsof het goden zijn.
Religieuze aspecten in de Noord-Koreaanse praktijk
Een paar citaten uit een hoofdstuk over de gebeurtenissen na de dood van Kim Il Sung in 1994 uit een anonieme Engelstalige biografie van Kim Jong Il illustreren de quasireligieuze toon van de ideologie.[13] Het hoofdstuk ‘Materialization of the Cause of Immortalizing the Leader’ gaat over de bouw van een mausoleum:
'The primary task in materializing the cause of the immortalizing the great leader was to keep him as he had been in his lifetime.'
'Kim Jong Il set it as an important and sacred task for the times and history to keep the great leader as in his lifetime, and wisely led the Party, the army and the people to carry it into reality.'
(…)
'On June 12, 1995, when the work of building up the Kumsusan area as the highest sanctuary of Juche was mainly finished, the Central Committee of the Workers’ Party of Korea, the Central Military Commission of the WPK, the National Defence Commission of the Democratic People’s Republic of Korea, the then Central People’s Committee of the DPRK and the then Administration Council of the DPRK adopted and made public the decision ‘On Permanently Keeping the Great Leader Comrade Kim Il Sung in the Form of Eternal Life,’ in conformity with the unanimous will and wish of the entire Party, entire army and all the people, stipulating the renaming of Kumsusan Assembly Hall as the Kumsusan Memorial Palace, to turn the Kumsusan area into the highest sanctuary of Juche and the enshrinement of Kim Il Sung in the Memorial Palace in his lifetime appearance.'
(…)
'Reflecting the unanimous wish of the people, Kim Jong Il led the work of building towers of immortalization, setting up sunny images of the leader and inscribing the letters expressing wishes for his eternal life in all parts of the country.'
In deze citaten wordt het woord enshrined gebruikt en in feite is elk woonhuis een schrijn voor de twee leiders, Kim Il Sung en Kim Jong Il, door de portretten die verplicht in elke woning een ereplaats hebben en dagelijks keurig worden afgestoft. Op sommige plekken is ook een drie-eenheid te zien: de ‘Drie Generaals’ (Kim Il Sung, zijn vrouw Kim Jong Suk, en hun zoon Kim Jong Il). In een niet meer gebruikte christelijke kerk zijn hun portretten zelfs geïnstalleerd op de plaats van het altaar.
Het alomvattende van de verering van de eeuwige leider wordt ook weerspiegeld in de tijdrekening. Het geboortejaar van Kim Il Sung is het eerste jaar van het juche-tijdperk, waarmee tegenwoordig data primair worden aangegeven. Er worden al voorbereidingen getroffen om in 2012 op grootse wijze het jaar 100 van juche te vieren. De geboortedag (15 april) en sterfdag van Kim Il Sung (8 juli) worden elk jaar gevierd, in een echo van de confucianistische rituelen die op de verjaardag en sterfdag van voorouders werden gehouden.
Confucianistische echo’s zijn ook te vinden in beschrijvingen van de grote kinderlijke piëteit van Kim Jong Il. De volgende passage uit zijn biografie gaat over zijn gevoelens direct na het overlijden van zijn vader.[14]
'In this quiet dawn moment his mind was gnawed by the reflection that there might have been a slip in his care for the President. Although he had done his best for the safety and good health of the President, since the early morning when he had chased a flock of sparrows away with a long pole left behind by his mother Kim Jong Suk to keep their chirping from disturbing the sound sleep of the President, and assisted him day and night sleeping only for a spell in the office at night, it seemed as if he had not cared for him well enough.'
Het detail over het verjagen van de mussen zou kunnen komen uit een van de boeken over toonbeelden van confucianistische deugdzaamheid die de regering van Chosŏn Korea (1392-1910) liet maken om de confucianistische deugden te verbreiden onder het volk.
De hoogste deugden van het confucianisme zijn ook die van Noord-Korea. Twee aforismen van Kim Jong Il luiden: ‘loyaliteit en kinderlijke piëteit zijn de hoogste kwaliteiten van een revolutionair’ en ‘Het allersterkste wapen is een geest waarin loyaliteit en kinderlijke piëteit handelen in eenstemmigheid.’[15] De vaderlijkheid van de leiders is ook een confucianistische erfenis. In de confucianistische retoriek spreekt de vorst over zijn onderdanen als zijn ‘baby’s’ waarvoor hij goed moet zorgen. Zelfs een door Kim Jong Il veelvuldig geciteerde uitspraak van zijn vader dat het volk zijn God was, heeft een confucianistische oorsprong.[16] Op een Noord-Koreaanse website wordt dit verklaard: ‘The people are my god means regarding the people as Heaven.’[17]
Al sinds de confucianistische wijsgeer Mencius (372-289 v. Chr.) wordt de wil van het volk gelijkgesteld aan de wil des hemels, zodat de vorst die de gunst van het volk verliest ook het Hemels Mandaat verliest dat zijn bestuur legitimeert. Het zal overigens duidelijk zijn dat dit op geen enkele manier betekende dat het volk reële macht toebedeeld kreeg. Het betekent ook niet dat Noord-Korea een egalitaire maatschappij is. Er is een duidelijke hiërarchie, en de bevolking is ingedeeld in klassen met minder of meer privileges. De hiërarchie wordt ook ondersteund door het klassieke idee van de hiërarchie binnen de familie. De familie stond in het centrum van het traditionele waardenstelsel en de ideologie maakt daar gebruik van door de hele maatschappij te beschouwen als een grote familie met de leider als de goedwillende pater familias. In deze voorstelling spreekt het vanzelf dat iedereen respect en dankbaarheid verschuldigd is aan de vaderlijke leider, zoals in een confucianistische maatschappij de kinderen aan hun ouders.[18]
De religieuze elementen grijpen niet alleen terug op het confucianisme. De religieuze toon wordt ook versterkt door metaforen en zegswijzen die teruggrijpen op volkstradities. Die hoeven natuurlijk niet letterlijk genomen te worden, maar zijn wel effectief in die zin dat ze bepaalde gewenste associaties creëren. Kim Il Sung wordt bijvoorbeeld systematisch vergeleken met de zon. De geboortedag van Kim Il Sung werd omgedoopt tot de Dag van de Zon en ook de iconografie werkt daar aan mee.
Het is opvallend dat als er ‘wonderbaarlijke’ feiten over de leiders verteld worden dat gebeurt met een zekere afstandelijkheid, die het mogelijk maakt alles als overdrachtelijk te beschouwen. Frases als ‘er werd gezegd dat…’ lijken de zaken wat te relativeren,[19] maar tegelijkertijd is het duidelijk dat de intentie bloedserieus is en wordt toch de suggestie gewekt dat er misschien werkelijk iets miraculeus plaats gevonden heeft. Ter illustratie een vrij uitvoerig fragment over de geboorte van Kim Jong Il:
Since olden times people deified Mt. Baekdu [= Paektusan] calling it the mountain of the sun. This means that the Korean ancestors wished a great fortune be broken on this sacred mountain. And that fortune is none other than the birth of a great man who would brighten the human society like the sun. There is a legend of a dragon which went up to heaven from Lake Chon of Mt. Baekdu, signifying the wish of the advent of a heaven-sent man. Such a long-cherished desire of the Korean nation could come true with the birth of Kim Jong Il. Just at the time when the dawn of Korea’s liberation was broken he was born as a bright star of Mt. Baekdu with the blessing of the anti-Japanese guerilla fighters who turned out in the final charge of the sacred war for the country’s liberation. It was said that on the very day of his birth a cloud resembling the figures of blue dragon, white tiger, red phoenix and mythological turtle, symbols of the god in charge of defense of Koguryo [an ancient Korean state] was hovering over the sky and an astonishing thunder shook the earth and sky all of a sudden. The birth of Kim Jong Il on Mt. Baekdu was, indeed, an unusual birth presaging the great fortune of the Korean people and other humankind. [20]
In andere teksten wordt gesproken van een bijzondere ster die verscheen boven Paektusan ten tijde van Kim Jong Il’s geboorte. Dat suggereert christelijke invloed, net als in deze tekst het idee van een verlosser, een messianistische figuur, die zal verschijnen. Dat laatste kan ook heel goed teruggaan op een inheemse traditie. In de achttiende en negentiende eeuw circuleerden er in Korea geruchten over een soort taoïstische onsterfelijke die de heersende dynastie omver zou werpen en een nieuw tijdperk doen aanbreken. De tekst doet ook denken aan de mythische heerser Tan’gun die de zoon was van een uit de hemel op Paektusan neergedaalde god, die naar de aarde was gekomen om de mensheid wel te doen.
Conclusie
Al voor 1994 eiste het Koreaanse systeem een volledige overgave van zijn burgers die in zijn totaliteit religieus genoemd kan worden. Onder Noord-Koreaanse burgers kon zeker ‘faith’ gevonden worden in de betekenis die Tillich daaraan gegeven heeft. Na de dood van Kim Il Sung werd het religieuze karakter van de juche-ideologie versterkt doordat de ‘president voor eeuwig’ steeds meer het karakter kreeg van een godheid. Religieuze elementen zijn ook te vinden in details. De atheïstische ideologie keurde religie weliswaar fel af, maar maakte graag gebruik van metaforen, motieven en concepten met een religieuze lading of connotatie die in Korea diepgeworteld waren. De waardering voor kinderlijke piëteit en loyaliteit, de ‘hoogste eigenschappen van een revolutionair’ is daar een mooi voorbeeld van. De juche-ideologie, die vergeleken met het marxistisch-leninisme meer nadruk legt op het immateriële, werd door middel van voortdurende prediking in de vorm van ‘studiebijeenkomsten’ na het werk gevormd tot iets waaraan niemand zich kon onttrekken, ook al zijn er natuurlijk zowel devote aanhangers als twijfelaars geweest. In haar stuk over de religieuze dimensies van de juche-filosofie concludeert Eun Hee Shin dan ook dat de religieus-culturele dimensie van de juche-filosofie, die nauw verbonden is met de traditionele confucianistische cultuur van Korea, een belangrijke factor is geweest in de stabiliteit van het regime.[21]
Afkomstig uit:
Titel: | ‘Onze Vader’ in Noord-Korea. Religieuze elementen in de Noord-Koreaanse staatsideologie |
Nummer: | Religieuze politiek. Nieuwe interpretaties van een modern concept |
Jaargang: | 26.2 |
Bestel het gehele nummer op onze website:
Noten:
[1] In werkelijkheid is Kim Jong Il geboren op vreemde bodem, in de Sovjet-Unie, in de buurt van Khabarovsk, waar zijn vader na zijn gewapende strijd tegen de Japanse koloniale bezetters van zijn land een toevlucht had gezocht. De Zuid-Koreaanse contrapropaganda wijst er fijntjes op dat hij daar is verlost door een ongediplomeerde veearts.
[2] P. Tillich, Christianity and the Encounter of World Religions (New York 1963) 4. Tillich definieert primair wat geloof (faith) is en daarmee indirect wat hij onder religie verstaat.
[3] De lijst van mogelijke definities is eindeloos. Al sinds Durkheim zijn er definities die verschijnselen als nationalisme en communisme als moderne vormen van religie beschouwen; vgl. B.R. Scharf, The Sociological Study of Religion (Londen 1970) 25, 33.
[4] Vgl. R.L. Taylor, The Religious Dimensions of Confucianism (Albany 1990). Voor een tegenstem, zie W.J. Boot, ‘Should Confucianism be Studied as a Religious Tradition?’ in: R.E. Breuker ed., Korea in the Middle (Leiden 2007) 313-332.
[5] De neoconfucianisten waren geïnspireerd door het boeddhisme, dat verkondigde dat elk mens de boeddha-natuur bezat, m.a.w. dat hij/zij in potentie een boeddha was.
[6] B. Walraven, ‘Divine Territory: shaman songs, elite culture, and the nation’, Korean Histories 2.2 (2010) online tijdschrift: http://www. koreanhistories.org.
[7] D. Baker, ‘The Korean God Is Not the Christian God: Taejonggyo’s Challenge to Foreign Religions’ in: R.E. Buswell Jr. ed., Religions of Korea in Practice (Princeton 2007), 464-475.
[8] C.K. Armstrong verwijst in dit verband naar het werk van K. Verdery, National Ideology under Socialism: Identity and Cultural Politics in Ceausescu’s Romania (Berkeley 1991); zie zijn boek The North Korean Revolution, 1945-1950 (Ithaca 2003) 168.
[9] Armstrong, The North Korean Revolution, 166-167.
[10] Eun Hee Shin, ‘The Sociopolitical Organism: The Religious Dimensions of Juche Philosophy’ in: R.E. Buswell, Religions of Korea in Practice, 517-533.
[11] Kim Chang Ha, The Immortal Juche Idea (Pyongyang 1984) 85-87.
[12] Vgl. B. Demick, Nothing To Envy: Real lives in North Korea (Londen 2010) hoofdstuk 3: ‘The True Believer.’
[13] Kim Jong Il: Biography vol. 3 (Pyongyang 2008) 74-102.
[14] Kim Jong Il: Biography vol. 3, 75.
[15]De uitspraken zijn te vinden op Engelstalige Noord-Koreaanse internet sites (bijvoorbeeld http://www.uriminzokkiri.com/Newspaper/english/MyonOn/MyonOn.htm; geraadpleegd 7 mei 2011), maar worden ook door gewone mensen in het dagelijks leven aangehaald; zie B. Demick, Nothing to Envy: real lifes in North Korea, 47.
[16] E.g., Kim Jong Il, Biography vol. 3, 75.
[17]http://ndfsk.dyndns.org/kuguk8/pym/Nr0703/Nr0703-5/god.htm, geraad-pleegd 7 mei 2011.
[18] Eun Hee Shin, Religions of Korea in Practice, 523.
[19] Op een website worden de wonderverhalen over de geboorte van Kim Jong Il zelfs in de mond van Zuid-Koreanen gelegd; http://ndfsk.dyndns.org/kuguk8/pym/nr0302/Leg.htm, geraadpleegd 7 mei 2011.
[20]http://ndfsk.dyndns.org/kuguk8/pym/Nr0702/Nr0702-13/bir.htm, geraad-pleegd 7 mei 2011.
[21] Eun Hee Shin, Religions of Korea in Practice, 522.