Geen afbeelding beschikbaar

Oorlog en geschiedenis

Over Herakleitos’ stelling dat oorlog de vader van alle dingen is, valt te twisten. Dat oorlog de vader is van de geschiedschrijving, staat echter wel vast. Niet alleen de Bijbel, de Ilias en andere vroege uitingen van de historische verbeeldingskracht, maar ook de oudste geschiedschrijvers uit onze beschavingskring hebben aan oorlog veel aandacht besteed. 

Auteur: Henk Wesseling

Drie hoofdtypen van oorlog hebben allen reeds in de oudheid hun klassieke beschrijvers gevonden: de veroveringsoorlog is door Caesar beschreven, de vrijheidsoorlog door Herodotus en de evenwichtsoorlog komt naar voren in het beroemdste van alle geschiedwerken uit de oudheid, Thucydides’ ‘Historiae’ (De Peloponnesische Oorlog).

In de moderne geschiedschrijving, die zich sinds de negentiende eeuw in Europa heeft ontwikkeld, zien we dezelfde preoccupatie. Naast de ontwikkeling van de staten krijgen hun onderlinge betrekkingen, oorlog en diplomatie, de meeste aandacht. In een werelddeel als Europa, waar de natiestaat de belangrijkste vorm van maatschappelijke organisatie werd en waar deze staten door strijd tot stand kwamen en in strijd verwikkeld bleven, behoeft dat ook niet te verbazen. Overigens was er ook wel kritiek, zowel op de overdreven aandacht voor de staat en zijn lotgevallen als op het l’art pour l’art-karakter van de militaire geschiedschrijving. Zoals oorlog, naar de bekende uitspraak van Georges Clemenceau, te belangrijk is om over te laten aan de generaals, zo meenden historici dat oorlog een te belangrijk onderwerp is om het over te laten aan de militaire kroniekschrijvers. Zo kwam de als histoire bataille uitgedreven oorlogsgeschiedenis terug in de moderne vorm van War and Society. De geschiedenis van de oorlog werd weer een onderwerp dat ook door ‘gewone’ historici behandeld zou worden.

Oorlog en politiek

De grote plaats die oorlogen innemen in de moderne Europese geschiedenis heeft alles te maken met de ontwikkeling van het Europese statenstelsel. Het huidige Europese statenstelsel gaat in hoofdzaak terug tot de tweede helft van de zestiende eeuw. In deze tijd voltrok zich de verdeling van Europa. De oude eenheid van Europa, gesymboliseerd door keizer en paus, viel voorgoed uiteen. Godsdienstig gesproken waren er voortaan twee Europa’s, een katholiek en een protestants. Politiek gesproken ontstonden er veel meer onderverdelingen: het Europa der staten werd geboren. Dynastieën schiepen staten en die staten zouden op hun beurt later de naties scheppen, althans in de meeste gevallen. Bij late staten als Italië en Duitsland verliep het proces andersom en ging de natie aan de staat vooraf. Dit alles resulteerde in wat men de grote eigenaardigheden van Europa zou kunnen noemen. Ten eerste werd Europa een werelddeel dat is opgedeeld in een grote verscheidenheid van politieke entiteiten. Die staten en staatjes - dat is de tweede eigenaardigheid - raakten verzeild in een schier eindeloze reeks van onderlinge oorlogen: zevenjarige en negenjarige, dertigjarige en tachtigjarige en ga maar door. Nederland deed daar duchtig aan mee en voerde niet alleen oorlogen te land, vooral tegen Frankrijk, maar ook ter zee, met name tegen Engeland. De bijdrage van Joop Koopmans laat zien dat het nieuws hierover veel aandacht kreeg in kranten, pamfletten en dergelijke.

De oorlogen uit die tijd, de tijd van het ancien régime, hadden één ding gemeen: het waren, beoordeeld naar doel en middelen, beperkte oorlogen. De vorsten waren zuinig met de inzet van hun kostbare strijdmiddelen en streefden naar beperkte doeleinden: correctie maar niet omverwerping van de balance of power. De oorlogen uit de Napoleontische tijd waren anders. Zij benaderden de verwezenlijking van wat Carl von Clausewitz de absolute oorlog heeft genoemd: de complete vernietiging van het weerstandsvermogen van de tegenstander.

Als gevolg van de Franse Revolutie toonden ze een enorme schaalvergroting op het gebied van de inzet van vernietigingsmiddelen. De revolutionairen die zich zowel van binnenuit (door de contrarevolutionairen) als van buitenaf (door de andere mogendheden) bedreigd voelden, voerden een politiek van alles-of-niets. De binnenlandse gevaren werden onderdrukt, waarbij de guillotine een nuttige functie vervulde; de buitenlandse vijand werd met kracht bestreden. Onder de leuze ‘La patrie en danger’ werden de Fransen opgeroepen hun vaderland te verdedigen. De dienstplicht werd ingevoerd en Lazare Carnot organiseerde de nieuwe massalegers. Niet geld (voor huurlegers) maar mensen (voor dienstplichtlegers) vormden voortaan het beslissende machtsmiddel. In de Atlantische wereld, inclusief de Europese koloniën, bestond overigens al langer een vorm van dienstplicht of burgerbewapening, zoals Victor Enthoven uiteenzet.

In deze oorlogen speelde ook een ideologisch element mee, want de revolutionairen verkondigden de boodschap van vrijheid, gelijkheid en broederschap en droegen deze, onder de roep ‘Vrede aan de hutten, oorlog aan de paleizen’, over op andere volken. Zij zagen zich graag als bevrijders die een nieuwe, betere, democratische samenleving zouden scheppen voor de onderdrukte volkeren en zo werden zij, zeker in het begin, soms ook wel binnengehaald.

Napoleon bracht legers in het veld die bijna tien keer groter waren dan wat men in de achttiende eeuw gewend was geweest. Mark van Hattem beschrijft hoe ook de Nederlanders, zeer tegen hun zin, hiervoor werden opgeroepen. Ook Napoleon was bij zijn oorlogvoering echter gebonden aan zekere grenzen. Die kwamen voort uit de techniek (de relatief geringe vuurkracht) en de logistiek (de beperkte transportmiddelen). Dat veranderde in de loop van de negentiende eeuw. In de negentiende eeuw vond een ware vuurwapenrevolutie plaats die twee fasen kende: eerst de vervanging van de voorlader door de veel efficiëntere achterlader en daarna de komst van automatische wapens zoals het snelvuurkanon, de mitrailleur en de Maxim gun. De bijdrage van Bas Martens en Guus de Vries gaat hier nader op in. Daarnaast was er de ontwikkeling van de artillerie die leidde tot steeds krachtiger, zwaarder en verderreikende kanonnen, culminerend in de beroemde Dikke Bertha van wapenfabrikant Krupp. In de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 speelde de artillerie een belangrijke rol. Die oorlog en de daarop aansluitende Commune-opstand introduceerden in Frankrijk en elders een politieke cultuur van strijdbaarheid. De bijdrage van Dennis Bos toont aan hoe sterk de socialistische beweging hierdoor werd beïnvloed.

Europese oorlogen buiten Europa

De vuurwapenrevolutie speelde ook een rol bij koloniale veroveringsoorlogen. Niet zozeer de artillerie die vaak niet goed bruikbaar was, als wel de Maxim gun. De koloniale oorlogen verschilden van de Europese zowel in hun doel als qua ingezette strijdmiddelen. Kenmerkend voor de koloniale oorlogen was dat zij tot doel hadden – en daarin meestal ook slaagden – niet alleen de tegenstander te verslaan, maar ook zijn gebied in te lijven en zijn bevolking te onderwerpen. In de ‘gewone’ oorlogen uit de Europese geschiedenis vinden we doorgaans beperkte oorlogsdoelen. De vredesvoorwaarden bevatten ook daar vaak territoriale bepalingen, maar die betroffen doorgaans toch slechts een deel van het grondgebied. De oorlog was niet gericht op het onderwerpen of inlijven van de gehele bevolking. In de koloniale oorlogen daarentegen vinden we absolute oorlogsdoelen. De koloniale veroveraars kwamen om te blijven. Hun doel was de blijvende en totale onderwerping van de bevolking of, zo men wil, het vestigen van een duurzame vrede.

Dit blijvende doel werd echter nagestreefd met beperkte middelen. Dat de inzet van Europese zijde beperkt was kwam door het feit dat het uiteindelijk nooit om vitale belangen ging, zoals bij een oorlog tegen – en op – het eigen grondgebied het geval was. De koloniale oorlogen leken in dit opzicht op de eerder genoemde Europese beperkte oorlogen, de guerres en dentelles, waarbij ook beperkte middelen werden ingezet. De Europeanen konden en wilden geen onbeperkte hoeveelheden troepen inzetten, maar wegens hun militaire superioriteit, die vooral een kwestie van techniek was, behoefden ze dat ook niet te doen.

Naar de Eerste Wereldoorlog

Wat in de overzeese wereld niet te zien was waren de grote veranderingen op logistiek gebied die zich in deze tijd in Europa voordeden. Deze logistieke revolutie was een gevolg van de aanleg van spoorwegen. Zoals Michael Howard heeft opgemerkt maakten de spoorwegen twee dingen mogelijk.[1] Ten eerste kon men in korte tijd en zonder veel verliezen troepen op het slagveld brengen. Tot dan toe gingen in Europese oorlogen veel soldaten verloren door uitputting als gevolg van de zware marsen. Zo stierven tot omstreeks1900 in de koloniale oorlogen meer soldaten aan tropische ziekten dan als gevolg van de gevechten. In 1914-1918 stierven de soldaten aan het front en niet op weg daar naartoe. Velen stierven overigens niet direct maar vonden, ondanks de gegroeide aandacht voor medische verzorging, de dood in ziekenhuizen en lazaretten. Daarover gaat de bijdrage van Leo van Bergen. Zoals Lynn McDonald laat zien had Florence Nightingale hiervoor in de Krimoorlog al het voorbeeld gegeven en haar invloed was in de praktijk van latere oorlogsgeneeskunde merkbaar.

Ten tweede kon materieel door middel van de spoorwegen in vrijwel onbeperkte mate naar het front worden gebracht. De militaire macht van een land werd zo welhaast afhankelijk van de demografie, althans bij gelijke dienstplichtstelsels. Daarom was er in in 1914 reden voor Franse bezorgdheid. Hun veertig miljoen inwoners staken schril af tegen de zestig miljoen Duitsers. Daarom werd in 1913 de Franse dienstplicht verlengd van twee naar drie jaar. Nataliteit was de sleutel van de militaire macht geworden, zoals dit vroeger geld geweest was en later de techniek zou worden.

De oorlogvoering werd echter niet makkelijker omdat de middelen beschikbaar waren. Men moest ze ook nog willen gebruiken en kunnen mobiliseren. Het hele volk moest worden ingezet. De dienstplicht en de leerplicht, die in deze tijd algemeen werden ingevoerd, boden de technische en morele voorbereiding hierop. Zo werden de massa’s dus bij de politiek betrokken, maar – en ook dat had Clausewitz al opgemerkt – de massapolitiek stelde andere eisen dan de kabinetspolitiek.[2] Oorlog kon nu geen zaak meer zijn van koele berekening of afweging van belangen. Het volk moest een groot doel worden voorgehouden om de totale inzet te verklaren en te rechtvaardigen. De gehele nationale kracht moest worden gemobiliseerd en al die gemobiliseerde kracht moest worden ingezet in één of een aantal beslissende slagen: grote krachtmetingen tussen de nationale wil der verschillende staten.

Die krachtmeting kwam in 1914 aan de Marne, maar zij bleek niet beslissend. Een impasse ontstond en zo werd de Eerste Wereldoorlog tot wat hij was: een eindeloze, uitzichtloze en zinloze slachting als gevolg van steeds opnieuw ondernomen, steeds opnieuw mislukte pogingen om door reusachtige offensieven de impasse van de loopgravenoorlog te doorbreken en het enige overgebleven doel te bereiken: de totale overwinning. Voor dat doel werden miljoenen mensen geofferd in eindeloze repetities van steeds hetzelfde en steeds meer van hetzelfde. Is dat niet het echte raadsel van de Eerste Wereldoorlog: dat de soldaten bij miljoenen uit de loopgraven bleven komen en naar de vijand oprukten – toegegeven, ze werden er soms door hun eigen kanonnen uitgeschoten – om zich te laten doodschieten? Met een kolossaal gebrek aan verbeelding, dat volgens Frans Kafka de oorlog ook had veroorzaakt, bleven de officieren dezelfde bevelen geven.[3] Het is hier dat de oorlog waarlijk zinloos wordt.

Geen wonder dan ook dat na de Grote Oorlog de roep, ’Nooit meer oorlog’, op veel plaatsen hoorbaar was. Het zou echter anders lopen. Twintig jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog begon de Tweede. Die zou nog meer mensenlevens eisen. In deze oorlog vonden echter meer burgers de dood dan militairen. Het onderscheid tussen combattanten en non-combattanten speelde geen rol meer. In dat opzicht was de Eerste Wereldoorlog het einde van een tijdvak.

De in dit nummer bijeengebrachte artikelen hebben allen betrekking op één fase van de Europese oorlogsgeschiedenis, de tijd tussen de Franse Revolutie en de Eerste Wereldoorlog. Ze laten zien hoe belangrijk ook toen al de plaats was die oorlogen in de Europese geschiedenis innamen.

Artikel afkomstig uit:

Titel: Oorlog en geschiedenis
Nummer: Ten Oorlog! Europese oorlogen 1789-1919 
Jaargang: 22.2

 Download het bijbehorende nummer op onze website: 

 
 
 
 
 

Noten: 

[1] M. Howard, War in European history (Oxford 1976) 97 e.v.
 
[2] Carl von Clausewitz, On war,  A. Rapoport red. (Harmondsworth  1968) 386.
 
[3] Zie H.L. Wesseling, Oorlog lost nooit iets op (Amsterdam 1993) 71.

Meer weten

Tijdschriften: