Geen afbeelding beschikbaar

Politiek geweld en de moderne staat

Terrorisme? Je wordt er tegenwoordig mee dood gegooid! In ieder geval als je afgaat op televisieprogramma’s, krantenkolommen en boekhandeletalages. Van Irak en Columbia tot Madrid en Den Haag vinden de laatste jaren allerlei gewelddadige incidenten plaats die uitgebreid in de verschillende media behandeld en geanalyseerd worden.

Auteur: Joost Augusteijn

In de veelvoud van publicaties en bespiegelingen over dit verschijnsel komt de historische ervaring er bekaaid af en lijkt het veelal zo dat de wereld hier voor het eerst mee wordt geconfronteerd. Geweld tegen de heersende autoriteit is echter waarschijnlijk al zo oud als de mensheid zelf. De verschijningsvorm heeft zich weliswaar aangepast aan de veranderende omstandigheden, toch zijn er veel overeenkomsten te ontwaren tussen de ervaringen hiermee van de oudheid tot nu.

Wel kan gesteld worden dat dit geweld nieuwe vormen heeft aangenomen. Sinds de opkomst van het moderne imperialisme, de natiestaat en de omvorming van onderdanen tot burgers in de negentiende eeuw, richt het geweld zich primair op het verkrijgen van politieke macht. Er zou hierbij een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen drie verschillende types met deels afwijkende doelstellingen. Het eerste type is het verzet door irreguliere strijders uit een bevolkingsgroep tegen een sterker regulier leger dat ervaren wordt als een bezettingsmacht. De vroegste versies daarvan vonden plaats tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog en de Napoleontische overname van Spanje, waar de term guerrilla ontstaan is om deze strijdwijze te benoemen. Sindsdien kwam deze vorm vooral veel voor in de Europese koloniën. Aspecten van de huidige conflicten in Irak en Afghanistan kunnen gezien worden als de meest recente expressies hiervan.

De tweede verschijningsvorm is de revolutie die veelal gedragen wordt door een volksopstand. De invloedrijkste is natuurlijk de Franse Revolutie, maar dit type kwam met name in de negentiende eeuw veel voor en had meestal tot doel om participatie in of overname van het politieke systeem af te dwingen. Politiek buitengesloten groeperingen als de midden- en arbeidersklassen waren hiervoor meestal verantwoordelijk, met name gedurende de revolutiejaren 1830 en 1848. De ontwikkeling van modern wapentuig in de tweede helft van de negentiende eeuw maakte het voor een kleine bereidwillige legermacht echter mogelijk om dit soort volksopstanden met steeds meer gemak neer te slaan, zoals de Parijse Commune van 1871 liet zien. Desalniettemin is deze vorm blijven bestaan en werd zeker tot aan de opstand van arbeiders en studenten in het Parijs van 1968, weliswaar met steeds minder succes, toegepast. De omwentelingen in Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie sinds 1989 hebben in zekere zin een succesvolle moderne, meestal vredige, versie gestalte gegeven.

De opkomst van de moderne democratie en vrije media gaven de aanstoot tot de laatste vorm waarin politiek geweld vooral een propagandamiddel is geworden. Hoewel veelal dezelfde middelen worden gebruikt als in een guerrilla is in deze versie het gebruik van terroristische aanslagen veel centraler komen te staan. Het geweld is nu niet bedoeld om een militaire overwinning te behalen, maar om de publieke opinie en via hen de politiek te beïnvloeden. Het is dan vooral een kwestie om de politieke wil van het bewind te ondermijnen en niet noodzakelijk haar militaire vermogen. De anarchisten van de negentiende eeuw waren één van de eersten die de macht van deze ‘propaganda van de daad’ inzagen welke in zekere zin haar crescendo vond in de aanval op de twin towers.

Deze drie typen politiek geweld zijn in de geschiedenis op verschillende wijzen toegepast. De eerste ervaringen met conflicten zoals die zich nu in Afghanistan en Irak afspelen, gaan dus terug tot de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd waarin de overwinning van de Amerikaanse kolonisten hoofdzakelijk te danken was aan de langzame uitputting van de in eerste instantie militair oppermachtige Engelsen. In de ervaringswereld van de moderne natiestaat is deze strijd misschien wel te zien als de eerste variant van een conflict tussen een regulier leger en een op burgerinitiatief gebaseerde opponent. Ook maakte dit conflict duidelijk met welke problemen een koloniale strijdmacht geconfronteerd kon worden als ze op grote afstand van het moederland en met zeer beperkte lokale steun een oorlog moest uitvechten.

De problemen bij deze vorm van asymmetrische oorlogsvoering kwamen met name aan het einde van de negentiende eeuw aan het licht toen de westerse mogendheden steeds grotere delen van Azië en Afrika onder haar directe controle wilden brengen. Martin Schellens laat in zijn artikel zien dat bij de bestrijding van de guerrilla’s die toen ontstonden veel van de methodes die nu in Afghanistan als de ‘Dutch approach’ worden omschreven al werden toegepast. De olievlektactiek die door het Nederlandse leger in Uruzgan wordt gebruikt werd al in de Franse campagne in Algerije van 1840-47 door generaal Thomas-Robert Burgeaud ontwikkeld.[1] Uit de bijdrage van Theo van Kan blijkt ook dat ondanks dat het Amerikaanse leger dus in zekere zin de guerrilla heeft uitgevonden en zij ook daarna in ruime mate ervaring had met de bestrijding ervan, zij altijd al erg hardleers is gebleken op dit terrein. De ervaringslessen die opgedaan werden in de bestrijding zijn weliswaar meerdere malen in de officiële legerhandleidingen neergelegd, toch komen vele elementaire toepassingen ervan in praktijk vrijwel niet tot hun recht door de Amerikaanse nadruk op het overmeesteren van de tegenstander met een overmacht aan vuur- en mankracht.

De laat negentiende- en begin twintigste-eeuwse koloniale conflicten geassocieerd met het nieuwe imperialisme herleefden na het einde van de Tweede Wereldoorlog toen veel koloniën in Azië weigerden om terug te keren naar een bestuur onder de westerse staten. In navolging daarop kwamen ook in Afrika enkele gewelddadige antikoloniale bewegingen op waarin het geweld in asymmetrische conflicten werd uitgevochten tussen reguliere legers en vaak moeilijk identificeerbare opstandelingen. De moeizaam geleerde lessen uit de negentiende eeuw moesten ook toen weer in vele landen herontdekt worden.

Het westen zelf was namelijk geenszins vrij van politiek geweld geweest na de revolutiejaren van de negentiende eeuw. De veelal socialistisch geïnspireerde volksopstanden die meestal de vorm hadden van een coup d’état door het overnemen van de controle over de grootste steden vond haar mythologische hoogtepunt in de Commune van Parijs. Deze opstanden ontstonden vaak vanuit de frustratie over politieke uitsluiting, wat na 1848 vooral gold voor de arbeidersklassen, maar in toenemende mate ook voor nationalistisch geïnspireerde bevolkingsgroepen. De ontwikkeling van moderne vuurwapens en de bereidheid van de autoriteiten om die te gebruiken maakte dit soort opstanden vrijwel onmogelijk in de tweede helft van de negentiende eeuw.

In reactie daarop ontstond zowel in Europa als de VS een vooral door het anarchisme geïnspireerde vorm van terrorisme die de in hun ogen inherente despotische controle van de staat en het kapitalisme wilde afschaffen. De verschijning van de in zwart geklede anarchist die in de populaire beeldvorming rücksichtslos alles kapot bombardeerde stamt uit deze periode die doorliep tot in de twintigste eeuw. Deze bloedige vorm van politiek geweld was echter niet erg succesvol. De bommencampagne van de van oorsprong Italiaanse Galleanisten in de VS tussen 1914 en 1920 was een van de laatste grote uitingen hiervan. Deze had grote gevolgen met name in 1917 toen de VS net bij de Eerste Wereldoorlog betrokken was geraakt. De bom die in 1920 op Wall Street afging met 38 doden en vierhonderd gewonden tot gevolg luidde een periode van harde repressie in die feitelijk het einde van deze beweging betekende.  

Het gebruik van geweld voor politieke doeleinden kwam in deze periode ook van andere groeperingen die nog niet vertegenwoordigd waren in de politiek, soms uit onverdachte hoek. Zo radicaliseerde in het begin van de twintigste eeuw een deel van de beweging die in Groot-Brittannië streed voor vrouwenkiesrecht zodanig dat er niet alleen voor de voeten gelopen werd van Koninklijke paarden maar ook aanslagen gepleegd werden op politici tot aan de premier toe. Het ultieme wapen van de politieke gevangene, de hongerstaking, werd tevens door deze suffragettes voor het eerst in grote getale toegepast. De suffragettes hadden echter weinig succes met deze directe methoden, al werd het vrouwenkiesrecht in vele landen na de Eerste Wereldoorlog ingevoerd. Succesvoller was het fascistische straatgeweld dat naar boven kwam in reactie op de schijnbaar falende democratische staat van het interbellum en zijn onvermogen om revolutionair socialistische groepen de kop in te drukken. De Italiaanse fascisten van Mussolini zetten hierin de toon die niet alleen in Duitsland en Spanje maar ook in Zuid-Amerika veel navolging vond in haar gebruik van straatgeweld om de politieke macht te veroveren.

De revoluties in Zuid-Amerika tegen despotische regimes hebben een grote invloed gehad op de ontwikkeling van het moderne terrorisme. De onafhankelijkheidsstrijd tegen zijn Europese kolonisatoren waren al voltooid ten tijde van de Napoleontische oorlogen, maar de meer op politieke participatie en sociale emancipatie gerichte revoluties vonden merendeels plaats in de twintigste eeuw, met de Mexicaanse revolutie als de belangrijkste voorloper die vooral na de Tweede Wereldoorlog navolging vond. De succesvolle Cubaanse Revolutie van 1959 die elementen van een klassieke plattelandsguerrilla combineerde met terroristische aanslagen in de grote steden maakte revolutie een exportproduct. Al snel bleek echter dat in andere, meer stabiele, Zuid-Amerikaanse landen de door Castro en Che gepropageerde boerenopstanden zoals beschreven door de filosoof Règis Debray in Revolution in the Revolution? niet succesvol waren. In reactie daarop ontstond met name onder invloed van Carlos Marighella’s Minimanual of the Urban Guerilla vanaf 1969 een ontwikkeling naar stadsguerrilla welke veel meer gebruik maakte van terroristische methoden. Met name de Tupamaros in Uruguay zijn hier het bekendste voorbeeld van. Deze ideeën hebben echter ook veel invloed gehad op de opkomst van het terrorisme in Europa in de jaren zeventig.

De eerste toepassing van moderne systematische guerrilla in de westerse samenleving waarin opstandelingen het opnemen tegen een liberale democratische staat met een vrije pers staat echter op naam van de Ieren. In zo een systeem verandert het doel van het geweld van een nu vrijwel onmogelijke directe machtsovername in een politiek instrument. De angst geassocieerd met de constante dreiging van aanslagen kan gebruikt worden door een minderheid om de publieke opinie en politieke wil van de meerderheid te beïnvloeden. In de Ierse historiografie wordt het conflict tussen overheid en IRA, die teruggaat tot 1913, als hét laboratorium gezien voor toegepast onderzoek op dit terrein. De onafhankelijkheidsstrijd die tussen 1920 en 1921 woedde is wel beschreven als de best gedocumenteerde revolutie in de wereldgeschiedenis. Voor de tijd dat beleidsmakers en opstandelingen zich bewust werden van de onderzoekende ogen van historici en journalisten werd vrijwel alles op papier gezet en zijn er zowel van de zijde van de IRA als de veiligheidsdiensten grote hoeveelheden materiaal beschikbaar. De artikelen van Job Pantjes en Brian Heffernan gaan in op militaire en morele aspecten van dit conflict.

De onafhankelijkheidsstrijd in Ierland kreeg een vervolg in de jaren zestig in Noord-Ierland. Dit langdurige conflict dat nu na dertig jaar tot zijn eind gekomen lijkt te zijn heeft ook laten zien welke bestrijdingsmethoden tegen terroristische methoden binnen een moderne rechtsstaat werken en welke niet. Tevens zijn daar lessen te leren aangaande de omstandigheden waarin een gewelddadige beweging succesvol kan opereren en in stand gehouden wordt als wel hoe een lange periode van geweld na vele jaren moeizaam onderhandelen tot een vredig eind gebracht kan worden. Het artikel van Annemarie Adam behandelt hier de moeizame omschakeling van de IRA naar vreedzame middelen.

Het uitbreken van het moderne conflict in Noord-Ierland in 1969 viel min of meer samen met de opkomst van een groot aantal sociaalrevolutionaire bewegingen in de westerse wereld. De bekendste vertegenwoordigers daarvan zijn natuurlijk de RAF in Duitsland en de Rode Brigades in Italië. Elk westers land had echter in de jaren zeventig wel een vaak minder bekende versie hiervan, van de Weathermen en het Simbionese Liberation Army in de VS tot de Strijdende Communistische Cellen in België en de Rode Jeugd in Nederland. Ralf Steenbeek laat zien op welke wijze de Italiaanse overheid de Rode Brigades succesvol bestreed. Ook de nieuw onafhankelijke staten in Azië en Afrika waren binnen de landsgrenzen niet vrij van problemen met revolutionaire bewegingen. Veel van deze groepen werden actief gestimuleerd en bewapend door de grote mogendheden als onderdeel van de Koude Oorlog. Sinds de val van de Sovjet-Unie zijn deze conflicten in intensiteit verminderd, maar met name de maoïstische rebellen in India en Nepal zijn nog steeds zeer invloedrijk. Het verzwakken van de staat in sommige van deze staten heeft ruimte gecreëerd voor etnische, clan, en soms op religieuze basis gestoelde bewegingen zoals de Janjaweed militie in Sudan en het Lord’s Resistance Army in Oeganda.

Naast de IRA was nationalistisch georiënteerd geweld ook elders in opkomst. In Europa waren dat de ETA in Spanje, die hier door Constant Hijzen besproken wordt, maar ook bijvoorbeeld de FLNC op Corsica en verschillende andere meer of minder gewelddadige organisaties. Na het opheffen van de Sovjet-Unie en haar relatief harde repressie van nationalistische sentimenten kwamen ook daar veel afscheidingsbewegingen op, met de Tsjetsjeense rebellen als de meest agressieve exponent. In het Midden-Oosten is daar de Koerdische PKK in Turkije en natuurlijk de Palestijnse PLO die zich actief ging roeren na de Israëlisch-Arabische oorlog van 1967. Het geweld in Israel wordt mede in stand gehouden door de meer radicaal religieus georiënteerde groeperingen van Palestijnse en Israëlische zijde welke het onderwerp zijn van Kitty Hemmers artikel.

Het moderne politieke geweld beperkte zich ook voor 11 September niet tot nationalistische en revolutionair socialistische vormen. Net als het recente geweld van de IRA voortkwam uit een radicaliserende burgerrechtenbeweging onder Ierse Katholieken, zo ontwikkelde een deel van de zwarte burgerrechtenbeweging in de VS, waaraan de Ieren zich hadden gespiegeld, zich ook in radicale richting. Representanten van de Black Power beweging als de Black Panther Party for Self-Defence en de Nation of Islam van Malcolm X, maakten ook kortstondig gebruik van geweld om de emancipatie van Afro-Amerikanen gestalte te geven in de jaren zestig. De problemen die een politiemacht, die niet als legitiem gezien wordt door een deel van de bevolking, heeft in het omgaan met zulke onderdrukte bevolkingsgroepen komt naar voren in het artikel van Hans Heerschap over de ervaring van de RUC in Noord-Ierland met de omgang met de Katholieken.

Vanuit actiegroepen ter linkerzijde komen in de jaren tachtig nog een aantal organisaties op die een speciaal maatschappelijk verschijnsel wilden bestrijden, zoals het dierenbevrijdingsfront en de aan de krakers gelieerde organisaties als RARA en het Militanten Autonomen Front in Nederland. De voor extreemrechts desastreuze associatie met het nazisme heeft er voor gezorgd dat geweld van die kant na de Tweede Wereldoorlog lang beperkt bleef. Veelal in reactie op acties van linkse zijde en op de influx van migranten is uiteindelijk ook geweld uit die hoek aan het eind van de jaren zestig opgekomen. Het deels van staatswege geïnspireerde geweld in Italië en Spanje had het minst te lijden onder die associatie, maar ook elders waren ze blijven bestaan. In Groot-Brittannië hergroepeerde een aantal van hen zich in 1967 in de politieke partij het National Front en in de VS kwamen in de jaren negentig de rechtse milities en skinheads op die zich organiseerden in groepen met prozaïsche namen als de First Mechanical Kansas Militia en White Aryan Resistance. Deze bewegingen waren officieel niet gewelddadig, maar veel van hun leden en sympathisanten waren betrokken bij meer of minder ernstige incidenten. De bomaanslag op een overheidsgebouw in 1995 in Oklahoma door Timothy McVeigh geldt als dieptepunt.

Al deze van nature nogal zwak georganiseerde groepen hebben echter weinig invloed gehad op de westerse maatschappij. Dit in tegenstelling tot het religieus geïnspireerde politieke geweld van moslimfundamentalisten dat recent het meest prominent geworden is. Hoewel er duidelijke overeenkomsten zijn met de drie hierboven gedefinieerde typen zijn er analisten die stellen dat de aard en doelstelling van dit religieus geïnspireerde terrorisme een vierde variant vertegenwoordigt.

In deze veelsoortige geschiedenis van modern politiek geweld zoekt dit nummer van Leidschrift haar plaats door via negen casestudies een aantal aspecten van dit fenomeen te analyseren. Deze artikelen vinden hun oorsprong in een negental afstudeerscripties die in de laatste jaren door getalenteerde studenten bij mij zijn geschreven. Dit verklaart een zekere prominente positie van de Ierse ervaring, mijn eigen specialisatie, maar zoals aangegeven komen vele andere gevallen ook aan bod. Het uitgangspunt daarbij is dat studie van het verleden een beter begrip van politiek geweld mogelijk maakt en dus ook relevant kan zijn voor de beleidsvorming om dit fenomeen te bestrijden.

Politiek geweld van het eerste type waarin reguliere legers een irreguliere vijand bestrijden van kleine groepjes burgers die functioneren met relatief brede steun bij delen van de bevolking, zoals dat nu in Irak en Afghanistan plaatsvindt, komt terug in verschillende artikelen. In zijn stuk over de ervaring met counterinsurgency van de koloniale legers van voor 1940 laat Schellens zien dat de meeste elementen van de bestrijdingswijze die nu met veel vallen en opstaan in deze landen bediscussieerd, uitgeprobeerd en toegepast worden al vanaf de negentiende eeuw hetzelfde lot ondergingen. Van Kan maakt de problematiek omtrent het toepassen van de in het veld geleerde lessen in deze inzichtelijk via een studie van de veldhandleidingen van het Amerikaanse leger ten aanzien van irreguliere oorlogsvoering sinds 1960. Hij bekijkt tevens in hoeverre de daarin voorgeschreven tactieken in de praktijk uitgevoerd werden en wat voor weerslag dat weer had op de doctrinevorming.

Een meer gedetailleerde analyse van de problematiek rond het omgaan met een vijandige bevolking en het geweld dat daar uit voortkomt, komt naar voren in de artikelen die de ervaring van het Britse leger en de Noord-Ierse politie behandelen in haar confrontatie met nationalistische Ieren. Pantjes geeft aan met welke praktische en politieke problematiek het Britse leger te maken kreeg toen zij tussen 1920 en 1921 geconfronteerd werd met een zich langzaam ontwikkelende moderne guerrilla die gaandeweg meer kernmerken kreeg van een terroristische campagne met propaganda doeleinden van het derde type. Het artikel van Heerschap over de RUC in Noord-Ierland laat zien dat ook in een relatief geweldloze periode het voor een politiemacht erg moeilijk is om te functioneren als het moet werken met een bevolkingsgroep die de legitimiteit van de staat niet of slechts gedeeltelijk erkend.

De oorzaken van het ontstaan van onvrede met en gewapende oppositie tegen de bestaande staatsstructuur is het onderwerp van de bijdrage van Hijzen die met gebruikmaking van sociaalwetenschappelijke theorieën over het ontstaan van politiek geweld de opkomst van de ETA probeert te verklaren. Steenbeek laat zien dat met goed gecoördineerd beleid en specialistische eenheden een radicale beweging met relatief beperkte aanhang ook in een moderne rechtsstaat toch effectief onderdrukt kan worden. Hij maakt ook duidelijk dat bureaucratische en politieke overwegingen deze effectiviteit negatiever kunnen beïnvloeden dan de juridische beperkingen van een liberale democratie. De invloed van die democratische omgeving gaat ook niet voorbij aan een succesvolle beweging als de IRA. Onder invloed van de mogelijkheden die gegeven worden door zo een omgeving kan een interne dynamiek ontstaan die in de juiste omstandigheden kan leiden tot een vrijwel unieke vrijwillige beëindiging van een campagne van politiek geweld. Adam reconstrueert hoe de leiding van de republikeinse beweging in Noord-Ierland ondanks een soms tegenwerkende regering haar achterban langzaam heeft klaargestoomd voor een acceptatie van de geweldloze politieke weg.

De morele aspecten van een gewelddadige campagne gaan ook niet voorbij aan leden van een moderne terroristische beweging. In zijn studie van de opstelling van de Katholieke Kerk ten opzichte van de campagne van de IRA rond 1920 laat Heffernan zien welke mogelijkheden en beperkingen religieuze autoriteiten hebben in hun reactie op politiek geweld van haar achterban. Religie als drijfveer wordt onderzocht door Hemmer in haar artikel over de aard van Hamas en haar joodse tegenhanger Gush Emunim. Zij maakt duidelijk dat religie zelfs voor deze organisaties niet voldoende is als singuliere drijfveer voor het geweld. Met name de vaak pragmatische combinatie met nationalistische tendensen, die uiteindelijk voor al de besproken bewegingen de sterkst mobiliserende factor was, geeft aan dat zelfs de meest orthodoxe fanatici bereid zijn om zich aan de omstandigheden aan te passen.

De artikelen die de geschiedenis van gewelddadige groeperingen in een min of meer liberale democratie behandelen, laten zien dat het functioneren van deze groepen sterk beïnvloed wordt door die omgeving en dat dat heel specifieke gevolgen heeft voor hun opstelling en de manier waarop een overheid daar mee om kan gaan. De aandrang bij deze groepen om op een of andere wijze democratische legitimering te zoeken door middel van een zekere participatie in het democratische systeem van de door hen verfoeide staat is hier het belangrijkste voorbeeld van. Dit geldt met name voor de door de bevolking wijds ondersteunde nationalistisch geïnspireerde organisaties als ETA en IRA, maar heeft ook haar pendant bij de maoïsten in Nepal en India en bij de religieus geïnspireerde nationalisten van Hamas. Dit geeft aanleiding om het beleid ten aanzien van deze bewegingen niet alleen van een militaire aanpak af te laten hangen.

Wat al de artikelen in dit nummer gemeen hebben is een directe relevantie voor de huidige discussie ten aanzien van politiek geweld en terrorisme. De ervaring met guerrilla-achtig verzet van (semi-)koloniale overheden en bij Amerikaanse interventies vertonen grote overeenkomsten met de hedendaagse gebeurtenissen in Irak en Afghanistan. De mogelijkheden om terroristische organisaties via het bieden van een democratisch alternatief een mogelijkheid te geven zich om te vormen tot een democratische partij is zeker relevant om bijvoorbeeld een opening te creëren naar organisaties als Hamas. De studie van het gedachtegoed van deze bewegingen is daarbij een essentiële en behulpzame stap. De omstandigheden waarin terroristen gedijen en de problemen en successen bij de bestrijding van terroristische organisaties in het verleden zijn ook zeker nuttig in het duiden en bestrijden van dit fenomeen in de huidige samenleving. Terwijl de onderkenning van de beperkingen die religieuze en politieke vertegenwoordigers van gewelddadige organisaties en groepen ervaren essentieel is om een dialoog mogelijk te maken.

Artikel afkomstig uit:

Titel:  Politiek geweld en de moderne staat
Nummer:    Historisch Terrorisme. De ervaring met politiek geweld in  de moderne tijd.
Jaargang:  23.1

 Bestel het bijbehorende nummer op onze website: 

 
 
 
 
 
 

Noten:

 [1] Douglas Porch, ‘Burgeaud, Galliéni, Lyautey: The development of French colonial warfare’ in: P. Paret ed., Makers of modern strategy from Machiavelli to the nuclear age (Oxford 1986) 364-408, aldaar 382.

Meer weten

Tijdschriften: