Rembrandts late leerlingen, Leonore van Sloten, David De Witt en Jaap van der Veen
Uit onderzoek blijkt dat een vijftigtal kunstenaars onderwijs hebben genoten van Rembrandt. In de literatuur en in tentoonstellingen ligt de nadruk over het algemeen op de leerlingen uit de tweede helft van de jaren dertig en de jaren veertig van de zeventiende eeuw. De ‘late’ leerlingen komen nauwelijks aan bod. Daar wil Museum Het Rembrandthuis met de tentoonstelling en de bijbehorende catalogus Rembrandts late leerlingen. In de leer bij een genie verandering in brengen.
Recensent: Vera Weterings
In de tentoonstelling en het boek komen een veertiental leerlingen uit de periode vanaf omstreeks 1650 aan bod. De catalogus verschijnt gelijktijdig met de in het Rijksmuseum georganiseerde tentoonstelling Late Rembrandt en is voor Museum Het Rembrandthuis de eerste in een reeks van tentoonstellingen die het museum de komende jaren wil realiseren waarin uiteenlopende aspecten van het kunstonderwijs in de vroegmoderne periode centraal staan en verbanden worden gelegd met het huidige kunstonderwijs.
Aan het boek werkten kunsthistorica en conservator Leonore van Sloten van Museum Het Rembrandthuis, historicus en hoofd Rembrandt Informatie Centrum Jaap van der Veen en hoofdconservator van de tentoonstelling Rembrandts late leerlingen David de Witt. Hij is sinds 2001 verbonden als Bader Curator of European Art aan het Agnes Etherington Art Centre in Kingston, Canada. Hij heeft zich tot nog toe gericht op het leven en werk van Rembrandt en zijn kring van leerlingen en navolgers. Daarnaast verricht hij onderzoek naar die Europese schilders wier werk in de Bader Collectie vertegenwoordigd zijn.
Het werk Rembrandts late leerlingen is onderverdeeld in drie essays. In het eerste essay wordt ingegaan op de teruggang van het aantal leerlingen in de periode 1650-1669 en worden de veertien leerlingen uit deze periode behandeld. In het tweede essay wordt Rembrandts onderwijsmethodiek behandeld. Vervolgens vertelt het laatste essay over de productie van zijn leerlingen en de Rembrandteske karakteristieken die de schilders meenamen in hun carrière.
Zoals hierboven genoemd is er in de kunsthistorische literatuur door de jaren heen veel aandacht geschonken aan Rembrandts onderwijs, waarbij het opvallend is dat met name de periode van circa 1635 tot eind van de jaren veertig aan bod kwam. Van der Veen noemt hier in zijn essay twee redenen voor. Ten eerste zou dit te maken kunnen hebben met het feit dat Rembrandt in die jaren uiterst talentvolle leerlingen had die na hun leertijd direct als zelfstandig kunstenaar succesvol waren en een betekenisvol oeuvre nalieten. Daarbij is er over die periode veel bronnenmateriaal overgeleverd. Ook is de periode van 1650-1669 er een waarin Rembrandt te maken had met financiële problemen. Zo werd hij vanaf 1651 gedwongen de hypotheek van zijn huis aan de Breestraat af te lossen. Daarbij komt dat vanaf het midden van de zeventiende eeuw het classicisme in opkomst was. Deze schilderkunst viel in de smaak bij het kunstminnende publiek van de Nederlandse Republiek, maar Rembrandts hield zich afzijdig. Wellicht dat zijn afzijdigheid en financiële positie een reden kunnen zijn voor het afnemende aantal leerlingen in deze periode, stelt Van der Veen.
Naast achtergrondinformatie over Rembrandts leerlingen en zijn atelier heeft Van der Veen in zijn essay veertien beknopte biografieën opgenomen van de ‘late’ leerlingen van Rembrandt. Dit zijn leerlingen die tussen de jaren 1650 en 1669 leerling van Rembrandt zijn geweest, te weten Nicolaes Maes (1634-1693), Willem Drost (1633-1659), Constantijn van Renesse (1626-1680), Jacobus Leveck (1634-1675), Abraham van Dijck (1635/6-1680), Titus van Rijn (1641-1668), Heyman Dullaert (1636-1684), Johannes Raven (1633/4-1662), Jan van Glabbeeck (1625/35-1668/87), Pieter de With (?), Jacobus van Drosten (1645-1678), Johannes Leupenius (1643-1693), Arent de Gelder (1645-1727) en Gottfried Kneller (1646-1723). In de biografieën geeft Van der Veen de bijzonderheden van het milieu waaruit ze stamden aan, ook besteedt hij aandacht aan eventuele eerdere leermeesters en behandelt hij de bronnen die melding maken van de leertijd bij Rembrandt. Tot slot laat hij weten hoe de carrière van de leerling verliep na zijn periode bij Rembrandt.
Na het essay van Van der Veen vervolgt Van Sloten met een essay waarin de diverse kunsttheoretische begrippen en op de praktijk gerichte adviezen besproken worden. In dit essay blijkt dat het voor Rembrandt als uitvoerend kunstenaar en leermeester van grote betekenis was dat zijn leerlingen de begrippen ‘ordinantie’, ‘sprong’ en ‘houding’ in hun werk onder de knie kregen. Hierbij doelde Rembrandt met ordinantie op de fase waarin de schilder nadenkt over zijn compositie. De kunstenaar moest daarbij opletten dat zijn compositie niet te statisch werd, vandaar dat het begrip ‘sprong’ ook belangrijk was. Hiermee wordt een schikking van de afgebeelde figuren op verschillende niveaus bedoeld. Een goed voorbeeld waarbij Rembrandt dit toepast is zijn Nachtwacht waarbij de figuren op verschillende niveaus staan en kleine figuren zoals een meisje en een hond zijn toegevoegd. Ook blijkt dat Rembrandt zijn leerlingen veel naar ander werk liet kijken en ook kopieën liet maken waarbij de leerling de oorspronkelijke compositie naar eigen inzicht kon veranderen.
“Een bijzonder voorbeeld van een geschilderde kopie door een late leerling van Rembrandt is dat van het portret van Saskia. (…) Toen Rembrandt in het begin van de jaren vijftig in financiële problemen raakte, verkocht hij het schilderij aan Jan Six. Voorafgaand aan de overdracht moet Rembrandt het portret van Saskia door een getalenteerde leerling hebben laten kopiëren. De leerling maakte geen letterlijke, maar een vrije kopie.” (p. 55)
Het laatste essay ‘in de leer bij een genie’ gaat in op het onderwijs dat Rembrandt zijn leerlingen gaf. Hierbij gaf de schilder zijn leerlingen de ruimte om onafhankelijk te werken en stimuleerde hij hun individuele talent. In het essay wordt duidelijk dat de meeste van zijn leerlingen specifieke Rembrandteske kenmerken hebben meegenomen in de rest van hun kunstcarrière. Veel kennis over het onderwijs van Rembrandt kan gehaald worden uit de traktaten van Rembrandts vroegere leerling Samuel van Hoogstraten (1627-1678). Uit onderzoek van kunstwerken en contemporaine bronnen blijkt dat Rembrandt veel van zijn late leerlingen te danken had aan deze vroegere leerling en Dordtse schilder. Uit de lijst met de veertien late leerlingen valt ook direct op dat hier vijf Dordtse leerlingen bij zitten, dat kan geen toeval zijn. Van Hoogstraten stuurde diverse van zijn eigen leerlingen naar Rembrandts werkplaats door.
De Witt stipt in haar essay op prachtige wijze de thema’s en composities aan die leerlingen van Rembrandt overnamen. Zo heeft Drost in zijn carrière evenals andere medeleerlingen het thema jonge vrouwen overgenomen. Dit is erg goed terug te zien als Rembrandts’ Meisje in een venster uit 1651 en Meisje in een venster uit 1645 worden vergeleken met Drosts’ Jonge vrouw met dode vogel uit 1652 en Maes’ Jonge vrouw in een venster uit 1654. Een ander mooi voorbeeld is Rembrandts ets van De Emmaüsgangers uit 1654 en Van Dijcks’ schilderij van De Emmaüsgangers uit 1670.
Al met al biedt het boek Rembrandts late leerlingen veel meer dan een standaard catalogus. De publicatie biedt op een zeer toegankelijke wijze achtergronden bij de onderwijsmethode van Rembrandt en het leven en werk van zijn late leerlingen. De vele illustraties geven kleur aan het verhaal en zijn een verrijking wanneer in de tekst op specifieke thema’s, compositiekenmerken en andere karakteristieken wordt gewezen. De vergelijkingen met schilderijen van zijn leerlingen werden nog nooit zo helder uitgelegd. Zowel de tentoonstelling als het boek zijn een absolute aanrader voor elke kunstliefhebber.
De tentoonstelling Rembrandts late leerlingen – In de leer bij een genie is tot en met 17 mei 2015 in Museum Het Rembrandthuis de bezoeken. Lees ook de blog Meester Rembrandt.
Uitgeverij Terra Lannoo, Amsterdam 2015
ISBN 978 908 989 646 9
Gebonden, met kleurenillustraties, lijst van bruikleengevers, literatuur, lijst van objecten en persoonsregister
124 pagina’s
€ 19,99