Stad en vorst in de vroeg-Hellenistische tijd

Ionië bevond zich in het brandpunt van de complexe strijd om de macht die als gevolg van de omverwerping van het Perzische rijk door Alexander de Grote ontstond. Na diens dood in 323 werd die strijd onder enkele van zijn generaals beslecht. Het gebied – halverwege de huidige Turkse westkust – lag op de grens van Europa en Azië. Dit verschafte voorname Ionische poleis, zoals Ephesos en Miletos, die afzonderlijk een verstandhouding met een machthebber aangingen, een sleutelpositie.[1] 

Reinier Meijering

Een polis als Miletos was voor zowel Alexander als zijn opvolgers Antigonos Monophtalmos (de eenogige), Lysimachos en Seleukos in die zin ontzettend van belang, aangezien het als havenplaats een brug tussen Azië en Europa vormde en omdat een vorst zijn macht slechts gelegitimeerd zag wanneer kleinere machtseenheden zoals satrapieën en steden zijn macht als dusdanig erkenden. Op haar beurt had een polis als Miletos ook belang bij een goede verstandhouding met een vorst.

In dit artikel zal aan de hand van een Macedonische machthebber – Alexander – en een Macedonisch vorstenhuis – de Seleuciden – worden geschetst hoe de verhoudingen tussen vorst en polis (Miletos) zich ontwikkelden en vorm kregen in de vroeg-Hellenistische periode (334-281). Speciale aandacht zal worden geschonken aan de Milesische zeggenschap over een vooraanstaand Apolloheiligdom en – orakel, namelijk dat van Didyma. Hoe speelden Alexander en de Seleuciden in op het feit dat de burgergemeenschap van Miletos voor zowel de zaken aangaande de polis (politeia) alsmede de zaken aangaande de goden zorg droegen? Met het centraal stellen van deze twee casussen zal een helder beeld ontstaan over hoe de verstandhouding tussen een Griekse stad en de Macedonische machtigen der aarde in de periode tussen 334 en 281 zich ontwikkelde en gestalte kreeg.

Miletos en Alexander

Een stadstaat of polis (mv. poleis) was een kleine zelfstandige statelijke eenheid, die gevormd werd door een gemeenschap van burgers en niet-burgers. Een polis werd geleid door een groep vrije, volwassen mannen, die gedeelde religieuze, burgerlijke, juridische en administratieve gewoonten hadden. Een polis bestond uit het bewoonde gebied rondom een citadel, de akropolis, en een strook landbouwgrond daaromheen.[2] Alle burgers droegen in een volksraad, de boulè, en in volksvergaderingen gezamenlijk zorg voor de politieke zaken aangaande de polis (politeia) alsmede voor de religieuze verplichtingen aan de goden van de stad. Ongeacht het politieke bestel wilde elke polis zo zelfstandig mogelijk handelen. Stedelijke autonomie werd als een groot goed beschouwd, wat inhield dat de polis zoveel mogelijk haar eigen wetten en besluiten aangaande de interne zaken wenste te hanteren.

In de periode tussen 334 en 281 waren slechts machthebbers als Alexander de Grote en zijn opvolgers in de positie om Griekse steden autonomie aan te bieden en te garanderen. Echter, het eigen belang van de vorst speelde een doorslaggevende rol in dezen. Het machtsgebied van iemand als Alexander was namelijk niet één universeel rijk, maar bestond uit verschillende kleinere machtseenheden. Wilde een Macedonische vorst zijn machtsclaim legitimeren en uitbreiden, kortom zijn imperium gestalte geven, dan had hij de erkenning, de steun, maar ook het kapitaal van die kleinere machtseenheden nodig, waarvan de steden een belangrijk deel uitmaakten.

Alexander bereikte de Ionische kust in het eerste jaar van zijn campagne tegen het Perzische rijk. De Macedoniër nam datzelfde jaar Miletos in na een kort handgemeen en verleende de stad demokratia en autonomia. Met de instelling van de democratie kreeg Miletos een volksvergadering en een democratische raad, de boulè. Voortaan konden de burgers van Miletos, de demos, zich via deze instanties uitspreken over sociale, juridische, politieke en militaire kwesties die de polis aangingen. Welke motieven kon Alexander gehad hebben met de instelling van de democratie in de Ionische poleis?

Alexanders constitutionele politiek ten opzichte van de poleis op de Ionische kust wordt vaak verklaard in het kader van zijn bevrijding van de Grieken die bijna twee eeuwen gezucht hadden onder de barbaarse (Perzische) overheersing. Waar de Perzen oligarchische stadsbesturen in het zadel hadden geholpen en gehouden, zou Alexander met zijn democratische offensief zich bewust tegen de barbaarse Perzen af hebben willen zetten en een omwenteling in het bestuur van Klein-Azië hebben laten zien.[3] Dit is een zeer plausibele verklaring, aangezien zijn houding ten opzichte van de steden een onderdeel was van het invullen van het vacuüm dat de afbrokkeling van het Perzische imperium in Klein-Azië had gecreëerd. Daarnaast diende de verhouding tussen stad en vorst opnieuw te worden afgebakend: een imperium verdween en een nieuwe imperium was in de maak. Dit had consequenties voor steden als Miletos, die zich geconfronteerd zagen met een nieuwe machtspretendent en dus hun verhouding met Alexander ten opzichte van zijn Perzische voorgangers moesten herdefiniëren. 

Miletos was als polis de facto een autonome staat. Alexanders omgang met deze polis zorgde ervoor dat zij ook de iure haar zelfstandigheid kreeg. Steden vormden de economische centra die de vorst geld opleverden en naast oorlogsbuit en plundering de belangrijkste bron van inkomsten vormden. Daarmee waren steden essentieel voor een oorlogvoerende Macedonische vorst als Alexander, die dan ook niets liever dan de steun van de steden wenste.  

Echter, Alexander zou niet per se voor het democratische bestel gekozen hoeven hebben als de invoering ervan hem niets zou hebben opgeleverd. Het was namelijk niet alleen een onderdeel van de onderhandelingspolitiek tussen twee machtseenheden, het ging eveneens om de machtspresentatie van de vorst ten opzichte van de stad, die ongetwijfeld anders moest zijn dan ten tijde van de door Alexander verdreven Perzen.

Een vorst als Alexander wilde drie dingen van een stad als Miletos: 1) erkenning van zijn superieure macht ten opzichte van de stad; 2) loyaliteit en hulp ten tijde van oorlog (tegen de Perzen) en 3) tribuut of belastingen. Voor dat laatste was een gunstig economisch klimaat nodig. Dat kwam het beste tot stand wanneer een stad vrij was om haar eigen zaken te regelen. Een polis wilde op haar beurt eveneens drie dingen van een vorst: autonomie, bescherming en het optreden van de vorst als intermediair dan wel rechter in inter-stedelijke conflicten.[4]

Het democratische bestel paste wat dat betreft het beste in Alexanders politieke ideologie, namelijk het creëren van loyale vazalsteden die zijn Macedonische imperium zouden gaan vormgeven. Met een democratisch stadsbestuur zou de polis bij monde van haar bevolking haar eigen bestuurlijke zaken regelen, waardoor ze een grote mate van zelfstandigheid ging genieten. Oftewel, om Miletos tot een trouwe bondgenoot te maken, bood Alexander de stad autonomie aan, terwijl met de instelling van een democratisch bestel deze autonomie tegelijkertijd zeer zichtbaar werd gemaakt.

De herleving van het orakel

Een direct gevolg van de instelling van een democratisch bestel in Miletos was de opleving van het orakel van Didyma. De demos kreeg voortaan zeggenschap over het tempelcomplex. Alexanders komst naar Didyma moet als een keerpunt in haar geschiedenis worden beschouwd, aangezien het resulteerde in het herstel van het ‘spreken’ van het orakel en de renovatie van het tempelcomplex. Alle religieuze ambten die tot 494 – toen het tempelcomplex door de Perzen werd verwoest – door leden van een priesterfamilie waren vervuld, kwamen nu democratisch verkozen Milesiërs toe.[5]

Het herstel van het tempelcomplex door de Milesische democratie kan enerzijds onderdeel geweest van de nieuwe verhouding tussen deze Griekse polis en haar beschermheer, Alexander zelf. Het principe van demokratia en autonomia hield in dat de stad, in ruil voor steun van de vorst, loyaal was ten opzichte van hem, geen garnizoen zou krijgen, volgens haar eigen poliswetten en -gebruiken zichzelf zou besturen en dat ze geen schatting hoefde af te dragen aan de heerser. Wat wel voorkwam, was dat de voortaan autonome polis volgens het principe do ut des - ik (de vorst) geef, opdat jij (de polis) geeft - schenkingen aan de vorst deed.[6] Met het Milesische volk als gezaghebber over het orakel, is het goed voorstelbaar dat Alexander min of meer verwachtte, dan wel eiste, dat het orakel hem gunstig gezind zou zijn.

De gift van autonomie en democratie aan de Griekse steden kan anderzijds ook een tweede motief hebben gehad. Alexander was niet van plan zijn veroveringstocht in Klein-Azië te beëindigen; hij zou verder gaan. Hoe ver wist hij waarschijnlijk zelf niet eens, maar feit is dat hij niet in staat zou zijn van dichtbij toezicht te houden op het bestuur van de door hem veroverde gebieden. Door de steden hun bestuurlijke zelfstandigheid te geven en daarboven satrapen in de verschillende gebieden van zijn veroverde gebied aan te stellen, delegeerde Alexander de bestuurlijke aspecten van zijn rijk aan anderen en was hij zelf vrij om zijn veroveringstocht voort te zetten.

Antiochos en Miletos

Van Alexanders opvolgers betoonden Seleukos en zijn huis zich het meest een bondgenoot en weldoener van Miletos en haar heiligdom. Seleukos’ machtsgebied omhelsde Alexanders voormalige oostelijke gebiedsdelen, ruwweg van Syrië tot de Indus. Uit 300 voor Christus, een jaar nadat Seleukos als overwinnaar van het slagveld bij Ipsos was gestapt en daarmee definitief een voet aan de grond in het oostelijk Middellandse Zeegebied kreeg, zijn de eerste bewijzen van Seleucidische steun aan en het aanknopen van banden met Miletos bekend. In dat jaar hebben zowel Seleukos’ echtgenote Apama als zijn zoon en troonopvolger Antiochos zichzelf gunstelingen betoond van de Milesiërs. Het is bekend dat in 287 Seleukos zelf aan Miletos en Didyma een aanzienlijke en kostbare hoeveelheid offer- en wijgeschenken zond.

Het eerste teken van Antiochos’ steun was een wijgeschenk aan de god van Didyma (Apollo), in de vorm van een stoa of zuilengalerij. De zuilengalerij werd in het centrum van Miletos op de zuidmarkt opgericht.[7] Het was voor iedere Milesiër, iedere passant en iedere marktbezoeker duidelijk zichtbaar dat deze stoa als een wijgeschenk voor Apollo opgericht was door Antiochos. Door in het centrum van Miletos een stoa voor de Apollo van Didyma te laten bouwen, plaatste Antiochos zichzelf – door zijn steun aan de god – eveneens in het centrum van deze Ionische polis.

De zichtbaarheid van zijn invloed reikte echter verder. Uit het eredecreet dat samen met de stoa werd opgesteld, blijkt namelijk dat er een inscriptie op de stoa moest worden aangebracht, waaruit duidelijk moest worden dat Antiochos, de oudste zoon van Seleukos, de financierder van de stoa was. Het was het huis van Seleukos dat Miletos en hun god zo welgezind was. De stoa stond er als stille getuige van Antiochos’ wijgeschenk aan Apollo, terwijl de inscriptie de leesbare bevestiging ervan was. Het geschenk van Antiochos werd bovendien behandeld in de volksvergadering. Zijn weldaden werden benoemd en de argumenten om hem daarvoor te bedanken passeerden de revue om de aanwezige burgers ervan te overtuigen dat Antiochos geëerd moest worden, waardoor zijn geschenk nog meer in de openbaarheid kwam te staan.

Het bleef niet bij een inscriptie. Op kosten van de polisgemeenschap werd er een bronzen ruiterstandbeeld van Antiochos vervaardigd, dat bij de stoa zou worden geplaatst. Een bronzen gietsel van Antiochos te paard was een kostbare uiting van dank, gevisualiseerd in het beeld van een legeraanvoerder die zich verheft boven het gewone volk. Daarmee bleek direct de koninklijke status die de Milesiërs Antiochos toedichtten. Oorlogvoeren was de essentie van het Macedonische koningschap en een ruiterstandbeeld bevestigde dit in het geval van Antiochos.[8]

Het eerste religieuze privilege dat Antiochos ontving, was een ereplaats bij de twee belangrijkste festivals, namelijk de Dionysia in Miletos en de Didymeia in Didyma. Een eerste aspect dat opvalt, is dat de Milesische demos in staat was om te besluiten dat Antiochos zowel in de polis als in Didyma een ereplaats bij religieuze festivals zou krijgen. Dat geeft wederom de zeggenschap van de Milesiërs over zowel Miletos als het tempelcomplex in Didyma aan alsmede hun zeggenschap over de culten.[9] De zaken aangaande de polis (Miletos, Didyma) en de zaken aangaande de goden (culten, festivals, tempeldienst, wijgeschenken) zijn daarmee onlosmakelijk met elkaar verbonden en in handen van de Milesische demos. Het tweede opvallende punt is dat een wijgeschenk zoals Antiochos’ stoa dus niet alleen een devote gift aan een god was, maar eveneens een succesvolle manier om hen die zorg droegen voor die god voor zich te winnen. Het was een bijkomend voordeel dat een dergelijk geschenk in de nodige zichtbaarheid van de gulle gever voorzag. Dit droeg bij aan Antiochos’ status als lid van een van de machtigste dynastieën en de status van zijn familie, die aan het hoofd van een groot imperium stond. Daarmee werd de verbondenheid tussen vorst en polis(bewoners) bekrachtigd.

De Milesiërs boden Antiochos in ruil voor zijn wijgeschenk hoogwaardige religieuze eerbewijzen aan. De ereplaatsen, het eten van het offervlees, maar ook een tweede privilege – de voorrang bij het raadplegen van het orakel – waren niet alleen enorm eervol, maar ook uitnodigend. Met juist deze privileges wilden de Milesiërs Antiochos uitnodigen om hun culten bij te wonen, om Didyma te bezoeken, oftewel om zich te verzekeren van zijn blijvende steun en aanwezigheid in hun polis. Met het creëren van een ereplaats maakten zij duidelijk dat zij een plaats voor Antiochos gereed hielden bij hun belangrijkste religieuze festivals en dat een bezoek van Antiochos aan het orakel geen tijdsverlies zou opleveren omdat hij voorrang had. Antiochos was ten allen tijde meer dan welkom.

Het verschaffen van deze privileges was niet alleen bedoeld om Miletos van de blijvende steun van Antiochos te garanderen, maar ook van toekomstige steun van de Seleuciden. Het decreet meldt namelijk dat alle privileges ook voor Antiochos’ nakomelingen van kracht bleven. Als het aan de Milesiërs lag, bleven de banden tussen hen en de Seleuciden ook in de toekomst van kracht.

Deze wens blijkt ook uit de hoeveelheid en de waarde van de giften van de Milesiërs aan Antiochos. De laatste moet vereerd zijn geweest met dergelijke materiële en religieuze eerbewijzen, waardoor hij – als Seleucidische prins en het toekomstige hoofd van een imperium – en met hem zijn huis de stad met koninklijke gunsten zou moeten blijven overladen. Dat was althans de insteek van de Milesiërs. Zoals al eerder uiteen is gezet, werkte de rol tussen vorst en stad volgens het principe ‘Ik geef, opdat jij geeft’. Alleen werd er van Antiochos verwacht dat hij als prins dan wel koning rijkere geschenken aan de stad zou geven dan andersom; dat was hij aan zijn stand als Seleucidische vorst verplicht.

Milesische vrienden van de vorst     

Naast de inscriptie over Antichos’ wijgeschenk is er een tweede uit datzelfde jaar afkomstig, waarin de Iraanse vrouw van Seleukos, koningin Apama, geëerd wordt. Het eredecreet is niet alleen een bewijs van de aanwezigheid van Milesiërs in het leger van Seleukos, maar biedt eveneens inzicht in de verhouding tussen de stad Miletos, de vorst Seleukos en de rol van het Didymaheiligdom daarin. Er wordt namelijk melding gemaakt van een Milesisch gezantschap aan het Seleucidische hof, dat op uitnodiging van Seleukos overleg voerde over het herstel van Didyma.

Het decreet is volgens de inscriptie opgesteld uit naam van de raad en het volk van Miletos en is een verzoek om Apama te eren voor haar bewezen diensten aan Milesische soldaten in dienst van Seleukos. Het feit dat het eredecreet tot stand is gekomen uit naam van het volk (demos) en de raad (boulè) van Miletos, geeft aan dat in 299 de democratie nog altijd het politieke bestel van de stad was.

In het eredecreet voor Apama staat het volgende in de tweede en derde regel: ‘[…] het punt, dat Demodamas, de zoon van Aristeides, heeft ingebracht bij de dagzitting van de raad, met het doel dat Apama, de vrouw van koning Seleukos, geëerd wordt.’ Demodamas vond het van belang dat Apama geëerd zou worden voor haar bewezen diensten aan de Milesiërs in het leger van Seleukos; anders zou hij het punt niet hebben aangekaart. Dan rijst direct de vraag waarom Demodamas het eren van Apama als een wezenlijke zaak beschouwde. Waarom stelde hij in de raad voor om een Iraanse koningin te eren? En waarom stemde de Milesische bevolking hiermee in?

Er bevonden zich in het gevolg van de Macedonische Diadochen afgezanten van de steden. Zij traden op als intermediair tussen stad en vorst en onderhandelden tussen beide partijen over allerhande kwesties die de polis betroffen. Aangezien het decreet voor Apama aangeeft dat er zich in Seleukos’ leger Milesiërs bevonden, ligt het voor de hand dat deze stad ook een dergelijke afgezant in Seleukos’ gevolg had. Omdat Demodamas in zowel het decreet voor Antiochos als in het decreet voor Apama genoemd wordt en hij later opduikt als een weldoener van de Apollo van Didyma toen hij in Sogdië en Baktrië (het huidige Afghanistan/Oezbekistan) op campagne was voor de koningen Seleukos en Antiochos, dient hij als één van de belangrijkste hovelingen van Seleukos te worden beschouwd.

Demodamas was één van de philoi of vrienden van Seleukos. Een zogenaamde philos tou basileōs behoorde tot de kring van adviseurs van de koning. De philoi waren de Hellenistische ministers van financiën, maar ook de generaals, admiraals, de vertegenwoordigers van de koning in de steden en de ambassadeurs aan de andere hoven. Zij vormden geen kring van ambtenaren rondom de koning, maar waren zijn naaste helpers in alle taken die het bestuur van een Macedonisch imperium met zich meebracht.[10] Demodamas was zo’n philos van Seleukos en hij fungeerde als de tussenpersoon tussen het hof van Seleukos en zijn eigen stad, Miletos. Later was hij ook als generaal van de stichter van de dynastie en zijn zoon Antichos actief.[11]

Het was Demodamas die in de raad van Miletos pleitte voor een eerbetoon aan Apama. In de derde tot en met de vijfde regel van het eredecreet staat dat Seleukos een delegatie uit Miletos had uitgenodigd om over het herstel van Didyma te onderhandelen. Maakte Demodamas deel uit van die Milesische delegatie? Vermoedelijk wel, gezien zijn vermelding in zowel het decreet voor Apama als voor Antiochos. Dit laatste decreet, dat over het wijgeschenk van de zoon van Seleukos gaat, bedoeld om gelden te genereren voor het Apolloheiligdom, ligt het voor de hand dat Demodamas betrokken was bij de onderhandelingen aan het Seleucidische hof.

Als de beide machtseenheden – de stad of de vorst– iets van elkaar wilden, dan fungeerde Demodamas als de intermediair; via hem liep het contact tussen vorst en polis. Wilde een van de Seleuciden het heiligdom steunen, dan diende het volk van Miletos benaderd te worden. De Milesische demos was namelijk de zorgdrager voor het tempelcomplex. En belangrijker, de Milesiërs droegen zorg voor de god van Didyma, Apollo.

Dat betekent ook dat het mogelijk was dat het Milesische volk het tempelcomplex wilde herstellen en dat het initiatief om banden aan te knopen met het Seleucidische huis van hen uitging. Ook dan zou het contact tussen polis en vorst via mensen als Demodamas lopen. Hij was een hooggeplaatste Milesiër die in de kring verkeerde van een van de machtigste mannen van zijn tijd. Demodamas was in staat namens zijn stad ‘binnenlandse’ aangelegenheden – zoals de renovatie van het Milesische heiligdom in Didyma – aan te kaarten. Hij moet ongetwijfeld beseft hebben dat hij met de aanwezigheid van Milesiërs in Seleukos’ leger, de status van Didyma en uiteraard zijn eigen positie een sterke onderhandelingspositie had.

Het epigrafische materiaal wijst erop dat Seleukos een delegatie liet komen om over het herstel van Didyma te onderhandelen. Bosworth noemt het aanhoren van gezantschappen één van de factoren die meespeelden bij het legitimeren van de macht van de vorst. Immers, een gezantschap aan het hof van de vorst maakte de verhouding tussen stad en basileus (koning) duidelijk, namelijk onderdaan ten opzichte van heerser.[12] Het moge desalniettemin wel duidelijk zijn, dat er ook op religieus gebied wederzijdse belangen aanwezig waren, die daarmee resulteerden in het vormgeven van de politieke verhoudingen tussen een stad en een Macedonische vorst.

De Milesische demos was verantwoordelijk voor de herbouw en het herstel van het tempelcomplex. Zij waren daarvoor afhankelijk van donaties van Macedonische heersers. De vorsten waren op hun beurt voor de creatie en legitimatie van hun imperia afhankelijk van de erkenning van de steden. Bovendien lieerden zij zich met goddelijke goedkeuring en soms zelfs met goddelijk gezag. Oftewel, de steun van heiligdommen en hun goden was een belangrijke factor in de propaganda en machtslegitimatie van de Seleuciden, die een sterke band met Apollo claimden te hebben en zich daarom met hem associeerden.[13]

In het leger bevonden zich Milesiërs die, hoewel ze niet in Miletos waren, wel degelijk deel uit bleven maken van de Milesische burgergemeenschap. Ook de Milesische soldaten die onder Seleukos dienden, bleven dus hun verplichtingen ten opzichte van de goden van Miletos houden. Demodamas, als intermediair tussen de polis en het hof van Seleukos, onderhandelde daarmee niet alleen namens de inwoners van Miletos, maar ook namens de Milesiërs die zich in de troepenmacht van Seleukos bevonden over het herstel van de religieuze activiteiten in Didyma. Dit heeft ook consequenties voor het begrip ‘polis’, dat in dit licht bezien niet langer een strikt geografische connotatie kan hebben, maar breder moet worden getrokken, namelijk tot daar waar de culten van de polis in stand worden gehouden.

Er is op een marmerblok een brief uit het jaar 287 overgeleverd, afkomstig van Seleukos en gericht aan de raad en het volk van Miletos. In dit schrijven belooft Seleukos de Milesiërs binnen niet al te lange tijd een enorme zending aan wijgeschenken, offerdieren en kostbaarheden voor Didyma. Het is wederom een bevestiging van datgene wat al eerder duidelijk werd, namelijk dat de Milesiërs zorg droegen voor zowel het tempelcomplex als de god van Didyma. Daar komt bij dat Seleukos hen expliciet opdraagt in zijn naam offers te brengen aan Apollo, opdat het hem en zijn huis welgaat. Seleukos was zelf niet in staat wij- en offergeschenken aan te bieden. Hij kon dit alleen via de zorgdragers van Didyma doen: de Milesiërs.

Conclusie

Het wederzijdse belang tussen Macedonische vorsten en Griekse steden loopt als een rode draad door de vroege Hellenistische periode. De poleis zagen zich geconfronteerd met Alexander en zijn opvolgers, terwijl de heersers op hun beurt de steden op wilden nemen in hun invloedsfeer om hun imperium gestalte te kunnen geven.

Alexander ging een andere relatie met Miletos aan dan zijn Perzische voorgangers. Waar de Perzen in Miletos een oligarchisch bewind hadden gesteund, dat door een garnizoen haar positie kon vasthouden, stond Alexander de Grote in 334 een democratie voor. Aan zijn keuze voor het democratische bestel liggen twee oorzaken ten grondslag. Allereerst wilde Alexander als nieuwe machthebber die de Perzen verdreven had een koersverandering ten opzichte van zijn voorgangers aangaande de verhouding tussen Miletos en vorst. Een democratisch bestel in Miletos was zo’n breuk met het oligarchische verleden en markeerde de verdwijning van het Perzische en de komst van Alexanders imperium. Ten tweede had de Macedoniër veel belang bij een goede verstandhouding met Miletos, namelijk stabiliteit, rust en een gunstig economisch klimaat waren gezien zijn militaire campagne en de totstandkoming van zijn eigen imperium gewenst.

Door de Milesiërs autonomie te verschaffen, erkende Alexander hun vermogen zelfstandig te regeren en gaf hij bovendien aan dat hij zich in de toekomst niet actief wilde gaan bemoeien met het stadsbestuur. De democratische raad en de volksvergadering bepaalden voortaan de interne aangelegenheden. Dit betekent echter niet, dat het democratische bestuur niet Macedonisch gezind zou zijn. Integendeel, Alexander verwachtte een loyale polis. Hij bood Miletos autonomia en demokratia aan, waardoor hij de loyaliteit van Miletos kon waarborgen.

Een gevolg van de instelling van de democratie was dat de Milesiërs zeggenschap over Didyma kregen. Alexanders komst naar Didyma luidde tevens de renovatie en het herstel in van het in de Ionische opstand verwoeste tempelcomplex. Didyma bloeide met name als gevolg van het Seleucidische euergetisme in de periode na Ipsos op, toen de drie meest vooraanstaande leden van het huis van Seleukos – hijzelf, zijn vrouw Apama en zijn zoon en troonopvolger Antichos – zich weldoeners van Miletos, de Milesiërs en Didyma betoonden. Omdat Milesiërs erg belangrijk waren voor de Seleuciden, als soldaten in het leger (eredecreet Apama) en als philos en hoveling (m.n. Demodamas), begunstigden Seleukos en zijn naasten het verdere herstel van Didyma. Daartoe zochten Zij zochten daartoe toenadering tot de verantwoordelijken van het tempelcomplex, de Milesische demos. Het contact liep via de Milesische philoi van Seleukos, Demodamas en Polianthes, die vanwege hun vooraanstaande positie aan het Seleucidische hof en hun afkomst een cruciale rol speelden in de verhoudingen tussen Miletos en de Seleuciden.

Afkomstig uit:

Titel: Historisch Tijdschrift Aanzet
Nummer: 2
Jaargang: 27

 

Download het gehele nummer op onze website:



Voetnoten

1 M.M. Austin, The Hellenistic World from Alexander to the Roman conquest (Cambridge 1981) 14. 2 R. Ballot, Greek political thought (Malden, Oxford, Carlton 2006) 2. 3 K. Bringmann, Geben und Nehmen. Monarchische Woltätigkeit und Selbstdarstellung im Zeitalter des Hellenismus (Berlijn 2000) 109. 4 R. Strootman, The Hellenistic Royal court. Court culture, ceremonial and ideology in Greece, Egypt and the Near East, 336-30 BCE (Utrecht 2007) 56-7. 5 H.W. Parke, The temple of Apollo in Didyma, Journal of Hellenic studies CVI (1986) 124. 6 A. Chaniotis, War in the Hellenistic World. A social and cultural history (Oxford 2005) 69. 7 W. Günther, Das Orakel von Didyma in Hellenistischer Zeit. Eine Interpretation von Stein-urkunden (Tübingen 1971) 31. 8 Strootman, The Hellenistic Royal court, 31. 9 J.H. Blok, Oude en nieuwe burgers, Lampas 36 (2003) 10. 10 G. Herman, The “friends” of the early Hellenistic rulers: servants or officials?, Talanta 12-3 (1980-81) 103-9. 11 A. Kuhrt and S. Sherwin-White, From Samarkhand to Sardis. A new approach to the Seleucid empire (Londen 1993) 25-8. 12 A.B. Bosworth, The legacy of Alexander: politics, warfare and propaganda under his successors (Oxford 2002) 258. 13 Appianus (56.237), Diodorus Siculus (19.90) en Justinianus (15.4.5) over de Seleucidische afstamming van Apollo.

Meer weten