Vietnam in de Nederlandse politiek
Liever een uur stilte voor de slachtoffers. De linkse oppositie in Nederland, vanaf eind 1966 onder leiding van de PvdA, begreep dat er met kritiek op de Amerikaanse interventie in Vietnam stemmen te winnen waren. Rechts bleef echter vertrouwen op het gezond verstand van de ‘gewone’ kiezer, die toch wel moest inzien dat Amerikanen nog altijd beter waren dan communisten. De Vietnamoorlog als inzet van het politieke steekspel tussen progressief en conservatief in politiek Den Haag.
Rimko van der Maar
‘Politiek midden springt uit elkaar,’ kopte de Volkskrant op 30 november 1972. De uitslagen van de Tweede-Kamerverkiezingen lieten een winst zien voor de vvd en de progressieve combinatie van PvdA, D’66 en de Politieke Partij Radicalen (ppr), een partij van vooral linkse katholieken. Winnaars waren dus de partijen ter linkeren rechterzijde die uitdrukkelijk hadden gekozen voor polarisatie. Deze uitslag was het resultaat van een jarenlange politieke strijd tussen links en rechts. Als gevolg van de ontkerkelijking hadden de drie grote confessionele partijen, de Anti- Revolutionaire Partij (ARP) en de Christelijk- Historische Unie (chu), beide protestants, en de Katholieke Volkspartij (kvp), vanaf het midden van de jaren zestig voortdurend terrein verloren, vooral de kvp . Maar ook de PvdA was aanvankelijk sterk in populariteit gedaald, omdat het een lusteloze, doelloze partij was geworden. De socialistische idealen van vroeger leken bereikt; volgens sommigen kon alleen een radicale ‘verlinksing’ de partij nog redden. Tegelijkertijd verschenen nieuwe partijen op het politieke toneel, zoals de Boerenpartij, Democraten ’66 (D’66), de ppr en Democratisch Socialisten ’70 (DS’70), een rechtse afsplitsing van de PvdA. De verkiezingen van 1972 maakten duidelijk dat het politieke klimaat van de jaren vijftig, gericht op consensus tussen verschillende ideologische en religieuze zuilen, definitief voorbij was. De Amerikaanse militaire interventie in Vietnam heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan deze polarisering van de Nederlandse politiek. Vietnam was een van de thema’s waarop links en rechts fundamenteel van mening verschilden en waarop zij elkaar voortdurend aanvielen. Door de bank genomen veroordeelden progressieve politici de Amerikaanse militaire aanwezigheid in Vietnam om morele redenen, terwijl conservatieve of rechtse politici de Amerikaanse aanwezigheid verdedigden met een verwijzing naar het oprukkende communisme in de wereld. Bovendien vond men aan de rechterkant van het politieke spectrum dat de Amerikanen steun verdienden vanwege het bondgenootschap in het kader van de navo. Het feit dat de Nederlandse regering, in de jaren zestig en begin jaren zeventig gedomineerd door confessionele partijen, de Amerikaanse bondgenoot bleef steunen, droeg bij aan de felheid van de debatten.
Ondoordachte brief
Toen Amerika in het voorjaar van 1965 overging tot het inzetten van grondtroepen in Zuid-Vietnam, was er van verdeeldheid in Nederland hierover nauwelijks sprake. Met uitzondering van de kleine linkse partijen de Pacifistisch-Socialistische Partij (psp) en de Communistische Partij van Nederland (cpn), die de Amerikaanse interventie pertinent afwezen, was een meerderheid van de Tweede Kamer van mening dat de Verenigde Staten in Zuid-Vietnam een dam opwierpen tegen het opdringen van communistisch China in Zuidoost-Azië. Bovendien bestond de neiging het buitenlandse beleid over te laten aan het oordeel van de ervaren minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns (kvp). Deze had in april 1965 voor de zesde keer in een kabinet plaatsgenomen, ditmaal het progressief-confessionele kabinet-Cals, dat steunde op een coalitie van kvp, arp en PvdA. In mei 1965 zei Luns met de van hem bekende retoriek dat Noord-Vietnam trachtte door middel van ‘intimidatie en geweld de regering van Zuid-Vietnam omver te werpen en dit land van zijn onafhankelijkheid te beroven.’ Luns heeft zijn mening op dit punt nooit veranderd. Eind 1965 drong echter tot een deel van politiek Den Haag door dat de steun aan de Amerikaanse interventie in Vietnam toch niet zo vanzelfsprekend was. Vooral de voortdurende Amerikaanse luchtaan- vallen op Noord-Vietnam, waarover uitvoerig in kranten en op de televisie werd bericht, brachten kamerleden in verlegenheid. In de lente van 1966 publiceerde een subcommissie van de arp een rapport waarin werd gepleit voor terugtrekking van Amerikaanse troepen en een min of meer communistisch neutraal Vietnam, te vergelijken met de positie van Joegoslavië in Europa. Het rapport, dat het product was van een progressieve evangelischradicale pressiegroep in de arp, deed veel stof opwaaien in de partij. Verschillende arp-leiders waren ‘not amused’. Fractievoorzitter Bauke Roolvink vroeg zich cynisch af of ‘we’ Zuid-Vietnam dan maar moesten overlaten aan de Vietcong, die al ‘duizenden’ mensen had vermoord. Het is heel gemakkelijk en zeer goedkoop de stuurman aan wal te zijn, had partijvoorzitter W.P. Berghuis al eerder herhaaldelijk gezegd. Hoe anders dacht het PvdA-partijbestuur er inmiddels over. In mei 1966 veroorzaakte dit opschudding door een kritische brief aan een verbaasde Amerikaanse ambassadeur te overhandigen. Hierin deed het een oproep tot stopzetting van de Amerikaanse bombardementen op Noord- Vietnam. Ook stelde het de legitimiteit van het Zuid-Vietnamese regime ter discussie. De brief was een ondoordacht initiatief van een onzeker bestuur. Hij was niet alleen ingegeven door een stroom van brieven waarin partijgenoten klaagden over de steun die de partij via het kabinet- Cals gaf aan de Amerikaanse Vietnampolitiek, maar ook door de gedachte dat de PvdA zich op dit punt moest profileren om niet de aansluiting bij jonge linkse kiezers te verliezen. Volgens enkele kritische jongeren in de partij, die zich later verenigden in Nieuw Links, had hun partij ook nooit een coalitie aan moeten gaan met de in hun ogen aartsconservatieve kvp, omdat ze daarmee de ‘wezenlijke tegenstellingen in het politieke leven’ had verduisterd. De progressieve plannen van de katholieke idealist minister-president Joseph Cals deden daar kennelijk niets aan af. De onzekerheid binnen het PvdA-bestuur was nog verergerd toen de partij in maart 1966 een forse nederlaag had geleden tijdens de verkiezingen voor de Provinciale Staten, terwijl de linkse concurrent psp juist een historische overwinning behaalde. Hoewel partijvoorzitter Sjeng Tans het verband stellig ontkende, legden de media de Vietnambrief uit als een halfslachtige poging om de verloren stemmen van de psp terug te winnen. Ook pro-Amerikaanse PvdA-kopstukken als Lou de Jong dachten er zo over. Binnen het kabinet-Cals leidde de brief tot een hevige woordenwisseling tussen de ministers van de PvdA enerzijds en die van kvp en arp anderzijds. Steunde de PvdA nog wel het kabinet, wilden de confessionele ministers weten. Minister van Economische Zaken Joop den Uyl en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel deden hun best om uit te leggen dat dat wel het geval was. Maar ook vroegen zij begrip voor de actie van hun partijbestuur, ‘gezien de grote verontrusting in ons land, maar ook in Amerika’. Voor Luns waren de discussies in de ministerraad geen reden de steun voor Amerika te heroverwegen. Daarvoor waren harmonieuze Atlantische betrekkingen veel te belangrijk voor de veiligheid van West-Europa. Bovendien probeerde hij enkele kleinere concessies van de Amerikanen gedaan te krijgen, zoals landingsrechten voor de klm in Chicago. Kritiek op de Amerikaanse Vietnampolitiek zou het Nederlandse belang alleen maar schaden, vond Luns.
Demonstraties tegen de Vietnamoorlog
In de ‘Nacht van Schmelzer’ van 13 op 14 oktober 1966 viel het kabinet-Cals over een begrotingskwestie. De binnenlands-politieke betekenis van de oorlog in Vietnam nam hierna aanzienlijk toe. Dat kwam niet alleen doordat de Vietnamoorlog steeds verder escaleerde, maar ook doordat de sociaaldemocraten in de oppositiebanken belandden. De PvdA, die met Den Uyl een strijdbare fractievoorzitter had gekregen, was extra gemotiveerd voor haar nieuwe taak vanwege de manier waarop het kabinet- Cals ten val was gekomen. Hoewel ook veel PvdA’ers van dit kabinet af hadden gewild, kreeg de kvp-top de schuld van het falen van het kabinet. Het argument was dat de katholieke fractievoorzitter Norbert Schmelzer met zijn motie van wantrouwen ‘moord met voorbedachten rade had gepleegd’ op het gematigd progressief kabinet, hetgeen het beeld bevestigde van de kvp als een onbetrouwbare en conservatieve partij. De ‘Nacht’ wordt over het algemeen gezien als het begin van de polarisatie in de Nederlandse politiek. In 1969 nam het partijcongres van de inmiddels verder geradicaliseerde PvdA zelfs een anti-kvp-resolutie aan, die samenwerking met de kvp na de Tweede- Kamerverkiezingen in het geheel uitsloot. Binnen de PvdA-fractie werden de messen met betrekking tot Vietnam ook geslepen omdat het algemeen bekend was dat de nieuwe minister-president, voormalig minister van Defensie Piet de Jong (kvp), een krachtig voorstander was van de Amerikaanse interventie. De Jong, die in communistisch China een groot gevaar zag, vond zelfs dat het Amerikaanse leger in Zuid-Vietnam veel te aarzelend optrad. Bovendien was Luns, op uitdrukkelijk verzoek van De Jong, opnieuw tot minister van Buitenlandse Zaken benoemd. Het kabinet-De Jong, dat steunde op een coalitie van kvp, arp, chu en vvd, was een traditioneel en rechts ogend kabinet. Het weerspiegelde in geen enkel opzicht de bijna revolutionaire verkiezingsuitslag van februari 1967. Vanwege het grote verlies van de kvp hadden de confessionele partijen voor het eerst geen meerderheid meer van het totaal aantal zetels in de Tweede Kamer. Ondanks een voortvarende campagne van Den Uyl kwam de PvdA ook als verliezer uit de bus. Grote winnaars waren de partijen die hadden geageerd tegen ‘Den Haag’: ter rechterzijde de Boerenpartij en ter linkerzijde nieuwkomer D’66 (in één keer naar zeven zetels). In de eerste maanden na zijn aantreden werd het kabinet-De Jong geconfronteerd met een nieuwe golf van protest tegen de Amerikaanse Vietnampolitiek en de steun van de Nederlandse regering. In mei en in oktober 1967 vonden op initiatief van Piet Nak in Amsterdam twee grote demonstraties plaats. Nak, toen zestig jaar, was een bevlogen oud-werknemer van de Amsterdamse Stadsreiniging, die vooral bekend was vanwege zijn aandeel in de Februaristaking in 1941. Volgens eigen zeggen herinnerden de beelden van de strijd in Vietnam hem aan zijn eigen ervaringen tijdens de Duitse bezetting. ‘Ik krijg de laatste maanden weer hetzelfde gevoel als toen ik zag hoe de joden door de Duitsers afgeranseld werden,’ zei hij in mei 1967. Nak wilde met een gematigde demonstratie in de vorm van een stille tocht die mensen bereiken die zich tot dan toe hadden laten afschrikken door de provocerende en gewelddadige aard van Vietnamdemonstraties, die meer dan eens uitliepen op rellen met de politie. Deze opzet slaagde. Niet alleen demonstreerdern vele duizenden mensen uit alle lagen van de bevolking, ook schonken de media er uitvoerig aandacht aan. Vooral de bewogen toespraak van Nak maakte indruk.Van de politieke partijen ondersteunden de psp en de PvdA de demonstraties. Maar ook mensen met een arp-, kvp- en chu-achtergrond zaten in het organiserend comité.
Motie
Naast omvangrijke buitenparlementaire acties vond op aandringen van de psp en de PvdA in 1967 voor het eerst een kamerdebat plaats dat geheel zou zijn gewijd aan de oorlog in Vietnam. ‘Heel weldenkend Nederland keek uit naar dit debat,’ herinnert kvp-Kamerlid De Schuijt zich. Tot schrik van Luns en De Jong was achter de schermen bovendien gebleken dat zowel hun eigen kvp als de arp van plan was samen met de oppositiepartijen PvdA en D’66 een stopzetting van de Amerikaanse bombardementen op Noord-Vietnam te eisen. Behalve uit onvrede over de bombardementen kwam deze bereidheid tot kritiek in confessionele kring voort uit onzekerheid vanwege het grote stemmenverlies, de wankele vertrouwensbasis van de confessionele partijen en de felle oppositie van Den Uyl. Voor de regeringspartijen was de geplande motie gedurfd, omdat de Tweede Kamer nog niet eerder de Amerikaanse regering had gevraagd eenzijdig een concessie te doen. Hoe controversieel de eis van de Kamer was, bleek ook uit de reactie van Luns. Toen een van de onderhandelaars, de genoemde Schuijt, hem het nieuws kwam brengen, sprong hij als een door een adder gebeten van zijn stoel en bulderde: ‘Zijn jullie helemaal gek geworden?!’ Luns en De Jong vonden de geplande motie onacceptabel en door emoties ingegeven. Volgens hen had juist de onvermurwbare opstelling van Hanoi tot dan toe vredesonderhandelingen in de weg gestaan. Het debat liep voor alle fracties – en voor de talrijk aanwezige Vietnamactivisten – uit op een debacle. Er bestond simpelweg teveel wantrouwen tussen de oppositie- en de regeringspartijen. De PvdA en de kvp kregen onverwachts ruzie over de precieze formulering van de in te dienen motie. Tot overmaat van ramp verklaarde Luns dat de regering niet van plan was de motie uit te voeren. Als goedmakertje stelde hij voor de motie als de mening van het Nederlandse parlement aan de Amerikaanse regering over te brengen. De oppositie vond het compromisvoorstel belachelijk, maar de regeringsfracties gingen akkoord. De oorlog in Vietnam was hun geen kabinetscrisis waard. De volgende dag spraken de media schande van de merkwaardige afloop. Vrijwel alle kranten en tijdschriften, van links tot rechts, vonden het niveau van het debat symptomatisch voor de deplorabele toestand van de Nederlandse politiek. VolgensHaagse Post-columnist W.L. Brugsma was het debat zo onder de maat dat de Tweede Kamer beter een uur stilte voor de slachtoffers in Vietnam in acht had kunnen nemen. ‘Om de ziekte van het Nederlands partijstelsel te demonstreren hoeft niet de martelgang van een ongelukkig volk te worden verbruikt,’ aldus Brugsma.
Raspoliticus
Ondanks deze mislukking bleef de druk op het kabinet-De Jong om de Amerikanen te verzoeken de bombardementen te stoppen, onverminderd aanwezig. De regeringsfracties realiseerden zich dat het kabinet de Kamer niet kon blijven negeren. Bovendien gingen de confessionele fracties, met name de kvp, in toenemende mate gebukt onder hun progressief-radicale leden, die sympathie hadden voor het standpunt van de linkse oppositie. In het najaar van 1967 kreeg het debat over het Amerikaanse optreden in de media een nieuwe impuls door een uitspraak van de geëngageerde Groningse hoogleraar in de Wijsbegeerte Bernard Delfgaauw. Tijdens de tweede demonstratie van Piet Naks comité sprak hij voor de 15 000 koppige menigte dat hij van mening was dat president Johnson volgens de normen van de naoorlogse oorlogstribunalen te Neurenberg en Tokio een oorlogsmisdadiger was. De uitspraak was omstreden, omdat het de vraag was of de hoogleraar, net zoals demonstranten die op straat ‘Johnson moordenaar!’ riepen, strafbaar was. De kreet was verboden wegens het beledigen van een bevriend staatshoofd. Rond dezelfde tijd keerden steeds meer media, onder meer de Volkskrant, en actualiteitenprogramma’s als vara’s Achter het Nieuws en kro’s Brandpunt, zich definitief tegen het Amerikaanse optreden in Vietnam. Terwijl de strijd in Vietnam met het bloedige (communistische) Tet-offensief begin februari 1968 een hoogtepunt bereikte, vond in de Tweede Kamer opnieuw een debat over Vietnam plaats. Het was het laatste belangwekkende debat over de Vietnamoorlog in de jaren zestig. Opnieuw waren grote groepen activisten naar het Binnenhof getrokken om hun protest te laten horen. Luns wist niet goed wat hij met het debat aanmoest, vooral omdat hem ter ore was gekomen dat zijn eigen kvp-fractie mogelijk van plan was opnieuw aan te dringen op een stopzetting van de Amerikaanse bombardementen. Aangezien De Jong daartoe niet bereid was, zou een aanvaarding van een dergelijke motie het einde van het kabinet hebben betekend. Maar Luns liet het er niet op aankomen: als raspoliticus koos hij voor een creatieve maar ook curieuze oplossing. In een ontmoeting met enkele buitenlandspecialisten uit de Kamer zei hij dat hij de Amerikaanse regering wel had gevraagd de bombardementen te stoppen, maar dat hij de exacte stappen vanwege het vertrouwelijke karakter van de gesprekken liever niet openbaar wilde maken. Vervolgens ontweek hij tijdens het kamerdebat het spervuur van vragen van Den Uyl, die wilde weten of hij nu wel of niet de motie van een halfjaar geleden had uitgevoerd. ‘Het is aan de Kamer te beoordelen of de Regering de motie al dan niet heeft uitgevoerd,’ blufte Luns. De Kamer gaf hem het voordeel van de twijfel. Zeker toen hij – tegen zijn zin – beloofde een heus vredesplan voor Vietnam te starten. Na afloop liep Luns met uitgestoken hand naar Barend Biesheuvel, de fractievoorzitter van de arp, die het tijdens het debat voor de minister had opgenomen. Den Uyl bleef geërgerd achter in de kamerbankjes. Hij kreeg na afloop veel kritiek van de Nieuw Linksers, die inmiddels tot in het partijbestuur waren doorgedrongen.
Salonfähig
Hoe verliep het politieke debat over de oorlog in Vietnam na 1968? Er kwam immers niet meteen een eind aan de gevechten na de start van de vredesonderhandelingen begin 1969. Eind 1972 bereikte de verontwaardiging in de wereld over de Amerikaanse Vietnampolitiek een nieuw hoogtepunt, toen Amerika de bombardementen op Noord-Vietnam hervatte. Deze lokten zoveel protest uit omdat een vredesakkoord erg dichtbij had geleken. Bovendien toonden ze volgens velen aan dat president Nixon en zijn impopulaire Nationale Veiligheidsadviseur Henry Kissinger een ‘eervol’ akkoord met dood en verderf wilden afdwingen. Niet onbelangrijk was ook dat de bombardementen tijdens de kerstdagen aanhielden. Zoals in veel andere West-Europese steden vond in Utrecht op 6 januari 1973 een demonstratie plaats, waaraan tussen de 50 000 en 70 000 mensen meeliepen. Hoewel in Nederland de tegenstelling tusssen links en rechts alleen maar was toegenomen, was het politieke debat over ‘Vietnam’ na 1968 minder spannend en poraliserend dan daarvoor. Tot halverwege 1971 had dit te maken met de positie van het kabinet-De Jong, die aanzienlijk beter was dan in het eerste jaar van zijn aantreden. Zo meende premier De Jong zich in mei 1970 te kunnen permitteren – als enige regeringsleider binnen de navo – openlijk zijn begrip en steun uit te spreken voor de Amerikaanse inval in Cambodja. Oppositieleider Den Uyl protesteerde uiteraard fel en ook de regeringspartijen vonden de opstelling van De Jong niet verstandig, maar het kabinet kwam er vrij gemakkelijk mee weg. Opnieuw stelden de regeringspartijen zich tevreden met een vredesplan van Luns. Dit vredesplan, dat net als in 1968 na een paar maanden in de ijskast ging, gaf de regeringspartijen de gelegenheid enige afstand te nemen van de pro- Amerikaanse houding van het kabinet. Maar het antwoord op de vraag waarom het politieke debat over de oorlog in Vietnam minder polariserend was geworden, ligt dieper. Om te beginnen was de oorlog van karakter veranderd. Anders dan tot 1968 had de Amerikaanse regering mede onder druk van de protesten geaccepteerd dat een militaire overwinning onmogelijk was en dat de oplossing lag in een ‘eervolle’ vrede. Hoewel de gevechten doorgingen, was hiermee veel verontwaardiging en spanning weggenomen. Ook was er sprake van oorlogsmoeheid. Zo kwam de oorlog in Vietnam in 1970 en in 1971 respectievelijk 89 keer en 113 keer ter sprake in het nts-journaal (de voorloper van het nosjournaal). In 1969 was dat nog 279 keer geweest. Daarnaast was de spanning in de politiek afgenomen door wijzigingen in de samenstelling van de confessionele regeringspartijen. In 1968 hadden de zogenoemde christenradicalen, die een voortdurende spanningsbron waren in de confessionele partijen, ook wat betreft Vietnam, zich afgesplitst in de ppr. Hierdoor waren de regeringsfracties minder kwetsbaar voor aanvallen van de linkse oppositie. In het begin van de de jaren zeventig ontstond een progressief en conservatief blok, waardoor er minder ruimte was voor weder- zijde beïnvloeding. Met name Den Uyl had rond 1967 en 1968 in de christenradicalen een mogelijkheid gezien de regeringspartijen uit balans te brengen. Die mogelijkheid was nu weggevallen. Meer algemeen kan worden gezegd dat het protest tegen de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam in de jaren zeventig minder in het teken stond van opstand tegen bestaande politieke of maatschappelijke gezagsverhoudingen. In de jaren zestig verzetten Vietnam-activisten zich niet alleen tegen de oorlog en machtsverhoudingen in de wereld, maar ook tegen het ‘establishment’ in eigen land. ‘Vietnam’ stond symbool voor een star, onderdrukkend en achterhaald systeem. De rellen rond Vietnamdemonstraties in 1966 en de kwestie rond de leuze ‘Johnson moordenaar’ in 1967 en 1968 zijn hiervan goede voorbeelden. Maar in de jaren zeventig was de protestbeweging, waaronder de studentenbeweging, voor een deel geïnstitutionaliseerd en voor een ander deel uit elkaar gevallen. De democratiseringsinzet golf naderde zijn einde. De angel was eruit. Toegespitst op de oorlog in Vietnam zien we bijvoorbeeld dat kritiek op de Verenigde Staten in veel Nederlandse media inmiddels gewoon was geworden en dat politie en justitie niet meer zo overspannen reageerden op demonstraties. Het beste voorbeeld waaruit blijkt dat kritiek op de Amerikaanse Vietnampolitiek niet meer poraliserend werkte, is de demonstratie op 6 januari 1973 naar aanleiding van de ‘kerstbombardementen’. Behalve de omvang was opmerkelijk dat ook de (inmiddels demissionaire) regeringspartijen arp en de kvp zich solidair verklaarden. ‘Dit is de eerste keer dat ik in een demonstratie de straat ben opgegaan,’ riep oud-minister Marga Klompé een juichende menigte toe. Ook het rechtse kabinet- Biesheuvel dat in 1971 was aangetreden, met als nieuwe minister van Buitenlandse Zaken de kvp’er Norbert Schmelzer, vond dat het niet voorbij kon gaan aan de protestgolf in Nederland, waarbij Schmelzer zich vooral zorgen maakte over de grote democratiseringsinzet van Nederlandse kerken. Zoals veel andere West-Europese leiders diende hij tot tevredenheid van een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer voor het eerst een officieel protest in bij de Amerikaanse regering. Nog nooit was er in de Kamer zoveel eensgezindheid geweest over de kwestie-Vietnam. ‘Ik kon Schmelzer wel omhelzen,’ reageerde het communistische Kamerlid Marcus Bakker. De verontwaardiging over de ‘kerstbombardementen’ laat zien hoe zeer de tijden veranderd waren. Vijf jaar geleden zou een Nederlands protest bij de Amerikaanse regering en de deelname van de kvp en de arp aan een Vietnamdemonstratie ondenkbaar zijn geweest. Toen was kritiek op Amerika nog omstreden en daardoor een belangrijk middel in het politieke steekspel tussen progressief en conservatief. Eind 1972 keek niemand meer op van anti-Amerikaanse uitlatingen. Kritiek op de Verenigde Staten was ‘salonfähig’ geworden.
Afbeelding:
Protest tegen de Vietnamoorlog. Foto: Ben Merk/Anefo via www.nationaalarchief.nl