Geen afbeelding beschikbaar

Volkshelden of antihelden?

Een kanttekening bij de nationalistische historiografie. Nederlandse historische figuren als Willem van Oranje, Maurits van Nassau, Piet Heijn en Michiel de Ruyter worden in veel schoolboeken nog steeds gepresenteerd als gecanoniseerde volkshelden. Maar wat heeft een grotere rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van dit beeld, de werkelijke daden van deze personen of de nationalistische historiografie?

Marthijn Wouters en Aron Brouwer

In dit artikel zal de volksheld van wie de  hedendaagse Nederlander het positiefste  beeld heeft als voorbeeld worden genomen:  Willem van Oranje-Nassau, onze Vader des  Vaderlands.

Net als de andere volkshelden is ook Willem  van Oranje door de eeuwen heen geïdealiseerd. Propaganda en idealisatie hebben er  voor gezorgd dat het beeld van de prins steeds  meer vervormd werd, totdat uiteindelijk ons  hedendaagse beeld hieruit is voortgevloeid.  Om het verschil tussen het hedendaagse en  het historische beeld aan te tonen vragen we  ons af in hoeverre de prins werkelijk een geloofsheld, een onverschrokken legerleider, een  vader voor het volk en dus de grote held was,  zoals vele Nederlanders hem (willen) zien.

Religieus dubbelspel 

De jonge Willem groeide op in een, voor die  tijd, bijzonder milieu. Hoewel geboren in een  katholiek gezin, werd hij de eerste elf jaar van  zijn leven overwegend Luthers opgevoed en  tevens vertrouwd gemaakt met de denkbeelden van het humanisme. Om het prinsendom  Orange te erven en tot een hogere adellijke  klasse te gaan behoren moest hij zich een  goed katholiek betonen tegenover Karel V.  Toen hij later Anna van Saksen wilde trouwen maakte de prins zich echter schuldig aan  religieus dubbelspel: in één week in februari  1559 schreef Willem van Oranje twee brieven.  In de ene brief, aan Filips II, stelde hij dat  hij ‘een ware katholiek was’ en hem ‘niets zo  na aan het hart lag als het katholieke geloof’.  In de andere, aan de familie van Anna van  Saksen, schreef hij dat hij ‘een ware lutheraan  was’, en hem ‘niets zo na aan het hart lag als  het ware lutherse geloof’. Om extra materiële  steun te krijgen bij de Duitse vorsten toonde  hij zich opnieuw een ware lutheraan, maar  toen hij later de calvinisten in de Nederlanden  nodig had, beleed hij het calvinisme. Aan het  einde van zijn leven overwoog Oranje zelfs  om wederom katholiek te worden. De calvinisten dreigden echter dat zij dit niet zouden tolereren en de katholieken namen zijn  geloofsbelijdenissen al lang niet meer serieus.  De toekomstige vader des vaderlands was  niet zo principieel als wij hem in herinnering  houden. Willem van Oranje wisselde vaak van  geloof en telkens was behoud of expansie van  macht een gevolg.

Sebastian Vranx, De plundering van een dorp. Het dorpje Wommelgem (nu in België) kon de contributies voor de auvegarde niet langer opbrengen en werd in 1589 door Hollandse soldaten op gewelddadige wijze geplunderd.

Tolerantie of expansie? 

Veel schoolboeken noteren dat er bij Willem  van Oranje altijd één hartstochtelijk principe  centraal stond: de godsdiensttolerantie. Dit  valt echter te betwijfelen. De bronnen vertellen ons immers dat Willem van Oranje niet    altijd een voorstander van deze tolerantie  was geweest. Zelf trachtte hij bijvoorbeeld in  1561 de katholieke eenheid te bewaren in zijn  prinsdom Orange, toen dit overspoeld werd  door uit Frankrijk gevluchte hugenoten. Van  Oranje beloofde alle protestanten in Orange amnestie, maar dreigde hen wel met zware  straffen bij verdere afdwalingen naar het  protestantisme. Zo probeerde hij de katholieke eenheid te repareren in het door godsdienstsconflicten verscheurde vorstendom.  Zijn aanpak werkte echter niet en de vrede  in Orange kwam door de godsdienstonlusten  serieus in gevaar. Op dat moment zag Willem  in dat het invoeren van godsdienstvrijheid de  enige manier was om de vrede en de macht te  behouden in Orange en vanaf augustus 1563  voerde Willem van Oranje ‘een decreet van  co-existentie van de publieke geloofspraktijk  van de beide confessies’. De prins verantwoordde zijn keuze voor godsdienstvrijheid     in brieven aan Margaretha van Parma door te  stellen dat hij geen andere keuze had, als hij  de macht over Orange niet wilde verliezen.  Het pragmatische idee, dat godsdiensttolerantie een belangrijke rol zou kunnen spelen  in het religieus verdeelde Europa, is dus pas  tussen 1561 en 1563 bij Willem van Oranje  opgekomen. Hoe kunnen de Nederlanders  immers in een opstand verenigd worden als  zij ondertussen elkaar naar de keel vliegen?  Wat op het eerste gezicht een hartstochtelijke  pleidooi voor de godsdiensttolerantie leek,  was dus een uitgekiende politieke strategie.  Dergelijke voorbeelden werpen de vraag op of  de boodschap van de prins wel zo nobel was  als vele Nederlanders nu (willen) denken.

Organisatorisch falen

Willem was van lage adel, maar belandde door  zijn erfenis uiteindelijk in de hoge adellijke  kringen. Waarschijnlijk had hij het gevoel dat  hij zich steeds moest bewijzen. Bronnen wijzen  er op dat hij compensatiegedrag vertoonde:  altijd deed hij zich rijker en bekwamer voor  dan dat hij eigenlijk was. Van Oranje nam  altijd zelf de leiding, ook wanneer zijn eigen  talent ontoereikend was. Hoewel de prins  bijvoorbeeld geen ervaring had met het organiseren en uitvoeren van een veldtocht, stelde  hij hier niemand anders voor aan.

Hoewel de prins bij een inval in de Lage  Nederlanden in 1568 had ervaren wat een  gebrek aan financiële steun voor gevolgen  kon hebben, had hij zijn financiën bij zijn  nieuwe inval in de Nederlanden in 1572 niet  veel beter geregeld. Van Oranje wist namelijk  niet zeker of hij het geld dat hem beloofd was  ook daadwerkelijk zou ontvangen en of hij  dus zijn soldaten zou kunnen betalen. Toch  was Van Oranje op 22 juli 1572 met zijn leger  de Rijn overgestoken en had hij Roermond  bezet. Drie dagen later schreef Van Oranje:  ‘Ik kan u verzekeren, dat ik nog geen stuiver  ontvangen heb, en ik laat het aan u over te  bedenken in welke moeite ik mij bevind.’ Dit  was niet de eerste maal dat hij in deze situatie  terecht gekomen was. Van Oranje maakte in  1572 dezelfde fouten die hij al in 1568 had  gemaakt. Zijn sterke punt was dat hij telkens  opnieuw, ondanks alle nederlagen, zijn innerlijke kracht toonde door altijd te blijven vechten. Het is ook steeds weer Van Oranje die,  ondanks alle nederlagen, niet van zijn fouten  leert, nooit eerst de mogelijkheden inventariseert alvorens hij zijn plan trekt. Op deze  wijze heeft Van Oranje er telkens eigenhandig  voor gezorgd, dat iedere nieuwe krijgstocht  en ‘bevrijding’ van de Nederlanden op een  nederlaag uitliep.

Portret van Willem van Oranje door Adriaen Thomasz. Key, Collectie Mauritshuis.

Plundering

Het organisatorisch falen van Willem van  Oranje had nog meer gevolgen. Doordat hij  zijn financiën niet op orde had en zijn leger  niet kon betalen, werden zijn soldaten ongehoorzaam. De onderbetaalde soldaten zochten  bovendien naar andere manieren om aan geld  te komen en hun honger te stillen. Dit ging  ten koste van burgers en boeren. Van Oranje  had oorspronkelijk goede bedoelingen en  zette zich in om zijn soldaten te disciplineren.  Maar doordat hij zijn soldaten niet had onderhouden of betaald, was hij er verantwoordelijk  voor dat burgers en boeren werden beroofd,  vrouwen werden verkracht, huizen vernield  en oogsten op de akkers in brand gestoken.  Van Oranje was wellicht geen voorstander van  deze vormen van terreur, maar wel de eindverantwoordelijke voor al dit leed. Als hij deze  praktische zaken op orde had gehad, was het  nooit zo ver gekomen.

Oorlogsvoering

In 1552 vocht de toen 19-jarige Willem van  Oranje mee aan de zijde van de Habsburgse  Karel V tegen de Fransen. Op 24 juni 1552  schreef hij een brief aan zijn toenmalige  vrouw Anna van Buren: ‘De onzen zijn Frankrijk binnengerukt, en hebben tweehonderdvijftig dorpen verbrand. Ik had er graag bij  willen zijn.’ Historici relativeren dergelijke  bloeddorstige taal door te stellen dat Van  Oranjes oorlogsvoering later niet zo bloeddorstig werd, en dat hij in deze tijd nog jong en  onbezonnen was. De bronnen tonen aan dat  zijn latere oorlogsvoering ook niet altijd even  zuiver was als velen vandaag de dag willen  geloven.

Zo gelooft men bijvoorbeeld dat Van Oranje  de inundatie (onderwaterzetting) slechts ter  verdediging in de meest hopeloze situaties  heeft gebruikt. Anders dan vele historici  beweren heeft Willem van Oranje niet alleen  uit nood de inundatie toegepast, maar ook als  aanval. Om de stad ’s-Hertogenbosch op de  knieën te krijgen werd Rosmalen verschillende keren onder water gezet. Deze offensieve  militaire inundaties werden niet uitgevoerd  om de bevolking van een stad te beschermen,  uit nood of uit wanhoop. Deze inundaties  waren berekende, planmatige en offensieve  militaire verwoestingstactieken om de bevolking van een stad en het omliggende gebied,  zowel emotioneel als lichamelijk, te breken. De     in de Lage Nederlanden verafschuwde Filips  II heeft, ondanks dat hem dit werd geadviseerd, nooit van onderwaterzetting gebruik  gemaakt, hoe wanhopig hij ook was, omdat  hij zijn onderdanen in de Nederlanden niet in  een ‘onbeschrijfelijke ellende’ wilde storten.

 Rijksmuseum.

Terreur

In opdracht van Willem van Oranje werden er  vanaf 1580 grote campagnes opgezet, met als  doel ‘de vruchten van den platten lande te verwoesten ende bederven’. De soldaten mochten  zich niet laten afkopen of zich ergens anders  mee tevreden laten stellen. De zoon van Willem van Oranje, Maurits van Nassau, heeft als  bevelhebber te velde veel van deze campagnes  geleid. De economische en demografische gevolgen van de oorlogsvoering van Van Oranje  en de Staten-Generaal waren groot. De bevolking in het gebied rondom ’s-Hertogenbosch,  ook wel bekend als de Meierij van Den Bosch,  werd het hardst getroffen. De bevolking is, als  gevolg van de oorlog, tussen 1580 en het einde  van de zestiende eeuw met bijna 70 procent  afgenomen.

De staat verkocht wel bescherming tegen de  door haarzelf veroorzaakte onveiligheid, in de  vorm van zogenaamde sauvegardes (beschermbrieven). Maar deze werden vooral gebruikt  voor afpersing van de rijkeren, als middel om  aan geld te komen. Men moest steeds meer  betalen om de sauvegarde te behouden, anders  verviel de beschermbrief en zou men weldra  wel eens geplunderd kunnen worden. Ze  moesten als het ware hun eigen portemonnee  plunderen, om te voorkomen dat een ander  dat voor hen zou doen. De staat ontving vervolgens de betaling van de contributies, maar  in plaats van de bevolking te beschermen tegen plundering, liet ze de soldaten hun gang  gaan en ontving ze ook nog het merendeel  van de inkomsten uit de plunderingen.

’s Prinsen daden kunnen niet gerelativeerd  worden door te zeggen dat deze toen normaal  waren, juist omdat de prins in veel mindere  mate een kind van zijn tijd was dan veel andere  vorsten en heersers. Van Oranje was immers  met veel verschillende geloofsbelijdenissen en  allerlei soorten gedachtegoed, waaronder het  humanisme, opgevoed. Zo had de prins een  voor zijn tijd zeer humanistische en moderne  kijk op de wereld.

In breder perspectief

Het hedendaagse beeld van nationale helden  zoals onze Vader des Vaderlands is gebaseerd  op ideologische ‘aangroeisels’ die zich hier  tijdens eeuwenlange idealisatie op hebben  vastgezet. Het hedendaagse beeld van hen is  hierdoor zonder twijfel veel te positief. Wij  hoeven dergelijke helden niet te beschouwen  als misdadigers, maar het is wel belangrijk dat  wij hen bevrijden van ideologische aangroeisels, zodat zij teruggeplaatst kunnen worden    in hun zestiende- of zeventiende-eeuwse religieuze en politieke context.

Willem van Oranje, Maurits van Nassau, Piet  Heijn en Michiel de Ruyter hebben goede  dingen gedaan, maar ook slechte. Zij waren immers gewone mensen, geen iconen.  Het hedendaagse beeld van Nederlandse  volkshelden en alle associaties die wij hierbij  hebben, heeft immers niets meer te maken  met de mensen die deze helden eens waren,  maar met wat wij van hen hebben gemaakt:  een bovennatuurlijke en immateriële entiteit  die de personificatie vormt van al onze goede  normen en waarden.

Dit artikel is gebaseerd op het profielwerkstuk ‘De vuile handen van Willem van Oranje’ van Aron Brouwer en Marthijn Wouters dat ze schreven onder leiding van hun geschiedenisdocent dhr. P.A.B. Hoek en dat met één lokale en  twee nationale prijzen, waaronder de KWAW-onderwijsprijs, bekroond werd. Het hele profielwerkstuk kunt u vinden op de site van de KNAW Onderwijsprijs: http://www.knawonderwijsprijs.

Dit artikel is afkomstig uit:

Titel Kleio
Jaargang 2011


Meer weten

Tijdschriften: