Voormalige communistische landen herschrijven hun verleden
'Geschiedenis is een mijnenveld’. De politieke aardverschuiving na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de Oost-Europese volksdemocratieën dreunt nog in volle hevigheid na in het geschiedenisonderwijs. De jonge landen worstelen met de vraag hoe ze hun geschiedenis moeten herschrijven. Euroclio, een internationale organisatie voor geschiedenisdocenten in Europa, helpt ze bij de omschakeling en organiseerde onlangs een congres over de veranderingen in het geschiedenisonderwijs in de afgelopen tien jaar.
Linda van Putten
Uit heel Europa, van Albanië tot België, kwamen eind maart 2003 zo’n 200 docenten, schoolboekschrijvers en onderwijsadviseurs naar het Italiaanse plaatsje Castel san Pietro om te discussiëren over de ontwikkelingen in hun vak. In vrijwel alle Europese landen is het curriculum het laatste decennium tenminste één keer op de schop gegaan. Dat blijkt uit een recentelijk gehouden enquête van Euroclio over de ontwikkelingen in het geschiedenisonderwijs in Europa.
Steeds meer landen schakelen over op het aanleren van vaardigheden, het kritisch gebruiken van bronnenmateriaal en het inlassen van meer sociale geschiedenis. In werkgroepen demonstreren docenten de modernste lesmethoden – vooral de inzet van multimedia en het rollenspel zijn populair – en hun nieuwste lesboeken. Maar het meest indrukwekkend zijn de verhalen van de docenten uit Midden- en Oost-Europa.
De Servische docent Bojan Vuckovic begint hard te lachen als naar zijn lesboek gevraagd wordt. Hij doet het al bijna tien jaar lang zonder. ‘Het bestaande lesmateriaal klopt niet en is enorm saai’, zegt hij.
Het dit jaar opgestarte Stabiliteitspact voor Bosnië, Kroatië en Servië moet daar verandering in brengen. Schoolboekschrijvers uit de drie landen worden begeleid in het maken van nieuw lesmateriaal. Docenten leren hoe ze scholieren op diverse manieren naar hun verleden kunnen laten kijken en hoe ze beter om kunnen gaan met verschillende bevolkingsgroepen. Om het programma goed op gang te laten komen is de Servische regering niet volledig bij het project betrokken. In Servië, legt Vuckovic uit, werken we meestal buiten de regering en het ministerie om. De Kroatische en Bosnische regeringen bemoeien zich wel met het project, maar staan nog argwanend tegenover de plannen.
Huibert Crijns, projectleider van Euroclio, merkt op: ‘Geschiedenis is bijna heilig. Je komt al snel in een mijnenveld terecht als je je ermee bemoeit.’
Het vak is des te explosiever omdat de meeste jonge landen in Middenen OostEuropa de geschiedenislessen gebruiken voor het bijbrengen van patriottistische gevoelens. Dit blijkt uit de Euroclioenquête op de vraag naar toegenomen prioriteiten in het curriculum. Het versterken van de nationale identiteit en vaderlandsliefde is het vaakst aangekruist. Veel geschiedenisboeken concentreren zich op het ontstaan van de natie om zo haar bestaan te legitimeren. Met opgefriste helden en symbolen presenteren ze een nieuw geschiedverhaal.
De landen die lid willen worden van de Europese Unie zeggen echter ook democratische beginselen in hun onderwijs te willen introduceren. Kritische vaardigheden en democratisch burgerschap komen dan ook op de tweede en derde plek in de enquête. Tussen droom en daad staan evenwel oude erfenissen in de weg en historiografische bezwaren. Huibert Crijns: ‘In deze landen wordt vaak nog heel star over geschiedschrijving gedacht. De gedachte is: we hebben nu een objectieve geschiedschrijving want we hebben de communistische ideologie afgeschud, dus we hoeven de komende twintig jaar niets meer te doen.’
Gevaarlijke stereotypen
Tamara Eidelman, docente en oprichtster van de Moskouse Vereniging voor Geschiedenisdocenten, stoort zich enorm aan die mentaliteit. Tijdens een workshop vertelt ze hoe zij de veranderingen in het geschiedenisonderwijs heeft beleefd. In de SovjetUnie stond het vak volledig in dienst van de staat. De lesboeken bewierrookten de communistische partij en wezen op de kapitalistische uitwassen van het kwaadaardige Westen. Eidelman stond al voor de klas toen de Russen in 1979 Afghanistan binnenvielen.
‘Onze geschiedenislessen werden streng gecontroleerd. Ik vertelde de leerlingen mijn visie, maar ik vertelde ze ook welke versie ze op hun examen moesten vertellen.’ De lesboeken waren doordrenkt met een marxistischleninistische visie en bevatten nauwelijks bronnen of illustraties. De Perestrojka en het ineenstorten van de Sovjet-Unie zorgde voor grote verwarring op school. ‘Veel docenten wilden niet in de hoogste klassen les geven omdat de onderwerpen te controversieel waren. Iedereen gaf les op zijn eigen manier en de meeste docenten gebruikten geen lesboek meer.’
In de loop van de jaren negentig verschenen langzamerhand nieuwe lesboeken en een nieuw curriculum, maar veel heil ziet Eidelman er niet in. Het curriculum lijkt op dat van de Sovjet-Unie, maar dan zonder het communisme. De structuur is grotendeels hetzelfde en is volledig kennisgericht. De geschiedenis is voornamelijk de geschiedenis van de Russische staat. Aandacht voor andere bevolkingsgroepen dan de Russen is er nauwelijks, vertelt ze.
Veel Russen merken nu pas dat ze in een multiculturele maatschappij leven. Er woonden altijd al veel verschillende groepen in de Sovjet-Unie, maar na het uiteenvallen in 1991 kwam er een veel grotere vermenging van bevolkingsgroepen omdat veel mensen naar andere gebieden trokken. Dat heeft veel spanningen gecreëerd. De Russische docenten kennen nauwelijks de geschiedenis van de verschillende bevolkingsgroepen en ook de lesboeken negeren hen. Groepen als de Tartaren en Kaukasiërs worden alleen geïntroduceerd als er een conflict met ze is. ‘Er ontstaan gevaarlijke stereotypen’, waarschuwt Eidelman. ‘Wij docenten moeten die juist bestrijden’, zegt ze strijdlustig. Ze werkt mee aan een nieuw lesboek, Mozïek van Culturen, dat recht moet doen aan de multiculturele samenleving. Onder leiding van Euroclio, de Europese organisatie voor geschiedenisdocenten, adviseert een internationaal team van historici de Russische auteurs.
Democratische burgers
In samenwerking met de Raad van Europa leidt Euroclio diverse onderwijsprojecten in de voormalige communistische landen. Het leitmotiv daarbij is: geschiedenisonderwijs kan nationalistische onderdanen creëren, maar ook tolerante en democratische burgers. Honderden docenten volgen een training in nieuwe onderwijsmethoden en ontvangen steun bij het opzetten van onafhankelijke beroepsverenigingen. Tientallen lesboekschrijvers krijgen hulp bij het schrijven van nieuwe boeken. Scholieren worden aangemoedigd kritisch en onafhankelijk te denken. De projecten moeten de democratie bevorderen en etnische spanningen bestrijden. Net als in de Balkanlanden staat ook de Russische regering niet te springen om internationale bemoeienis met hun onderwijs. Huibert Crijns: ‘We moeten voorzichtig opereren en we brengen het vaak onder het mom van methodologische vernieuwing. Maar we starten alleen projecten op als de docenten daar zelf om vragen. We gaan niet onze zin doordrijven.’
Moeten de Russen de minderheden in hun land serieus nemen, in de Baltische staten zijn er projecten om de autochtonen beter om te laten gaan met de Russisch sprekende bewoners. Gedurende de sovjetoverheersing werd op school en de universiteit voornamelijk Russische geschiedenis onderwezen. De Letse docente en lesboekschrijfster Ligita Straube vertelt dat veel leraren tijdens de Perestrojka hun Russische lesboeken weggooiden en overschakelden op een oud Lets geschiedenisboek uit de jaren ‘20.
Straube heeft samen met haar collega Dzintra Liepina net een nieuw lesboek gemaakt dat aandacht besteed aan alle bevolkingsgroepen. Ze moesten druk van hun regering weerstaan, vertelt Dzintra Liepina, om niet een nog grotere plaats voor de geschiedenis van de Letse bevolking in te ruimen. Toch zijn Letten niet zo nationalistisch, meent ze. ‘We zijn maar met 1 miljoen inwoners. Om te overleven moeten alle bevolkingsgroepen wel tolerant met elkaar omgaan.’
De Georgiërs richten zich in hun nieuwe lesboek nog nauwelijks op andere bevolkingsgroepen zoals de Armeniërs en Azerbeidzjanen. ‘Dat is nog een van onze zwakke punten’, geeft de Georgische historica Tsira Chikvaidze, toe. Toch is ze apetrots op hun gloednieuwe lesboek. Voorheen werden lesboeken gebruikt die uit het Russisch vertaald waren, maar nu is er dan eindelijk een lesboek dat door Georgische historici geschreven is. Het behandelt de geschiedenis van Georgië in relatie tot de wereldgeschiedenis. Ze wijst op de rol van de Georgiërs in het Romeinse Rijk en memoreert aan de periode van grote culturele bloei onder Georgische kunstenaars in de jaren 1970. De suggestie dat het boek misschien een nationalistische inslag heeft, wijst ze resoluut af. ‘Georgiërs moeten hun eigen verleden kennen. En nationale geschiedenis is nog niet nationalistisch.’
Product Sovjettijd
Welke rol heeft de Georgiër Stalin gekregen in de nieuwe geschiedenisboeken? Tsira Chikvaidze: ‘Stalin was natuurlijk een dictator! In Georgië geloofde niemand in zijn ideologie. We schrijven heel kritisch over het communistisch systeem, maar we kraken niet alles af. Ook de goede kanten, zoals gratis onderwijs en gezondheidszorg, komen aan bod.’
De meeste docenten zeggen geen moeite meer te hebben met hun communistische verleden. Aan de hand van verschillende teksten over de Nieuwe Economische Politiek in de jaren 1920 laten de Oekraïense Polina Verbytska en Iryna Kostyuk de deelnemers van hun werkgroep de evolutie in de lesboeken ontdekken: van marxistische retoriek, via scherpe kritiek tot een meer afstandelijke benadering en gebruik van bronnenmateriaal. Ze vergelijken de criteria voor goed onderwijs die door de Oekraïense docentenvereniging is opgesteld met de lijst van Euroclio. Er is nauwelijks verschil, zegt Polina Verbytska haast triomfantelijk. Ook zij zeggen meerdere perspectieven, maatschappijleer, onpartijdigheid en divers bronnenmateriaal in hun onderwijs te integreren.
In hoeverre denken de samenwerkingspartners dat de docenten hun communistische ideologie hebben afgeschud? Huibert Crijns: ‘Ik merk dat veel docenten nog steeds communistische interpretatiemodellen in hun hoofd hebben. Ze zijn erg bezig met concepten als monopolie en massapsychologie; er wordt vaak vanuit het volk gedacht. Lang niet iedereen is zich daar van bewust.’ De Letse Ligita Straube is dat wel, zegt ze. ‘Na de bevrijding hebben we ons enorm afgezet. Tien jaar later is er wat meer afstand in het onderwijs. Maar ik ben een product van de sovjettijd en ik zit vol met ideologie, dat krijg ik er niet zo snel uit.’ Straube merkt op dat de oudere generatie docenten meer moeite heeft gehad met de omslag. Zoals in de meeste andere landen waren geschiedenisdocenten ook hier lange tijd verplicht lid te zijn van de communistische partij. En ook al zijn Letlanders nooit echte communisten geweest, het is niet eenvoudig om je een hele nieuwe versie van de geschiedenis eigen te maken, zegt ze.
Weerstand
Ter verkrijging van een representatief beeld is het eigenlijk jammer dat de oude garde niet vertegenwoordigd is op het congres. De deelnemers in Castel san Pietro vormen de progressieve voorhoede van hun land. Zij draaien mee in pilotprojecten en omarmen moderne onderwijstechnieken. Euroclio zoekt veranderingsgezinde docenten en koppelt die aan hun buitenlandse collega’s. Dit kunnen West-Europeanen zijn, maar er werken bijvoorbeeld ook Bulgaren in Moldavië en Letten in Servië. Wij gaan diplomatiek te werk, zeggen de buitenlandse adviseurs. Opvallend vaak wijzen ze ook op de positieve aspecten van het communistische regime, met name het stelsel van sociale voorzieningen van de Sovjet-Unie wordt veel geroemd. De Engelse onderwijsadviseur Alan Midgley werkt onder andere in Servië en Tsjechië en ook hij probeert niet paternalistisch te zijn, zegt hij. ‘Ik leg ze ons systeem uit en ik vertel wat ik er goed aan vind en wat er slecht aan is.’
In Belgrado is hij op weerstand gestuit. Het zijn vooral de oudere docenten die de buitenlandse hulp kritisch bejegenen. ‘Waarom kom je ons vertellen hoe wij onze geschiedenis moeten onderwijzen?’ werd Midgley gevraagd. De Servische docent Bojan Vuckovic legt uit: ‘Veel leraren zijn bang voor hervormingen, ze vragen zich af wat de consequenties voor hen zijn. Bovendien zetten veel Serven zich af tegen Europa en de Europese Unie.’
Ook in Tsjechië zijn niet alle docenten blij met Midgley’s hulp bij de ontwikkeling van een nationale standaard voor examens. Op dit moment bestaat er nog geen uniform systeem zoals bijvoorbeeld het cito. Elke docent kan zelf bepalen of een leerling slaagt of niet. Sommige docenten voelen zich in hun macht aangetast als hun dit instrument ontnomen wordt, vertelt hij.
De projecten zijn echter ook confronterend voor de buitenlandse adviseurs. In de discussies die ontstaan tijdens de ontwikkeling van nieuwe lesboeken stuit men over en weer op elkaars ingesleten patronen en aannames. De Russische historicus Michail A. Boytsof schrijft in zijn artikel ‘A Euroclio and Russian Joint Venture’ over de samenwerking tijdens het herschrijven van de naoorlogse geschiedenis in Rusland. Hij stelt dat zijn buitenlandse collega’s, die de ‘overwinnende ideologie’ vertegenwoordigden, minder flexibel dan de Russen waren in het opnieuw evalueren van hun eigen stereotypen. Een van de grootste discussiepunten betrof de zin dat Rusland de belangrijkste bijdrage had geleverd aan de val van Nazi-Duitsland. Volgens de Russische auteurs had Rusland immers de meeste verliezen geleden en waren hun inspanningen het meest effectief gebleken. De Westerse historici wilden hier niet aan, het was de gezamenlijke bijdrage die de nazi’s ten val had gebracht. De gewraakte zin werd uiteindelijk geschrapt.
Alle nobele doelstellingen ten spijt, de vraag is of het geschiedenisonderwijs niet al te veel trekjes van maatschappijleer begint te krijgen. De Italiaanse historicus Paolo Benardi heeft gemengde gevoelens over de democratie bevorderende onderwijsprojecten. ‘Het dient natuurlijke een goede zaak, maar ik heb er wel mijn twijfels over. De reden om geschiedenis te geven moet binnen de geschiedenis zelf liggen, het motief om te vertellen moet niet door een externe reden gerechtvaardigd worden’, zegt hij. Voor pragmatische wereldverbeteraars is dat toch een naïef standpunt. Geschiedenis en geschiedenisonderwijs zijn nu eenmaal politiek, meent Joke van der Leeuw-Roord, de Nederlandse directeur van Euroclio. Het vak wordt regelmatig bedreigd en heeft politieke sponsors nodig om te overleven. Als het toch ideologisch gekleurd is, dan liever met de democratie. Crijns: ‘Ik citeer graag Churchill: “Democratie is het slechtste systeem op alle andere na”’.
Klik hier om Geschiedenis Magazine te bestellen