Vrouwen in het leger van Napoleon

In de geschiedschrijving komen ze er bekaaid af, de vrouwen uit het leger van Napoleon. Maar ze waren er wel degelijk en zelfs in groten getale. Officieel in een verzorgende functie, grepen ook zij in het heetst van de strijd naar de wapens.

Door Bas Lems

Rond het midden van de negentiende eeuw waren er voor de vrouwen in het Franse leger geen vaste wetten en regels. Veel hing af van wat de kolonel van een regiment toeliet of verbood.

Er werd onderscheid gemaakt tussen blanchisseuses en vivandières, wasvrouwen en marketentsters of zoetelaarsters. De wasvrouwen waren soldatenvrouwen die wasten en naaiden, men telde er zo’n zeven tot tien per regiment. Zij vroegen geld voor hun diensten, als aanvulling op de soldij van de man. De zoetelaarsters hadden een semiofficiële status als verkoopsters van voedsel en drank aan de soldaten. Ook zij waren getrouwd met een militair.

De voedselvoorziening in het leger was slecht. Mannelijke vivandiers zorgden voor extra eten, drinken en allerlei zaken als pruikenpoeder en schoensmeer. De acht vivandiers per regiment hadden een monopolie op deze handel. Het waren vaak oudere onderofficieren, soms ook soldaten. Ze moesten dit doen naast hun normale legerwerk, zodat hun vrouwen op den duur gingen assisteren. Vivandiers kregen altijd toestemming om te trouwen, dit in tegenstelling tot de rest van de manschappen. De man runde de zaak in naam, zijn vrouw deed het eigenlijke werk.

Vivandières kwamen, net als de soldaten, uit de laagste sociale lagen, meestal van het platteland. Ook vrouwen uit Zwitsersland, Ierland en Duitsland waren meegekomen naar Frankrijk met hun man die als huurling in het Franse leger ging dienen. Sommige vivandières waren al opgegroeid in het leger, als vondeling of wees.

Wanneer een vivandier stierf moest de vrouw een militair uit het regiment hertrouwen om haar positie te behouden. Of kiezen voor een onzeker bestaan in de burgerwereld.

De vivandières kregen natuurlijk kinderen, ook als het leger op veldtocht was, niet bepaald onder ideale omstandigheden. De kinderen groeiden op in het leger en hielpen hun moeder met de handel of met het wassen van de kleding.

De handel van de vivandières bestond uit alcoholhoudende dranken, voedsel en tabak. Kieskeurig kon men niet zijn, zeker niet wanneer men op veldtocht was. In principe werd alles verkocht wat voorhanden was, vooral kaas, gevogelte, vlees en soep. Vivandières hielden zich ook bezig met illegale zaken als gokken, heling en smokkelen en wellicht sommigen met prostitutie.

In garnizoen, gedurende vredestijd, mochten vivandières geen handel drijven, dat zou immers te veel concurreren met de lokale middenstand.

De vrouwen reisden achter het leger aan. Een paard was toegestaan en wagens werden oogluikend toegestaan. Daarin bevonden zich kippen in een kooi, vaten wijn en brandewijn, een tent, kookspullen, kinderen en de bezittingen van de familie. Een geit liep mee.

Na een dagmars werden de tenten opgezet. Het koninklijke leger maakte nog gebruik van tenten, Napoleon zou die later afschaffen. Officieren namen een hele groep volgelingen mee, onder wie lakeien en artiesten. De tenten van de vivandières dienden als ontmoetingspunt voor de soldaten. Er werd gerookt, gedronken en gepraat. Het vuur werd ontstoken en na een tijdje vulden etensluchten de ruimte.

Vivandières en blanchisseuses droegen dezelfde kleding als vrouwen in een plattelandsdorp, vaak een schort met vakken. Uniformachtige kleding kwam pas in de loop van de negentiende eeuw in zwang.

De houding van het Ministerie van Oorlog was tweeslachtig. Enerzijds werden legervrouwen gezien als bron van alle kwaad. Ze waren potentiële prostituees, helers, smokkelaars en spionnen. Ze hielden de troepen op, doordat ze langzamer reisden met hun wagens, vooral bij slecht weer. Anderzijds werd erkend dat de vrouwen een cruciale rol speelden bij het behoud van de samenhang binnen het leger, door het de mannen naar de zin te maken en te fungeren als essentieel element van de bevoorrading.

Vanaf 1761 moesten de kampvolgers een metalen penning dragen met een tekst als vivandière die het Franse leger volgt. Dit om te voorkomen dat zich onder de kampvolgers spionnen zouden bevinden. In het ancien régime kregen de vivandières weliswaar geen pensioen, maar wel een soort gratificatie bij vertrek op leeftijd. Dat was vaak op verzoek van de vrouw en gebeurde niet structureel.

[caption id="attachment_39913" align="alignright" width="245" caption="Marketentster, schets van rond 1800"]Marketentster, schets van rond 1800[/caption]

Bron van alle kwaad

Met de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 brak de Franse Revolutie uit. Aanvankelijk was het revolutionaire leger slecht georganiseerd, maar er bestond meer persoonlijke vrijheid voor zowel de soldaten als hun vrouwen. Vivandières zorgden voor de bevoorrading van de troepen. Er kwam een weduwepensioen, op basis van de loopbaan van de militaire echtgenoot. Dat nam de plaats in van de gratificatie op basis van de eigen verdiensten van de vrouw.

Het leger was vrijwel voortdurend in oorlog, er was een enorme groei van het aantal militairen en in 1798 werd de dienstplicht ingesteld. Er kwam een belangrijke verandering in de bevoorrading: het leger zorgde alleen nog voor wapens en munitie, de militairen moesten door te fourageren zelf voor eten en drinken zorgen, dat van de paarden inbegrepen. Binnen Frankrijk was fourageren overigens verboden. Grote wagens voor het leger waren vanaf 1789 afgeschaft, dus de vivandières vervoerden hun spullen op een pakdier.

Vanaf circa 1793 werd een vrouw geen vivandière meer door te trouwen met een vivandier, maar door te solliciteren naar een functie als zelfstandige binnen een legereenheid. Ze moest overigens wel de wettelijke echtgenote zijn van een militair uit die eenheid. Was de vrouw door de raad van administratie toegelaten als vivandière, dan kreeg ze een patente, een handgeschreven bewijs van toestemming om het leger te volgen.

Het beroep van blanchisseuse, die de uniformen waste en repareerde, bleef bestaan tot circa 1799. Er was overloop tussen de twee functies, zoals blijkt uit een aanduiding als blanchisseuse-vivandière.

Het tijdperk van de revolutie kende minder vrouwen uit het buitenland die met hun man meereisden, want het Franse leger kon nu genoeg manschappen in eigen land rekruteren. Getrouwde vrouwen namen samen met hun man dienst in de vrijwilligersbataljons. Er is een gezin bekend dat in zijn geheel in het leger intrad: de vader als fusilier, de moeder als vivandière, de zoon als drummer en de twee dochters als blanchisseuses.

De legers werden mobieler door steeds minder gebruik te maken van tenten en wagons. Er werd gebivakkeerd (bivouac) onder de heldere hemel, ongeacht het weer, met de overjas als enige bescherming. De tent van de vivandière kreeg nu een nog belangrijkere functie als ontmoetingsplaats. Ook de officieren kwamen er.

Plundering werd getolereerd tijdens het Directoire (1796-1799), waarin de top immers ook corrupt was. De vivandières deden daar lustig aan mee, ze drukten wagens van de bevolking of van de vijand achterover en vervoerden daar hun spullen op. Onder escorte van soldaten trokken ze naar de dorpen om daar goedkoop hun spullen in te kopen. Met winst verkochten ze die dan weer aan de troepen.

Vrouwen gingen meer dan vroeger een rol spelen op het slagveld. Manschappen konden makkelijker dan vroeger de linie verlaten zonder dat het aangemerkt werd als desertie. Jagers en flankeurs konden zich vrijer bewegen. Kruitdampen en de smaak van kruit in de mond – door het openbijten van de patronen – deden de behoefte voelen aan drank. Alcohol zorgde voor moed in het gevecht en in benarde omstandigheden keken de soldaten niet op een of twee centen.

Patriottische gevoelens waren echter niet voorbehouden aan mannen. Ook de vrouwen hielpen met het aandragen van munitie en het verzorgen van de gewonden. En soms ook met schieten. Vrouwen raakten gewond, sneuvelden en kwamen in krijgsgevangenschap. De Republiek beschouwde vrouwen echter niet als helden en kende ze geen invalidenpensioen toe. Femmes soldats werden niet geëerd. Het vrouwelijke rolmodel, zelfs dat van de Republiek, was verzorgend en leven sparend.

Het aantal vivandières in het republikeinse leger lag rond de vijfduizend. In 1793 werd besloten dat soldaten ook vrije burgers waren en dat ze mochten trouwen wanneer ze wilden, ook zonder toestemming van de commandant. Hierdoor nam het aantal vrouwen in het leger enorm toe. Prostituees, vriendinnen, ze kwamen allemaal mee en soms waren er meer vrouwen dan soldaten. De wet van 1793 bepaalde ook dat alle ‘nutteloze vrouwen’ moesten vertrekken, zowel de femmes soldats als de prostituees. Per bataljon mochten er vier blanchisseuses blijven en een onbepaald aantal vivandières, niet meer dan absoluut noodzakelijk was. De vrouwen moesten geregistreerd worden en kregen een identiteitsplaatje. Ondanks de nieuwe wet bleef het aantal vrouwen groot.

Bij overtredingen werden vaak de vrouwen gestraft en niet de soldaten die mededaders waren. Vrouwen werden openlijk vernederd door naakt en kaalgeschoren op een ezel rond te rijden. Ze werden vaak gezien als bron van alle kwaad. Door de mannen te straffen zou de gevechtskracht van het leger worden aangetast, dus dat gebeurde zo min mogelijk.

Sommige vivandières bleven op hoge leeftijd als weduwe in het leger. Dit was tegen de regels, maar door hun populariteit en door hun rol als moederfiguur werden ze getolereerd.

[caption id="attachment_39914" align="alignleft" width="200" caption="Een marketentster met haar baby, bij het lichaam van haar gesneuvelde echtgenoot"]J.J. Eeckhout, ‘Oorlogsleed’, 1826. Een marketentster met haar baby, bij het lichaam van haar gesneuvelde echtgenoot (Legermuseum, Delft)[/caption]

Weduwepensioen

Napoleon Bonaparte, die in 1799 aan de macht kwam, scherpte de bestaande wetten aan door hooguit vier vrouwen per bataljon of eskadron toe te laten, ongeacht hun functie. Deze functies werden steeds vaker gecombineerd en samengevat met de naam cantinière. Deze benaming bleef in Frankrijk gedurende de hele negentiende eeuw in zwang. Het beroep van blanchisseuse bleef bestaan, maar kreeg nu de onofficiële, vage aanduiding van femme du troupe.

Om cantinière te worden was een huwelijk vereist met een soldaat of onderofficier en toestemming van de raad van administratie van de legereenheid. In het leger werden huwelijken echter snel voltrokken, met slechts beider mondelinge toestemming. Het is zeer de vraag of er altijd een akte werd opgemaakt.

De cantinière deed hetzelfde werk als haar voorgangster in het koninklijke en republikeinse leger. Het is onduidelijk in hoeverre zij ook steeds meer haar lichaam verkocht. De cantinière met de bijnaam Madame Sans-Gêne is een literaire schepping van na de Franse tijd. Er bestaan geen bronnen die er op wijzen dat de cantinières zich in groten getale prostitueerden.

De vrouwen verkochten voornamelijk alcohol: brandy, eau de vie, bier en wijn. De cantinière was onafscheidelijk van haar tonnelet, een houten tonnetje van ongeveer 4,5 liter met een kraantje er aan. Officieren kregen ook wel flessen drank van betere kwaliteit. Wanneer een pakdier beschikbaar was werd er ook brood, kaas en vlees verkocht.

Onderweg en tijdens veldslagen diende een transportwagen als kantine, bij langer verblijf werd een tent opgezet. In de tijd van Napoleon sliepen de soldaten in de open lucht, de officieren in een tent. De kantinetenten boden ruimte aan wel honderd man, die daar konden roken, gokken en eten. In garnizoensplaatsen betrokken de cantinières leegstaande huizen en gebouwen.

Soldaten konden bij de cantinières terecht om hun gestolen goederen om te ruilen voor eten en drinken. De goederen werden vervolgens doorverkocht aan de burgers in de regio. Plunderen was in de legers van Napoleon aan de orde van de dag. Van hogerhand werden er regels tegen uitgevaardigd, maar de praktijk bleek onuitroeibaar.

Tijdens veldslagen verpleegden de cantinières de gewonden en namen zij grote risico’s door in het heetst van de strijd de troepen van drank te voorzien. Velen van hen konden met wapens overweg en sommigen vochten ook mee. Na afloop van de slag stelden zijn hun wagens beschikbaar voor vervoer van de gewonden.

Vrouwen en kinderen waren ook aanwezig tijdens de Russische Veldtocht, zelfs bij de terugtocht en de oversteek van de Berezina (eind november 1812). Ooggetuige kapitein-ingenieur Kool schrijft: ‘Gedurende ongeveer drie uren, tot laat in den namiddag, stonden wij in de nabijheid der brug en zagen wij de verschrikkelijke ellende aan de overzijde der rivier. Van tijd tot tijd vielen er vijandelijke granaten onder de menigte en dan namen de angst- en jammerkreten, in het bijzonder van de aanwezige vrouwen en kinderen, geen einde.’

Onder Napoleon werden de weduwepensioenen verlaagd. Als de man niet was gesneuveld, maar stierf door een ziekte, kreeg zijn weduwe geen pensioen. De aanvraagprocedure kon door bureaucratie jaren duren. In Victor Hugo’s Père Goriot wacht een officiersweduwe nog in 1819 op een beslissing van het Ministerie van Oorlog. Uiteraard kon een kruiwagen de wachtperiode aanmerkelijk verkorten.

Uit de anonimiteit?

Een probleem bij het onderzoek naar vrouwen in de Franse legers is het gebrek aan bronnenmateriaal. De blanchisseuses, vivandières en cantinières werden niet systematisch ingeschreven in registers, wat bij de militairen wel gebeurde. Het is te hopen dat er meer onderzoek komt naar de positie van vrouwen in de legers van de Franse tijd. Af en toe lichten de archieven een tipje van de sluier op. Zo trof ik een brief aan van een voormalig vivandière, genaamd Gerdina Wessels. In 1855, op 72 jarige leeftijd, richt zij zich tot de Franse regering, met het verzoek om geldelijke ondersteuning. Zij volgde haar man, Jacobus van Duren, onderadjudant in het 124e Regiment van Linie, naar Rusland. Tijdens de terugtocht verloor zij al haar bezittingen en bij de oversteek van de Berezina moest zij ook haar echtgenoot dood achterlaten. Als arme weduwe woont ze in het Slop van Willem Klein te Den Haag. Sinds de terugtocht uit Rusland heeft ze last van reumatische pijnen. Met zeer veel moeite houdt ze haar hoofd boven water.

De vrouwen in kwestie hebben vrijwel geen memoires nagelaten, omdat ze, net als de meeste soldaten, niet konden lezen en schrijven.

Een uitzondering daarop vormt een vrouw als Ida Saint-Elme, die als Maria Elselina Johanna Versfelt in 1776 in het Noord-Brabantse Lith was geboren. Als courtisane trok zij mee met het leger en was de geliefde van generaal Jean Victor Moreau, later van maarschalk Michel Ney. De door haar In 1827 gepubliceerde Mémoires d’une Contemporaine werden een groot succes. Na de revolutie van 1830 ging de uitgever failliet en werd Ida uitgemaakt voor leugenaar. Zij vluchtte naar Engeland en stierf uiteindelijk in 1845 te Brussel, blind en arm.

Bij sommige in druk verschenen memoires is het maar de vraag in hoeverre die een afspiegeling zijn van de werkelijkheid. Zo zijn er de memoires van Regula Engel (1761-1853), die als Zwitserse officiersvrouw met het Franse leger meetrok. Zij was met Napoleon in Egypte, verloor haar man en een zoon bij Waterloo en bezocht in de jaren daarna Joseph Bonaparte in Amerika. Ondertussen schonk zij het leven aan 21 kinderen, die in een lijst achterin het boek worden genoemd. Drie van hen zouden in Nederland zijn geboren, maar in onze vaderlandse archieven ontbreekt elk spoor.

Artikel afkomstig uit

Stichting ThemaTijdschriften

Dit artikel verscheen in 1812, ThemaTijdschrift # 1, voorjaar 2012. 

Titel: 1812
Jaargang: 2012
Nummer: 1
Uitgever: ThemaTijdschriften


© Bas Lems

In 2011 gaf Stichting ThemaTijdschriften zes ThemaTijdschriften uit waarin de reis die keizer Napoleon in 1811 maakte door Nederland beschreven wordt. Zowel 1812 als de zes tijdschriften zijn nog verkrijgbaar:

Meer weten

Tijdschriften: