Stadhuisbrand van Leiden in 1929
In februari 1929 viel het stadhuis van Leiden onder zeer bijzondere omstandigheden ten prooi aan de vlammen.
Het oude stadhuis van Leiden aan de Breestraat stamde uit de late middeleeuwen en de vroege renaissance. Zo dateerde de rijk geornamenteerde voorgevel - ontworpen door de Haarlemse bouwmeester Lieven de Key - uit 1574 en was ook de grote klokkentoren afkomstig uit de 16e eeuw. Aan het begin van de 20e eeuw was het inmiddels monumentale pand dan ook niet meer weg te denken uit het stadsbeeld van Leiden.
Kolenkachels
In de nacht van 11 op 12 februari 1929 ontdekte een bewaker echter dat er brand was uitgebroken in het gebouw. Het vuur was ontstaan als gevolg van een aantal kolenkachels, die de medewerkers van het stadhuis de avond van tevoren bewust aan hadden laten staan. Het was die maand namelijk extreem koud in Nederland. De kachels waren bedoeld om te zorgen dat er ’s ochtends gewoon gewerkt kon worden op het kantoor, maar ‘s nachts was het vuur overgeslagen op het gebouw zelf, en in de vroege ochtend van 12 februari was er dan ook sprake van een uitslaande brand.
Bluswerkzaamheden
De Leidse brandweer rukte op volle sterke uit, maar al snel was het grootste gedeelte van het pand niet meer te redden. Bovendien werden de bluswerkzaamheden nog ernstig bemoeilijkt door de lage temperaturen, die tussen de -15 en -18 graden schommelden. Hierdoor bevroor het bluswater meteen als het de gevel raakte, waardoor het stadhuis al snel veranderde in een waar ijspaleis. Rond zes uur ’s ochtends stortte ook de klokkentoren in, waardoor uiteindelijk alleen de gevel nog overeind stond.
Archieven
“Een ramp voor Leiden en voor geheel ons land”, zo kopte het Leidsch Dagblad de volgende dag. In de krant stonden ook twee advertenties van de gemeente, waarin onder meer de Directeur Gemeentewerken verzocht om ‘allen die over kaarten, bestekken en teekeningen’ beschikten deze in te sturen ‘ten behoeve van de reconstructie van het door de brand vernield archief’. In een toespraak later die dag verduidelijkte de burgemeester dat ‘voor alles wat door papier bewaard werd is geen stukje gered’. Dit resulteerde in een unieke situatie, waarbij veel mensen niet meer geregistreerd waren in het volksregister en sommigen zelfs meenden dat ze niet meer getrouwd waren. Het hele stadhuis moest, op de voorgevel aan de Breestraat na, herbouwd worden, een project dat uiteindelijk maar liefst 11 jaar zou duren.