Verdwenen beroep: de baljuw
Verdwenen beroepen – De baljuw was in de middeleeuwen tot en met het einde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in 1795 een belangrijk beroep. Deze persoon was onmisbaar voor de openbare orde en de rechtsspraak. Waar was de baljuw nog meer voor verantwoordelijk?
Het woord baljuw komt van het Latijnse "baillivus", dat "persoon belast met een bestuursfunctie" betekent. Waarschijnlijk stelde koning Filips II van Frankrijk in de twaalfde eeuw de eerste baljuw aan. De functie werd vooral bekleed in de gewesten Holland, Zeeland, in België en Noord-Frankrijk.
Taken van de baljuw
De baljuw zetelde in het stadshuis of dorpsherberg. Baljuws hadden als taak om de openbare orde in grafelijke gebieden te handhaven. Daarnaast spoorden ze wetsovertreders op en waren ze betrokken bij rechtszaken. Ze verzamelden bewijsmateriaal en zorgden ervoor dat rechtszittingen in goede banen werden geleid. Het was niet ongebruikelijk dat baljuws voor het leven werden aangesteld, maar soms bekleedden ze deze functie voor vijf of tien jaar. Daarnaast bewaakten baljuws ook nog de rechten en het persoonlijke domein van de vorst. Toch was de precieze invulling van de baljuw niet helemaal duidelijk, omdat de samenleving nauwelijks geïnstitutioneerd was.
Andere benamingen
In andere Nederlandse gewesten en in Vlaanderen had de baljuw een andere naam. Zo was in het Belgische Brabant de meier actief en in plaatsen als 's-Hertogenbosch, Antwerpen en Turnhout bekleedde de "schout" dezelfde functies als de baljuw. Het beroep is vanaf de achttiende eeuw uitgestorven.
Afbeelding:
Johannes Vollevens II [Public domain], via Wikimedia Commons