Interview met Themistocles, de held van Salamis
‘Athene uitleveren aan de Perzen? Dan liever de dood!’ Op 21 september 480 v.Chr. versloegen de Grieken onder leiding van de strateeg Themistocles een Perzische invasievloot van een enorme omvang. Deze slag bij Salamis kan met recht een keerpunt in de geschiedenis worden genoemd: hij behoedde Griekenland voor inlijving bij het Perzische rijk en luidde de gouden eeuw van Athene in. Opvallend is dat de zo gevierde held Themistocles zeven jaar later uit Athene werd verbannen. Oudhistoricus Fik Meijer kroop in de huid van een Atheens journalist en vroeg de naar Perzië gevluchte strateeg naar zijn herinneringen.
Fik Meijer
Ik bevind mij in een van de salons van een groot paleis in Sardes in Phrygië en ben in afwachting van de komst van Themistocles. Ik ben geïmponeerd door de hele entourage van het paleis van de Perzische satraap, de sfeer van grandeur en voornaa
mheid, maar ook van trots en arrogantie. De marmeren vloeren, de bontgekleurde wandtapijten, de fraai gevormde leunstoelen, het is voor een Atheens journalist even wennen. Ik denk aan wat ik er allemaal voor heb moeten doen om hier te zijn. Aanvankelijk kreeg ik geen toestemming van de Perzische autoriteiten. Toen ik de vergunningen eenmaal binnen had, duurde het nog bijna een half jaar voordat ik kon afreizen. Maar ook toen ging het niet gemakkelijk. Hoewel ik onder Perzische escorte reisde werd ik toch nog verscheidene malen gecontroleerd. De vijandige blikken van de controleurs leerden me dat de Perzische nederlagen in Griekenland nog altijd niet waren verwerkt.
Het is ironisch om aan een Perzisch hof de eens zo gevierde Atheense strateeg te ontmoeten. Ik wil met hem spreken over die gedenkwaardige, historische dag, nu bijna twintig jaar geleden, dat de verenigde Grieken onder zijn leiding de Perzen bij Salamis versloegen. Voor de Perzen was het een grote deceptie, want tien jaar eerder al hadden ze geprobeerd Griekenland te onderwerpen. De slag bij Marathon was echter uitgelopen op een compleet fiasco. Een overmacht aan soldaten was niet voldoende geweest om de Atheners en de Spartanen te verslaan. De Perzen waren naar huis teruggekeerd, teleurgesteld en vervuld van wraakgevoelens.
Tien jaar hadden ze moeten wachten. Interne strubbelingen in het grote rijk en de dood van koning Darius vertraagden een tweede invasie, totdat eindelijk de nieuwe Perzische koning Xerxes in staat was Griekenland opnieuw aan te vallen. Het leger en de vloot die werden ingezet waren van een gigantische omvang. Enkele honderdduizenden soldaten en een vloot van ruim 1200 triremen vertrokken richting Griekenland.
Die zomer sloeg de Grieken de angst om het hart. Het Perzische landleger maakte gestaag vorderingen. De verovering van de Pas van Thermopulae, de toegangspoort naar Midden-Griekenland, deed de Grieken sidderen van angst. Gelukkig voor hen was de strijd op zee nog niet beslist. Er waren bij Artemisium wel schermutselingen geweest tussen Perzische en Griekse vlooteenheden, maar een duidelijke overwinnaar hadden die niet opgeleverd. De invasie was echter niet tot staan gebracht. De Grieken, en zeker de Atheners, stonden met de rug tegen de muur. Het was duidelijk dat de Perzen de overwinning wilden forceren, omdat de traditionele herfststormen niet lang meer op zich zouden laten wachten en de expeditie vóór die tijd afgelopen moest zijn. De Griekse vloot lag in bange afwachting in de wateren rond Salamis.
De 75ste Olympische Spelen waren net voorbij toen de langverwachte zeeslag plaatsvond. Bijna duizend schepen van de Perzen namen het op tegen ruim driehonderd schepen van de Grieken. Wat weinigen verwacht zullen hebben gebeurde, de Grieken wonnen. De hoogste vlootvoogd Themistocles was de held, de Perzische koning Xerxes, die vanuit een hoge zetel in de bergen van Attica de nederlaag aanschouwde, de grote verliezer. Kort daarop leed ook zijn gedemoraliseerde landleger bij Plataea een nederlaag en moest de trotse koning naar huis terugkeren.
Xerxes bleef ondanks het grote echec tot zijn dood vijftien jaar later koning van het Perzische Rijk. Het heldendom van Themistocles duurde niet lang. Was zijn ster te hoog gestegen en riep hij daardoor de jaloezie op van zijn mede-Atheners? Hoe het ook zij, zeven jaar later werd hij gedwongen Athene te verlaten. Wat weinigen voor mogelijk zullen hebben gehouden gebeurde: Themistocles vluchtte na lange omzwervingen naar het Perzische hof, waar hij door koning Artaxerxes, Xerxes’ zoon, gastvrij werd onthaald. Het moet voor hem een vernederende ervaring zijn geweest dat hij zijn toevlucht moest zoeken bij een koninklijke familie die hij het grootste trauma uit haar geschiedenis had bezorgd.
Hoe zou Themistocles bijna twintig jaar na ‘Salamis’ teruggeblikken op die gedenkwaardige zeeslag die ervoor zorgde dat Griekenland geen onderdeel werd van het Perzische rijk, maar die tegelijk het einde van zijn carrière inluidde? Om op die vragen een antwoord te vinden heb ik hem hier opgezocht in Sardes, waar hij een Perzische satraap van advies dient.
Verbitterd
‘Mooi hè’, hoor ik ineens achter me. Ik draai me om en kijk Themistocles recht in het gezicht. Hoewel hij al tegen de zestig loopt, heeft hij nog altijd een jeugdige uitstraling en een dwingende oogopslag. Ik heb hem jaren geleden een paar keer ontmoet en het valt me op hoe weinig hij is veranderd. Tegenslagen maken een mens dus niet altijd ouder. Alleen zijn haar is grijzer geworden met hier en daar wat kale plekken. Hij geeft me een stevige hand en kijkt me met zijn grijs-blauwe ogen doordringend aan. Het is de blik van een man die gewend is de regie in handen te nemen, ook in minder gemakkelijke situaties.
Ik begin te denken dat hij hier zijn evenwicht heeft hervonden. Maar dat is slechts schijn, want als ik hem, misschien wat te direct, vraag of hij vaak terugdenkt aan de dag van Salamis, vertrekt zijn gezicht in een pijnlijke grimas en krijgt hij een verbeten trek om zijn mond. Hier zit een man die zich na zoveel jaren nog altijd beledigd en geschoffeerd voelt door de autoriteiten van zijn geboortestad. ‘Er gaat geen dag voorbij dat ik niet aan ‘Salamis’ denk’, steekt hij zonder verdere inleiding van wal. ‘Steeds weer zie ik de glorieuze beelden voor me van Atheense schepen die de Perzische vloot in de pan hakken. Ik weet dat het geschiedenis is geworden en dat je niet te lang bij het verleden moet stilstaan, maar wat daar gebeurde was wel heel bijzonder. Daarom ben ik ook zo verbitterd dat bijna iedereen in Athene nu denkt dat het de gewoonste zaak van de wereld was dat wij de Perzen versloegen. Ze vergeten dat het heel anders had kunnen lopen. En ik ben er zeker van dat het ook was misgegaan, als ik er niet was geweest.’
Hij glimlacht meewarig. Het is de glimlach van een zwaar gefrustreerd man, die meent het gelijk aan zijn zijde te hebben maar het niet heeft gekregen. Ik zwijg en denk na over een vraag, maar Themistocles is me voor. ‘Wanneer ik niet begonnen was Athene om te vormen tot een toonaangevende vlootnatie had Griekenland nu gezucht onder het Perzische juk.’ Ik ken het verhaal, ik heb het vaak gehoord, ook van vooraanstaande Atheners die volmondig moeten toegeven dat Themistocles een vooruitziende blik had. Maar het gepoch op zijn eigen prestaties maakte hem eerst tot een outcast en later tot de meest gehate man van Athene. Ik zie dat mijn gesprekspartner er duidelijk behoefte aan heeft om het allemaal nog eens te vertellen. En ook al weet ik zeker dat veel van wat hij gaat zeggen mij bekend is, toch spreek ik hem niet tegen. Als het gesprek hem niet zint zal hij er ogenblikkelijk een eind aan maken.
Scheepsbouw
Themistocles vertelt zijn verhaal zeer breedsprakig in lange toonloze zinnen. Ik krijg alle details te horen over de ontdekking van zilver in de mijnen van Attica en over de enorme hoeveelheid die werd gedolven en naar Athene gebracht. Opeens verheft hij zijn stem: ‘Een aantal politici wilde een wit voetje halen bij het gewone volk en stelde voor om iedere Athener een eenmalige donatie te geven. De domkoppen! Moet je je voorstellen, in een oorlogssituatie!
Ik was tegen een uitdeling en koos ervoor om de opbrengsten te bestemmen voor een groots opgezet scheepsbouwprogramma. Alleen met een vloot kon Athene de Perzen buiten de deur houden. Maar mijn tegenstanders bleven maar doordrammen. Merkwaardig, want je moest wel ziende blind zijn om niet in de gaten te hebben dat de dreiging van de Perzen met de dag groter werd en dat we gewoon niet genoeg soldaten hadden om het tegen het landleger van de Perzen op te nemen. Maar veel aristocraten waren bang voor gezichtsverlies, omdat het gewone volk, dat van hen afhankelijk was, nu een eigen bestaan kon opbouwen. Ze zouden gaan werken op de scheepswerven en zouden als roeiers op de vloot een actieve rol kunnen spelen in de verdediging van Griekenland. En dus probeerden ze hen te verleiden met cadeautjes.’
‘Bent u nooit bang geweest dat dat scheepsbouwprogramma een mislukking zou worden’, vraag ik. ‘Nooit’ is zijn stellige antwoord. ‘Ik wist in wat voor benarde omstandigheden de gewone Atheners leefden. Ze hadden nauwelijks baantjes en moesten maar afwachten of de rijken hun wat wilden toeschuiven. Daarom wist ik zeker dat de bereidwilligheid onder de armen groot zou zijn. En daarin vergiste ik mij niet. Met een overweldigende meerderheid nam de volksvergadering mijn voorstel aan. Het volk voelde gewoon dat er iets moois stond te gebeuren. Massaal meldden ze zich aan. Ik voelde de boze blikken van de rijke Atheners, maar wat konden ze doen. Niets. Athene onderging een metamorfose. De stad was binnen de kortste keren een en al bedrijvigheid, overal kwamen scheepswerven en werkplaatsen. Iedereen die een hamer, beitel of zaag kon vasthouden werd ingezet. Er was een sfeer van saamhorigheid.
De democratie, bijna dertig jaar eerder geïntroduceerd en tot dan toe een broos geheel, kreeg nu een gezicht, omdat de armste burgers die hun mond nooit open hadden gedaan, nu in de volksvergadering voor hun mening durfden uit te komen. Vier maanden nadat het scheepsbouwprogramma was begonnen, werden de eerste schepen te water gelaten. Een jaar later waren er al meer dan honderd. Nu begonnen ook de oefeningen op zee. Iedere dag werd er vier tot zes uur geroeid en de vorderingen waren goed zichtbaar.’ ‘Twee jaar later werd ons groeiende zelfvertrouwen op de proef gesteld. De eerste berichten over de Perzische oorlogsdreiging sijpelden binnen. De Perzen waren in aantocht met een landleger van meer dan een miljoen mensen en een vloot van ruim twaalfhonderd oorlogsschepen, opgebracht door al die overwonnen volken met een nautische traditie. De angst sloeg ons om het hart. Wat konden wij met onze driehonderd schepen, honderdvijftig uit Athene en honderdvijftig van de bondgenoten, uitrichten tegen zo’n overmacht? We wisten de Perzen in de buurt van Artemision ongeveer een maand op te houden, maar toen hun landleger de pas van Thermopulae veroverd had, moesten we ons terugtrekken en kozen we positie in de wateren rond Salamis. Daar wachtten we op de komst van de Perzen.’
Maar toen kreeg u problemen met de andere Griekse leiders?
‘Breek me de bek niet open. Als het aan mij had gelegen hadden we de Perzen toen ze onderweg waren naar Salamis direct, bij verrassing, aangevallen. Maar de vlootvoogden van de verschillende steden waren daar niet voor. Belachelijk!
Vertegenwoordigers van stadjes die maar een paar schepen hadden waagden het om mij tegen te spreken. Ze pleitten ervoor om een confrontatie met de Perzen uit de weg te gaan en de wijk te nemen naar een veilig oord achter de Isthmus van Corinthe. Maar dat zou betekenen dat Midden- Griekenland, en dus ook Athene, definitief aan de Perzen werd prijsgegeven. Het is toch niet te geloven. Met de mond de verbondenheid van alle Grieken belijden, maar in werkelijkheid de Atheners, die voorgingen in de strijd, laten vallen.
Ik zag de bui hangen en verzette me hevig. Ik maakte hen uit voor alles wat mooi en lelijk was. Uiteindelijk won ik het pleit, met een gloedvol betoog, dat mag ik best zeggen. Ik speelde blufpoker toen ik liet doorschemeren dat de Atheners er niet voor zouden terugdeinzen om, wanneer hun stad zou worden prijsgegeven aan de Perzen, iedere stad in Griekenland als nieuwe woonplaats op te eisen. Dat brak hun verzet.’
Maar was u niet bang dat u met uw voorstel om te vechten het grootst denkbare risico nam? De vloot van de Perzen was immers bijna vier keer zo groot als die van de verenigde Grieken.
‘Natuurlijk wist ik dat, maar wat kon ik anders? Athene uitleveren aan de Perzen? Dan liever de dood! Ik bleef maar piekeren over een oplossing maar kwam er aanvankelijk niet uit. De uitkomst was dat alleen een list ons kon redden. Ik had een trouwe bediende, Sicinnus. Hij was een Griek maar had lang in Perzië vertoefd. Hij sprak Perzisch als een Pers. Hem stuurde ik naar koning Xerxes met een brief, waarin ik het volgende, ik weet het nog letterlijk, had geschreven: “Ik ben, buiten weten van de andere vlootvoogden, door Themistocles naar u toe gestuurd om u te vertellen dat de Grieken van plan zijn om door de Straat van Megara naar veiliger plaatsen achter de Isthmus te vluchten. Zij zijn het namelijk onderling oneens en kunnen geen overeenstemming bereiken over de te volgen strategie.” Ik had de jongen ook bevolen tegen de koning te zeggen dat ik eigenlijk liever wilde dat hij de overwinning behaalde.’
Wat vonden de andere vlootvoogden ervan? Maakte niemand er bezwaar tegen?
‘Nee, om de eenvoudige reden dat ik het ze niet had verteld. Ik deed het in het diepste geheim. Hoe meer mensen ervan wisten, des te riskanter was de onderneming. Nu denk ik wel eens dat ik het ze wel had moeten vertellen, maar op dat moment had ik er geen enkel vermoeden van dat mijn politieke tegenstanders deze missie ooit zouden aangrijpen als bewijs dat ik toen al geen loyaal burger van Athene was. Je kan het toch niet verzinnen?’ ‘De valse informatie werkte uitstekend. Buste van Themistocles: ‘Wanneer ik niet begonnen was Athene om te vormen tot een toonaangevende vlootnatie had Griekenland nu gezucht onder het Perzische juk.’ Xerxes geloofde het verhaal en ondernam onmiddellijk actie. Hij gaf opdracht om de schepen de zee op te sturen, zodat de Grieken niet zouden kunnen ontsnappen. Ik weet nog precies welk vlootonderdeel waar kwam te liggen.’ Hij glimlacht, pakt een schrijfstift en begint op een stuk perkament de baai van Salamis en de omgeving te tekenen. Hij weet nog precies waar ieder Perzisch vlootonderdeel kwam te liggen en geeft dat met een paar kruisjes op zijn schets aan.
‘In de nacht voor de confrontatie konden we bij heldere maan precies zien waar de Perzische schepen lagen. Toen de zon opkwam, waren de Perzen er nog steeds van overtuigd, dat wij wilden vluchten. Maar hoe verder hun schepen de baai invoeren, hoe meer het tot de bemanningen doordrong dat de werkelijkheid niet was zoals hun vlootvoogden hun hadden voorgespiegeld. Nog voordat ze onze schepen konden zien, hoorden ze onze krijgsliederen opklinken. En voordat ze erop bedacht waren, doken plotseling onze schepen op en sloten de baai af. Wilden ze de baai in, dan kon dat alleen door de strijd met ons aan te gaan. De schepen die het verst de baai in waren gevaren, werden door de Atheense schepen opgevangen. Ook onze bondgenoten weerden zich dapper en voeren de vijand vol strijdlust tegemoet. Toen de Perzische vloot ons dicht was genaderd, roeiden onze bemanningen langzaam achteruit alsof ze alsnog op de vlucht sloegen. Maar dat was slechts schijn. Ze roeiden langzaam achteruit om zoveel mogelijk vijandelijke schepen de baai in te lokken. Hoe meer schepen er in de baai waren, hoe minder ruimte er was om te manoeuvreren, en dat was in het nadeel van de grote Perzische vloot.’
En toen begon de grote afrekening?
‘Dat kun je wel zeggen. Toen er naar mijn zin voldoende Perzische schepen in de baai waren en de aanlandige wind de schepen, die zo dicht op elkaar lagen dat de roeiriemen nauwelijks meer te gebruiken waren zonder dat de schepen elkaar raakten, in onze richting dreef, gingen wij tot de aanval over. De strijd barstte in alle hevigheid los. Meteen werd duidelijk dat onze trainingen niet voor niets waren geweest. We braken door de vijandelijke linies en ramden hun schepen. Hun formatie raakte volkomen ontregeld. Toen de kapiteins de chaos zagen, probeerden ze rechtsomkeer te maken en terug te varen. Maar dat lukte niet, omdat de achterhoede die de bedreigde eerste linie te hulp wilde komen, nog altijd naar voren roeide. Er ontstond een enorme chaos en paniek.
Talrijke Perzische schepen kwamen klem te zitten tussen onze rammende schepen en de eigen schepen die vanuit de achterhoede oproeiden. Een deel wist uiteindelijk uit het krijgsgewoel te ontkomen, maar werd op de terugtocht door schepen van ons die een omtrekkende beweging hadden gemaakt, aangevallen en tot zinken gebracht. In totaal verloren de Perzen tweehonderd schepen, wij veertig. Hun dodenaantal schat ik op vijftigduizend.’
En daarna werd u in triomf Athene binnengehaald?
‘Inderdaad, de inkomst in Athene was grandioos, om nooit te vergeten. Duizenden Atheners juichten mij toe toen ik op een door vier paarden getrokken wagen naar de Akropolis reed en een dankgebed uitsprak voor de godin Athena. Mijn populariteit kende geen grenzen. Overal waar ik kwam werd ik als een held begroet. Bij de Olympische Spelen was ik eregast en werd ik geëerd door alle Grieken. Maar niets is veranderlijker dan de mens. De euforie duurde maar kort, een paar maanden, niet meer. Het was bitter te moeten ervaren, hoeveel jaloezie een complete overwinning losmaakt. Je bent te hoog gestegen en staat daardoor de carrière van anderen in de weg. Ik kan het niet anders interpreteren.
Mijn politieke tegenstanders moeten hebben getandenknarst bij het vooruitzicht dat de roeiers op de vloot, voorheen arme Atheners die zij niet hadden zien staan en voor wie ze alleen maar minachting hadden gevoeld, nu in de volksvergadering de dienst gingen uitmaken. Niet meer de mening van de aristocraten zou doorslaggevend zijn, maar die van het volk. Het zou zelf initiatieven kunnen nemen en zijn stem laten horen. De slimste aristocraten zagen de bui hangen en wisten wat hen te doen stond. Een terugkeer naar het oude bestel was niet meer mogelijk, dus pasten ze zich aan de nieuwe situatie aan en deden ineens of ze hun hele leven democraten waren geweest. Zo konden ze het volk blijven bespelen.’
En toen volgde de grote deceptie?
‘Politici buitelden over elkaar heen om het volk voor zich te winnen. Aristides is daarvan het beste voorbeeld. Ik had hem nooit op enig democratisch gedachtegoed kunnen betrappen, maar nu wierp hij zich ineens op als de leider van het volk. Je had hem eens moeten horen in de volksvergadering. De vrijheid van Griekenland, de bescherming van de eigen identiteit, de materiële welstand van de burgers, je kunt het niet bedenken of hij had er wel over nagedacht. Ik moest toezien hoe de poten onder mijn stoel werden weggezaagd, hoe de aristocraten mij links lieten liggen en, erger nog, hoe het gewone volk, tevreden met de nieuw verworven ‘welstand,’ zijn weldoener vergat.’
Was dat het begin van het einde voor u?
‘Dat kun je wel zeggen. Ik kreeg de ene na de andere valse beschuldiging over me heen. Maar ik mocht me er niet tegen verweren. De autoriteiten waren bang dat ik het volk van mijn gelijk zou weten te overtuigen. Misschien dat geschiedschrijvers de waarheid ooit eens naar boven zullen halen, maar ik heb daar een hard hoofd in, want de Atheners zullen de rijen sluiten en zeggen en schrijven dat mijn val mijn eigen schuld was. Ze zullen vertellen dat ik uit was op de alleenheerschappij en dat ze daarom tegen mij de procedure van het schervengerecht in werking stelden. Twee keer mislukte hun opzet en waren er niet genoeg stemmen om mij te verbannen, de derde keer hadden ze het tot in de puntjes voorbereid. Ze vertelden het volk dat ik ‘fout’ was, dat ik een ‘Perzenvriend’ was en alleen maar uit was op eigen voordeel.
Het werkte, het volk liet mij vallen. Het is niet te beschrijven hoe ellendig ik mij voelde toen ik mijn stad moest verlaten. Ik, de redder van Athene, moest nu als een dief in de nacht in alle stilte wegsluipen. Ik vluchtte naar Argos, waar ik hoopte te kunnen werken aan mijn terugkeer. Maar zelfs hier lieten de Atheners mij niet met rust. Ik bleef een potentieel gevaar, dat geëlimineerd moest worden. Kon het niet met legale middelen dan maar met onoirbare praktijken. Ze stuurden gezanten door heel Griekenland met het verhaal dat ik samen met de in ongenade gevallen Spartaanse koning Pausanias geheuld had met de Perzische koning Xerxes. Ze wilden mij arresteren, maar ik was op tijd gewaarschuwd en kon de wijk nemen. In veel steden vroeg ik asiel, maar de angst voor Athene zat er zo diep in dat ze allemaal weigerden. Ik was nergens welkom.
Uiteindelijk belandde ik bij de Molossiërs in het noordwesten. Koning Admetus nam mij op. Ondanks herhaalde verzoeken van de Atheners weigerde hij mij uit te leveren. Maar omdat ik de kans groot achtte dat de Atheners mij toch zouden weten te vinden, trok ik de bergen over naar Macedonië en vond daar een schip met bestemming Ionië. Na een uiterst hachelijk moment – het scheelde niet veel of het schip was in zwaar weer afgedreven naar de Atheense vloot die bij Naxos oefeningen hield – bereikten we Ephese. Vandaar reisde ik verder naar het oosten, trok de grens van het Perzische rijk over en bereikte Sardes, waar ik me meldde bij de plaatselijke satraap.’
Maar met uw vlucht naar het Perzische rijk laadde u toch op zijn minst de verdenking op u dat u goede relaties met de Perzen onderhield?
Themistocles ontploft bijna bij mijn vraag. ‘Geeft u, meneer de journalist, mij maar eens een alternatief. Had ik iets anders kunnen doen? Niemand in de Griekse wereld wilde mij hebben. Iedereen was bang voor Athene. Moest ik mij dan zo maar laten afslachten en de geschiedenis ingaan als de man die zijn vaderstad had verraden? Hier heb ik tenminste nog de mogelijkheid om aan mijn verdediging te werken, al geloof ik niet dat de Grieken mij nog ooit zullen geloven.’ Hij lacht bitter en trommelt nerveus met zijn vingers op het tafelblad.
Maar was u dan niet bang dat de Perzen u meteen zouden inrekenen voor wat u hen vijftien jaar eerder had aangedaan?
‘Ik was mij er terdege van bewust, dat de Perzen mij gevangen zouden kunnen nemen en zouden kunnen executeren, maar ik wist ook dat zij groot leiderschap waarderen. En bovendien, ik sterf liever in Perzische gevangenschap dan onder de handen van jaloerse medeburgers. Ik gaf mij over aan de Perzische autoriteiten en stuurde onmiddellijk een brief aan koning Artaxerxes, de opvolger van Xerxes. Ik vertelde daarin welk leed ik zijn vader en zijn volk bij Salamis had berokkend en legde hem mijn situatie uit. Ik vroeg hem of hij mij aan zijn hof wilde ontvangen. Hij zei dat hij het als een eer beschouwde mij te ontvangen.
De ontmoeting met Artaxerxes staat mij nog helder voor ogen. We hebben uren gepraat over ‘Salamis’ en de nasleep daarvan. De koning bleek goed geïnformeerd en stelde deskundige vragen, over de door mij gevolgde strategie, over de tactieken tijdens de slag, over de training van de roeiers. Toen ik hem vertelde hoe de Atheners mij na de slag hadden behandeld, reageerde hij ongelovig. Hij bood mij een verblijf voor onbepaalde duur aan en hoopte dat ik hem in de toekomst wat adviezen kon geven. En zo zit ik nu hier, vol twijfels.’
Maar het moet toch buitengewoon frustrerend zijn om als gevierde Athener je dagen te moeten slijten in het land van de vijand?
‘Dat is het ook. Ik ben en blijf een Athener, daar ligt mijn hart, daar leven mijn vrouw en kinderen. Natuurlijk wil ik terugkeren, maar dat kan niet meer. Mijn naam is bezoedeld. Als ik terugga zullen mijn vijanden ervoor zorgen dat ik onmiddellijk in de boeien word geslagen. Ik kan er niet van slapen. Ik pieker en pieker. En terwijl ik met u zit te praten komen de tranen weer op. Ik zal nooit begrijpen wat ik heb misdaan, dat mij zo’n zwaar lot heeft getroffen. Kunt u mij zeggen wat ik anders had moeten doen? Ik heb Athene de overwinning bezorgd bij Salamis, ik heb duizenden arme Atheners een bestaanszekerheid geboden, ik heb de volksvergadering de spreekbuis van het volk gemaakt, ik heb de basis gelegd voor het Atheense machtsimperium. Anderen pronken nu met wat ik heb klaargespeeld. En wat is mijn beloning geweest?’
Hij wil nog meer zeggen, maar de emoties worden hem te machtig. Hij neemt een slok water en probeert het opnieuw. Maar het gaat niet meer, hij trilt over zijn hele lijf. Hij kijkt me aan, maar wendt bijna meteen zijn blik weer af en loopt de salon uit. Ik wacht, maar hij komt niet meer terug. Na een kwartier komt een soldaat binnen, hij gaat voor mij staan en deelt mij mee dat Themistocles niet meer in staat is met mij te praten. Dan verandert hij van toon. Nu het interview is afgelopen ben ik weer een vreemdeling die het paleis zo snel mogelijk moet verlaten. Ik krijg een uur om wat te eten en me gereed te maken voor de terugreis. Het brood, de sla en de olijven die mij worden voorgezet smaken mij niet. Ik moet steeds aan Themistocles denken. Is hij werkelijk zo slecht door de Atheners behandeld of ligt de schuld toch meer bij hem?
Wanneer ik uit het paleis de brede oprijlaan afloop voel ik dat ik word bespied. Ik draai mij om en kijk naar de paleisvensters. Achter een van de hoge ramen staat Themistocles. Zelfs van afstand zie ik de treurnis in zijn ogen. Ik zwaai naar hem en hij zwaait terug. Daarna verdwijnt hij schielijk van het raam.