Geen afbeelding beschikbaar

Succes en falen van Roosevelts New Deal

Een overeenkomst tussen Barack Obama en Franklin Delano Roosevelt is dat zij allebei tot president werden verkozen toen hun land in een diepe recessie verkeerde. Roosevelt ging in 1932 de crisis te lijf door een krachtig overheidsbeleid: de New Deal. Volgens sommigen zou Obama zich moeten spiegelen aan zijn Democratische voorganger. Maar hoe effectief was de New Deal eigenlijk?

Frank Heinen

Wie de Amerikaanse economie van vlak voor de huidige crisis vergelijkt met die van de jaren twintig van de vorige eeuw, ziet veel overeenkomsten. Ook toen was er een periode van hoogconjunctuur, het consumentenvertrouwen was groot, het geld rolde, de aandelenkoersen stegen enorm. Aandelen kocht men vaak met geleend geld. De in een geldroes verkerende institutionele beleggers dreven de prijzen van gewilde aandelen alsmaar verder op, zonder daarbij veel acht te slaan op de wetten van de logica of de ontwikkeling van de reële economie. Zo had de agrarische sector bijvoorbeeld te kampen met overproductie, waardoor veel bescheiden boerenbedrijven in de problemen raakten. De prijzen van hun producten daalden, terwijl de voorraden zich opstapelden.

Deze financiële zeepbel moest wel knappen. Inderdaad begonnen de aandelenkoersen op donderdag 24 oktober 1929 beangstigend snel te dalen – het begin van een neerwaartse spiraal. Paniek maakte zich meester van Wall Street. Beleggers begonnen hun aandelen en masse te verkopen. De kelderende koersen zorgden voor een sneeuwbaleffect en misten hun uitwerking op de reële economie niet. Banken gingen failliet, meer dan een kwart van de beroepsbevolking verloor zijn baan, de economische bedrijvigheid kwam nagenoeg tot stilstand en het nationaal product bedroeg in 1932 nog maar de helft van dat uit 1929.

Naarmate de crisis Amerika in haar greep kreeg, werd steeds duidelijker dat de zittende president Herbert Hoover niet de juiste man was om de depressie te beteugelen. De Republikein Hoover geloofde heilig in de zegeningen van de ongereguleerde vrije markt. Hij nam wel een paar maatregelen die de ergste symptomen van de crisis moesten bezweren, maar weigerde pertinent structurele financiële ondersteuning voor de talrijke werklozen en berooiden. Bovendien hadden de maatregelen die hij nam, weinig effect. Sterker nog, bepaalde wetten zoals het Smoot-Hawley Tariff berokkenden de wereldeconomie alleen maar meer schade. Deze wet uit 1930 verhoogde de invoerrechten op agrarische en industriële goederen met ruim 30%. Andere landen reageerden met een verhoging van de invoerrechten op Amerikaanse producten. Uiteindelijk daalde door Hoovers ingrijpen de Amerikaanse im- en export met eenderde en verloor het bedrijfsleven wereldwijd zijn dynamiek. Dit is dan ook een les die economen er tegenwoordig in hameren: geen protectionisme!

Pragmatisch

Hoovers populariteit daalde snel. Bij de presidentsverkiezingen van 1932 werd hij dan ook verpletterend verslagen door de Democratische kandidaat Franklin Delano Roosevelt, de charismatische gouverneur van New York. Met zijn slogan ‘A new deal for the American people’ won Roosevelt 42 van de 48 staten. De Democraten kregen ook de meerderheid in de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Hiermee kreeg Roosevelt de gelegenheid zijn ambitieuze hervormingsbeloftes in daden om te zetten.

Hij lanceerde een pakket hervormingsmaatregelen dat niet voortkwam uit een specifieke ideologie of een coherent economisch plan, maar eerder experimenteel en pragmatisch te noemen is. Hij begon met de banken. Op 6 maart 1933, slechts twee dagen na de aanvaarding van het presidentiële ambt, sloot hij middels een proclamatie alle banken voor vier dagen, totdat het Congres voor een speciale zitting bijeen kon komen. Drie dagen later kwam hij met het voorstel voor de Emergency Banking Relief Act (noodwet voor het bankwezen). Doel was te voorkomen dat de kleinere banken de grote Amerikaanse kredietverleners meesleurden in hun ondergang. De wet bepaalde dat het ministerie van Financiën alle banken aan een grondige inspectie zou onderwerpen alvorens zij weer opengingen. Bovendien voorzag de wet in overheidssteun voor wankelende financiële instellingen en in een stevige reorganisatie van concerns die op de rand van de afgrond balanceerden. De Emergency Banking Relief Act moest vooral het vertrouwen van de burger in de banken en de economie opkrikken, om zo de geldcirculatie weer op gang te brengen.

Ook werd de Glass-Steagall Act aangenomen, die het banken verbood de functie van depositobank en investeringsbank te mengen. Met deposito’s van particulieren kon dus niet meer gespeculeerd worden. (Het intrekken van deze wet in 1999 maakte het overigens weer mogelijk, net als in de jaren twintig, dat banken zich buiten ieder gevestigd toezicht om konden overgeven aan een veelheid van speculatieve constructies. Het intrekken van de Glass-Steagall Act wordt dan ook wel gezien als een van de oorzaken van de huidige crisis.)

Andere speerpunten van de New Deal waren de bestrijding van de werkloosheid door de overheidsaanbesteding van publieke projecten, een hervorming van de beurs en grootschalige maatregelen om het herstel van de industriële sector en het landbouwwezen te bevorderen.

Oppositie tegen de New Deal

De kritiek op de New Deal kwam met name van het bedrijfsleven. Werkverschaffingsprojecten, uitkeringen voor werklozen en belastingen voor het bedrijfsleven stonden daar gelijk aan het ondergraven van de Amerikaanse kernwaarden vrijheid, individueel initiatief en zelfredzaamheid. Bovendien hadden de politieke hervormingen van Roosevelt volgens tegenstanders geleid tot een bureaucratische moloch, een omslachtig overheidsapparaat dat geld en tijd verslond zonder resultaten te boeken. Belastingbetalers draaiden in hun ogen op voor projec- ten waar ze zelf niet beter van werden. Andere critici waren daarentegen van mening dat Roosevelt juist de grote bedrijven te veel in de kaart speelde. Wetten als de National Recovery Administration en de Agricultural Adjustment Act pakten gunstig uit voor grote bedrijven en landbezittende boeren, maar brachten de kleine zelfstandigen en keuterboeren amper verlichting. Deze geluiden kwamen vooral van demagogen als de antisemitische priester Father Coughlin, die in zijn radioprogamma een grote schare luisteraars politiek de weg wees en Roosevelt een instrument van Wall Street noemde, en Huey Long, de flamboyante gouverneur van Louisiana die met zijn populistische motto ‘Every man a king’ miljoenen aanhangers trok. Beiden steunden Roosevelt eerst, maar raakten teleurgesteld toen de New Deal niet de gehoopte herverdeling van rijkdom bracht.

Halverwege de jaren dertig kreeg Roosevelt ook te maken met tegenwerking uit gerechtelijke hoek. Het Amerikaanse Hooggerechtshof, te kenschetsen als een conservatief lichaam dat bij herhaling een ideologisch gekleurde conservatieve lezing van de grondwet handhaafde, interpreteerde Roosevelts beleid als onwenselijke aanzetten tot almacht van de president. In 1935 sprak het hof unaniem zijn afkeuring uit over de National Industrial Recovery Act en bestempelde het ook de Agricultural Adjustment Act als onconstitutioneel.

Nalatenschap

Desondanks werd Roosevelt in 1936 met een overweldigende meerderheid herkozen en hij bleef in zijn tweede termijn het Congres bestoken met wetsvoorstellen. Deze fase noemt men wel de Second New Deal. De maatregelen bestreken terreinen die nog niet waren aangepakt: sociale zekerheid, arbeidsverhoudingen en monopoliebestrijding. De Social Security Act riep een stelsel in het leven van oudedagspensioenen, arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en uitkeringen voor de economisch zwakkeren. De National Labor Relations Act en de Fair Labor Standards Act versterkten de collectieve onderhandelingspositie van de arbeiders en brachten een verbetering van de algemene arbeidsomstandigheden teweeg. Over het succes van het megaproject New Deal zijn de meningen verdeeld. Op bestuurlijk gebied was de New Deal zeker baanbrekend en heeft Roosevelt een blijvende politieke transformatie bewerkstelligd. Voor het eerst was er sprake van een overheid die actief ingreep in de economie en zich bekommerde om het lot van individuele burgers. Laissez faire maakte plaats voor een federaal gereguleerde vorm van kapitalisme. De New Deal legde ook de basis voor de Amerikaanse verzorgingsstaat. Ouderen, minder validen en werklozen werden niet langer aan hun lot overgelaten en de Social Security Act stond aan de basis van het Amerikaanse systeem van sociale zekerheid.

De instelling van de Tennessee Valley Authority (tva), die nog steeds bestaat maar dan vooral als energiebedrijf, was een politiek novum. Dit regionaal bestuurslichaam over staatsgrenzen heen had vergaande economische bevoegdheden om sociaal-economische en ecologische problemen in het uitgestrekte stroomgebied van de rivier de Tennessee en haar zijrivieren aan te pakken. Daartoe werden tal van stuwdammen en waterkrachtcentrales gebouwd en bossen aangeplant, kregen huishoudens aansluiting op het elektriciteitsnet en kwamen er voorlichtingsprogramma’s over bodemuitputting en het gebruik van kunstmest. In deze streek van armoede, overstromingen en erosie had de Depressie extra hard toegeslagen. Ook symbolisch gezien was de New Deal dus van groot belang: de federale overheid nam voor de eerste keer in de geschiedenis het voortouw om groepen mensen te beschermen die bijzonder kwetsbaar waren voor de grillen van de vrije markt.

Lessen

Het staat echter buiten kijf dat de New Deal er niet in slaagde om de economische crisis echt op te lossen. Vanaf 1937 kreeg de Amerikaanse economie wederom te maken met recessie. Opmerkelijk genoeg was Roosevelt hier mede de oorzaak van. Hij ging namelijk bezuinigen op de overheidsuitgaven om zo het begrotingstekort binnen de perken te houden. Onmiddellijk steeg de werkloosheid. Pas de oorlogsdreiging van de late jaren dertig bracht hier verandering in. De mobilisatie trok de Amerikaanse economie geheel uit het slop.

Daarnaast leidde de bevlogen hervormingspolitiek van Roosevelt slechts tot een zeer minimale herverdeling van de welvaart. De rijke bovenlaag leverde weliswaar in, maar dat financiële offer belandde vooral in de zakken van gegoede middenstanders De allerarmsten en talrijke minderheden profiteerden maar mondjesmaat van de New Deal. De armste Amerikanen gingen er tussen 1929 en 1944 luttele procentjes op vooruit, terwijl de gegoede middenstand een steeds groter deel van het nationaal inkomen kreeg. In 1944 was deze groep goed voor ongeveer 38% van het totale Amerikaanse familie-inkomen, een stijging van dik 7% ten opzichte van 1929.
Een vergelijking met de erfenis van Obama’s voorganger president George W. Bush maakt echter duidelijk dat het contrast nog veel schriller zijn kan: Bush’ inkomenspolitiek heeft ertoe geleid dat 40% van de welvaart in handen is van de rijkste 1% van de bevolking.

Uiteindelijk was de New Deal vooral symptoombestrijding. Het programma ging de ergste uitwassen van de economische malaise tegen, maar kon het tij niet keren. Op fiscaal gebied bleef de president lange tijd een conservatief beleid voeren. De oorlogsinspanning, die Roosevelt dwong tot een compromisloze aanvaarding van de ideeën van de Britse econoom John Maynard Keynes, deed uiteindelijk het werk.

Dit artikel is afkomstig uit:

Titel Geschiedenis Magazine

Meer weten