Een monnik met een visie

De Visio Wettini (827) in politiek en cultureel perspectief

Walahfried Strabo versificeerde in 827 de Visio Wettini.  Deze visioentekst draait om de Reichenauer monnik Wetti, die in een visioen van het hiernamaals geconfronteerd wordt met verschillende categorieën Karolingische zondaren en zijn eigen zonden. De tekst is Walahfrieds reflectie op de Karolingische wereld. Hoe zijn kritische relaas zich laat lezen en welke doelen Walahfried met deze tekst wilde heiligen zijn fundamentele vragen die tegen de achtergrond van de Karolingische wereld aan de orde worden gesteld. Milou Wery analyseert de Visio Wettini tegen de achtergrond van de Karolingische wereld.

Milou Wery

In de nacht van twee op drie november in het jaar 824 droomde Wetti, een monnik in het klooster Reichenau, van het hiernamaals. Vervuld van angst aanschouwde hij, in het besef dat dit zijn lotsbestemming kon zijn, van verdorven oorden waar zondaren hun straf ondergingen. Hoopvol trad hij de blinkende hoge muren van het hemels Jeruzalem binnen, waar hij een laatste kans kreeg om zijn misstappen recht te zetten. In de wetenschap dat hij de volgende dag de dood in de ogen zou kijken, ontwaakte Wetti tenslotte. Vastberaden om hetgeen hij had aanschouwd wereldkundig te maken, deed de monnik het verhaal aan een viertal vertrouwelingen - abt Erlebald en de monniken Thegarmar, Tatto en Heitto[1]- uit de doeken. Precies zoals hem was opgedragen.[2]

Hiermee legde Wetti de basis voor de optekening van de Visio Wettini. De in 824 verschenen prozaversie van het visioen van de hand van Heitto vormde het uitgangspunt voor de versificatie die de achttienjarige monnik Walahfried Strabo in 827 maakte. Een opmerkelijke doch succesvolle manoeuvre: Wetti’s grande finale bracht Walahfrieds carrière keizerlijke allure. De tekst maakte namelijk indruk op Grimald, kapelaan aan het hof van Lodewijk de Vrome en tevens een verwant van Wetti.[3] Walahfried vond in hem een patroon en werd daarom in 829 vanuit het klooster Fulda, waar het talent sinds 827 verbleef, naar Aken geroepen om zijn kunde tentoon te spreiden.[4]

Het ontwijken van geestelijke verantwoor-delijkheid werd beschouwd als de ultieme zonde

Walahfried Strabo’s Visio Wettini vormt een schakel binnen de visioenliteratuur over het hiernamaals. De traditie heeft Nieuwtestamentische wortels (2 Kor 12:1-4) en kent Dante’s Goddelijke Komedie (ca. 1308-1321) als literair hoogtepunt.[5] ‘Politieke dromen’ werden, zoals P.E. Dutton dat treffend verwoordde, nooit louter gevoed door goddelijke inspiratie, maar haken ook in op gevoelige zaken en zinspelen op een mentaliteitsverandering.[6] De sneer in Walahfrieds in proza opgestelde introductie, dat ‘bepaalde mensen visioenen beschouwen als inhoudsloze dromen en weigeren ze te accepteren, te geloven of er naar te luisteren’ is dus geen lege frase. [7] In dit kader is het interessant om Walahfrieds kritiek nader te bekijken. Wat zag Wetti volgens Walahfried en wat vormde voor Walahfried de aanleiding om dit visioen te versificeren? Hoe laat zijn kritische relaas zich lezen, welke doelen heeft hij met dit middel willen heiligen en hoe verhoudt dit zich tot de politieke situatie van het Karolingische Rijk in de jaren twintig van de negende eeuw? Aan mij de schone taak om hier enkele woorden aan te wijden, beginnend met de kern van het visioen: datgene wat Wetti volgens Walahfried droomde.

De Visio Wettini

Walahfried moet veertien of vijftien jaar oud zijn geweest toen Wetti in 824 in Reichenau overleed. In 827 schreef hij op basis van Heitto’s prozaversie en de informatie, die hij zelf van Wetti in een persoonlijk gesprek over het visioen had ontvangen, een nieuwe tekst. Wetti’s verhaal leende zich hier uitstekend voor. Walahfrieds scherpe pen is namelijk gebonden aan een christelijk discours, waarin nederige en vrome personen naar voren worden geschoven als ontvangers en boodschappers van goddelijk tekst en uitleg met morele doeleinden.

Wetti’s reis door het hiernamaals begon met het medicinale middel dat Wetti op een gezond en lang leven innam. Dat vloeibare gezondheid niet zaligmakend is, merkte Wetti, toen hij getergd door hevige pijnen het bewustzijn verloor.[8] Dit drankje bleek het ticket voor een bad trip, waarin ‘bedrog’ in de listige gedaante van een priester Wetti’s ergste vermoedens bevestigde. De dood naderde en aan de andere kant wachtte niets dan duisternis, zo luidde de boodschap. Gelukkig bleek goddelijke redding nabij. Een aantal monniken, wier kleding onbekend en helder stralend was, verdreef de kwade geesten en spanning van het ergste soort terwijl een engel, gekleed in een karmozijnrode mantel, de dialoog met Wetti aanging over zijn lot.[9]

Toen dit eerste visioen plotseling ten einde kwam, wenste de visionair niets anders dan een terugkeer naar hogere sferen. Hoe hard was immers de boodschap dat de dood naderde en de hel zijn lotsbestemming was, aangekomen? Wat anders kon hij meer verlangen dan raad van de engel om dit te veranderen? Deze gemoedstoestand verklaart waarom Wetti in zijn tweede visioen zag wat hij zag en de raad kreeg die hij verlangde.[10] 

Hier trof hij dezelfde engel, deze keer gekleed in een onberispelijk wit gewaad zoals dat vaker voorkomt in visioenen.[11] Onder zijn bescherming zou Wetti zijn tocht door het hiernamaals voor een nacht probleemloos voortzetten.[12] De route leidde de visionair allereerst naar de lijdensweg van vele anderen. In een helleoord ondergingen zondaars al naar gelang hun ‘strafblad’ hun eeuwige of tijdelijke straf. Wetti en zijn compagnon zagen hier marmeren bergen die tot de sterren reikten, waaromheen een woeste rivier een onuitblusbaar, zuiverend vuur over de zielen golfde.[13] Wetti zag priesters vastgebonden op staken, met tegenover hen de vrouwen aan wier vleselijke lusten ze hadden toegegeven. Hij zag een claustrum vol rook en stoom waarin de monniken boetten voor allerlei misstappen. Hij hoorde van een bisschop, die eeuwig boette voor het negeren van het visioen van een clericus. En ook van een abt, die op de top van de berg de elementen trotseerde om zich te zuiveren van negligentia, nalatigheid.[14] Hij had verzuimd de kloostergemeenschap naar behoren te leiden. Vervolgens zag Wetti de grote naam uit dit visioen, vastgenageld aan de grond terwijl een wezen aan zijn genitaliën knabbelde. De door Walahfried gecomponeerde naamdicht onthult zijn identiteit: Carolus Imperator, Karel de Grote.[15] Groot van daden, maar niet gevrijwaard van een vrije seksuele moraal en daarmee van zonden. Hiermee maakt de engel het belang van de juiste levenswijze en het tijdig tonen van berouw voor begane zonden pijnlijk duidelijk. Niemand weet immers in hoeverre deze zich kunnen verschuilen in de schaduw van goed gedrag. Tenslotte aanschouwde de visionair een collectie waardevolle, begerenswaardige voorwerpen, wachtend op de graven waaraan zij op aarde toebehoorden.[16]

[caption id="attachment_57324" align="alignleft" width="470"]Naamdicht Karolus Imperator in een 9e of 10e eeuws Karolingisch verzamelhandschrift met de Visio Wettini, afkomstig uit het klooster Sankt Gallen. Naamdicht Karolus Imperator in een 9e of 10e eeuws Karolingisch verzamelhandschrift met de Visio Wettini, afkomstig uit het klooster Sankt Gallen.Bron: St. Gallen, Stiftsbibliothek, Cod. Sang. 573: Paulin von Périgeux, Vita des hl. Martin; Venantius Fortunatus, Vita des hl. Martin und Carmina; Visio Wettini von Heito und von Walahfrid; Vision der armen Frau; Offenbarungen des Barontus; Varia (http://www.e-codices.unifr.ch/de/list/one/csg/0573) 343-344.[/caption]

Die novembernacht zag Wetti eenieder van hen zoals hij werkelijk was. Als overtreder van het concubinaat, als breker van een gelofte, als ongelovige Thomas, als de ongehoorzaamheid zelve, als overmoedig. Hun levensstijl had hen naar dit helleoord geleid. Zij bleken de ware dromers te zijn geweest. Deze vijf categorieën reflecteren de hiërarchische indeling van Wetti’s hel, waarin aan verschillende zonden een verschillende waarde en strafmaat wordt toegekend. De bisschop die een visioen van een clericus had genegeerd, blijkt in goed gezelschap: de rivier van vuur zal ook de priesters die persoonlijk gewin boven hun gewijde functie stellen eeuwig straffen. Het breken van de monniksgelofte en negligentia werd afgedaan met tijdelijke straffen. Karel de Grote neemt hier een bijzondere plaats in: hij had weliswaar gezondigd, maar dit had zijn bestuurlijke kwaliteiten niet beïnvloed. Bij clerici was dit wel het geval: hun handelen stond een correcte uitvoering van hun taak als middelaars tussen goddelijke en wereldlijke heerschappij in de weg. Dit verklaart hun eeuwige kwelling. Het ontwijken van religieuze verantwoordelijkheid werd beschouwd als de ultieme zonde.[17]

Het stond Walahfrieds publiek voor ogen dat zij voorzieningen dienden te treffen voor het welzijn van hun ziel en die van hun verwanten. Het verhaal van de bisschop is hierbij het meest illustratief: wie zijn oren sluit voor de boodschap van een visioen is de grootste zondaar. Het is echter onduidelijk of en in welke mate gebed daadwerkelijk soelaas biedt en of dit de zuiveringsperiode van de ziel verkort. Er bestaan immers zonden in vele gedaanten en niemand weet hoe zwaar zijn daden wegen. Het lijkt nog altijd better to be safe than sorry.

Deze indrukken zijn evident voor het verdere verloop van het visioen, namelijk de tweevoudige boodschap die Wetti ontving in de hemel. Deze plek had niets van de voorgaande. De oneindige oprijzende muren glommen en de gouden en zilveren ornamenten waren een lust voor het oog. Hier ervoer Wetti onbeschrijfelijke schoonheid. Hier zag hij Christus’ troon, waarvoor de aanwezige heiligen zich neerwierpen opdat Wetti werd gevrijwaard van zijn eigen zonden. Hij had zijn leerlingen, weliswaar onbewust, onvoldoende geïnspireerd en op het verkeerde pad gebracht. Een stem van de troon daagde Wetti uit om degenen die hij met valse doctrine had misleid, te corrigeren. De engel maakt de opdracht concreet: door na het ontwaken zijn leven te beteren kon hij zijn fouten rechtzetten en zijn ziel veilig stellen.[18] Het advies joeg Wetti echter meer angst aan dan dat het hem realiteitszin bracht. Hij verkondigde zich uit angst onwaardig de boodschap over te brengen.[19] Hierop vermaande de engel de tegenstribbelende Wetti streng.[20] Hij diende zijn morele leven te ordenen en de goddelijke inspiratie te incorporeren. Was hij de misstanden in de kloostergemeenschappen – naast hebzucht, rijke kleding en trots ook bestaande uit gulzigheid en dronkenschap- alweer vergeten? [21] Zag hij niet in dat hij met open ogen in dezelfde valkuil als de bisschop dreigde te stappen?  Deze kritiek laat zich ook   vertalennaar het rijksniveau en lijkt aan te sturen op praktische hervormingen van de misstanden die de Karolingische wereld vervuilden. Wetti voerde zijn taak correct uit; nu keizer Lodewijk de Vrome (814-840) nog.

[caption id="attachment_57325" align="alignleft" width="336"]plaatje milou Het noordoostelijke gebied van Franksich Rijk in de 9e eeuw.[/caption]

Visioen in context

Walahfrieds populaire versificatie geldt als boegbeeld van de negende eeuwse visioenliteratuur.[22] Dat een tekst waaruit zoveel kennis van de wereld blijkt afkomstig is uit een klooster, lijkt op het eerste gezicht wonderlijk. Wie verder kijkt zal echter ontdekken dat kloosters net zo min op zichzelf stonden als visioenteksten. Integendeel: in geen enkele andersoortige gemeenschap was het spanningsveld tussen afzondering en integratie groter. De naar binnen gekeerde kloostergemeenschap was tegelijkertijd een politiek en sociaal centrum.[23] Daarom dient de Visio Wettini ook bekeken te worden in een breder kader: dat van de Karolingische wereld.

Het beste van beide werelden

Het benedictijner klooster Reichenau verdient enige introductie. Dit klooster werd in 721, na de onderwerping van de Alemannen door Karel Martel, door Pirminius op een eiland in het Bodenmeer gesticht. Reichenau werd een rijksklooster– een klooster onder Karolingische controle- dat zich ontwikkelde tot een machtig religieus centrum.[24] Haar rijkdom was groot en zijn invloed reikte tot aan het koninklijk hof. Reichenau profiteerde van een brede kennisgeving van de verschrikkingen die men in het hiernamaals tegen kon komen en het idee dat zonden na de dood konden worden gezuiverd. Uit voorzorg –voor het eigen zielenheil of dat van naasten - vloeide een stroom van giften naar kerken en kloosters.[25] Dit gold niet in de laatste plaats voor het koninklijk hof, waarmee de wederzijdse afhankelijkheid groot was. In ruil voor militaire steun, afkomstig uit de verhuur van de landerijen, en gebed voor het zielenheil van de keizer ontving het klooster financiële middelen en genoot het koninklijke bescherming.[26] Kortom: Reichenau vestigde langs deze weg zijn centrumpositie. Het zielenheil van de Karolingische keizer nam hierin een bijzondere positie in;  het welzijn van het ministerium –het rijk dat de Karolingische vorsten van God ontvingen - hing immers nauw samen met de gebeden en missen die hiertoe in de Rijkskloosters werden opgedragen. [27]  De keizerlijke erkenning en de kosten die aan deze gebeden verbonden waren spreken uit de Visio Wettini.[28] Walahfried spreekt zich uit tegen de vele zonden die massaal in het Karolingische Rijk worden begaan en wijst expliciet op de meerwaarde van gebed.[29]

Walahfrieds woorden vormden op een geaccepteerde wijze geschreven aanklacht tegen de praktijk

Daarnaast spreekt uit de tekst werkelijke bezorgdheid om de problematiek in het Karolingische Rijk. De positie van het klooster leidde tot kennisgeving hiervan en van het hofleven. De hechte relatie tussen het klooster en het hof wordt onderstreept door de toegang die Grimald, als kapelaan van Lodewijk de Vrome, en Walahfried Strabo, toonaangevend intellectueel en sleutelfiguur in de ‘Karolingische Renaissance’, hadden tot informatie over de regeringsperikelen. In zijn visioen wordt Wetti geconfronteerd met het morele verval van het religieuze leven. Hij wordt om de oren geslagen met zorgen om sodomie en concubinaat en geconfronteerd met de aandacht voor luxe in de kloosters. Walahfrieds woorden vormen, zoals een vorstenspiegel betaamt, een op geaccepteerde wijze geschreven aanklacht tegen de praktijk. Zowel Karel de Grote als Lodewijk de Vrome hadden geprobeerd hier grip op te krijgen met de uitvaardiging van verschillende capitularia, waaronder de Admonito Generalis (789), de Litteris Colendis (ca. 790) en de Admonitio (823-825).[30] Deze koninklijke verordeningen –het resultaat van de jaarlijkse rijksvergaderingen-  circuleerden door het rijk en vermaanden alle Franken op de juiste wijze te leven, zoals het de populus christianus betaamt. Daarnaast werden verschillende kerkelijke concilies georganiseerd; in 816-817 werd de Regel van Benedictus bijvoorbeeld als enige en uniform na te leven kloosterregel ingesteld.[31] Hoewel Karel de Grote en Lodewijk de Vrome met deze acties de structuur en het gedrag van de christelijke samenleving trachtten te hervormen, lijkt de praktische uitwerking hiervan Walahfried zorgen te hebben gebaard. Dit was belangrijke kritiek, omdat leefwijze en het effect van gebeden hand in hand gingen. Voornamelijk in rijkskloosters, de plekken waar het zielenheil van de vorst en het rijks belang centraal stonden, was dit cruciaal. [32]

Walahfried legt in het bijzonder nadruk op de hachelijke positie van Karel de Grote. Zijn scherpe kritiek op de voormalige keizer uit hij in ‘veilige visioenvorm’ en hij lijkt keizer Lodewijk de Vrome (814-840) aan te sporen actie te ondernemen voor het zielenheil van zijn vader. [33] Het is niet toevallig dat op hetzelfde moment, omstreeks 824, zogeheten libri vitae, boeken des levens, opgesteld werden. In deze boeken, die op het altaar lagen, werden de namen van kloosterlingen en weldoeners opgetekend. De voorbede van de monniken kwam ten goede aan de personen die in het boek waren opgenomen. Het Reichenauer exemplaar bevatte de namen van meer dan vijfduizend (overleden) kloosterlingen, weldoeners en leden van de keizerlijke familie.[34]

Slechts eenmaal richt Walahfried zich expliciet tot Lodewijk, en wel met de vraag om hervorming van de praktijk. Naast breed uitgemeten politieke misstanden lijkt dit ook terug te slaan op Lodewijks eigen misstappen, namelijk zijn publieke boetedoening enkele jaren eerder in Attigny (822). Lodewijk had zijn vader in 814, als enige resterende zoon, opgevolgd als keizer van het Karolingische Rijk. Hoewel hij zijn positie verzekerde door herstructurering van het paleis in Aken – waar Karels vrije seksuele moraal hoogtij vierde en Lodewijks vele ongehuwde zussen tot dan toe woonden – was de breuk niet zo absoluut als de tegenstelling tussen beide reputaties doet vermoeden. Beiden probeerden namelijk een zekere uniformiteit binnen de West-Frankische kerk te creëren. Dit heeft alles te maken met concept ministerium, waarin de vorst als middelaar tussen het volk en God hoofdverantwoordelijk was. Ging het slecht met het imperium, dan diende de keizer hiervoor te boeten opdat hopelijk herstel zou optreden.. Om het welzijn van het rijk te garanderen was een juiste, christelijke levenshouding nodig. De vorst probeerde daarom ook om middels capitularia leefregels op de verschillende groepen in de samenleving te projecteren[35] en de naleving hiervan via de controle door  zogeheten missi te waarborgen.

Belofte voor de toekomst

Tenslotte blijft Walahfried Strabo over. Wat kan hem persoonlijk hebben aangezet tot de versificatie van het visioen die de weg naar eeuwige roem bleek te zijn? Walahfrieds relatie met Wetti, zijn voormalig leermeester (sapiente magistro), kan hierin een rol hebben gespeeld. Zo baseerde Walahfried zijn Visio Wettini op informatie uit eerste hand. Zijn primaire bronnen waren de visionair zelf en Heitto’s prozaversie, gebaseerd op aantekeningen die gemaakt waren bij Wetti’s ontwaken zoals genoemd in het visioen. Daarnaast konden de getuigen van 824 het verhaal bevestigen. Dit verschafte de Visio Wettini autoriteit en legitimiteit.[36] De populariteit en actualiteit van Heitto’s tekst maakten versificatie extra aantrekkelijk. Daarnaast bood versificatie een podium aan Walahfrieds literaire talent. In dit kader was het ook het perfecte middel in de zoektocht naar een nieuw patroon, nu Wetti was weggevallen. De auteur zette hoog in: in zijn introductie richt Walahfried zicht tot Grimald, die hij verzoekt zijn nederige werk veilig te stellen.[37] Deze vraag om patronage bleek een gouden greep, de rest van Walahfrieds carrière geschiedenis.  Een korte terugblik leert dat de Visio Wettini het product is van de verhouding tussen het klooster Reichenau en het Karolingische hof. De tekst bespreekt vele zonden, de gevolgen voor de zondaren en wat er gedaan kan worden om deze te voorkomen. Het is niet verwonderlijk dat de nadruk ligt op vroom gebed en het opdragen van missen, omdat dit financieel gewin betekende. Deze gebeden waren voor het welzijn van het rijk en de keizer van groot belang. De kennis van politieke zaken die rondging in de kloostergangen laat zich verklaren uit de relatie die het klooster had met het wereldse. Walahfried speelt hier met zijn tekst handig op in. Hij uit zijn zorgen, in een poging aanzet te geven tot hervormingen van de misstanden in de Karolingische wereld. Hij richt zich impliciet tot de keizer, de hoofdverantwoordelijke in het ministerium. Walahfrieds rol in dit proces is ambivalent. Hij spekte de kas van het klooster en uitte zijn zorgen, maar vond vooral een ingang naar het keizerlijk hof dankzij zijn nieuw verworven patroon. Wat het motief voor versificatie ook mag zijn geweest, het staat vast dat de Visio Wettini de springplank bleek waarvan Walahfried slechts in zijn stoutste dromen het bestaan had kunnen vermoeden.


Milou Wery (21) is derdejaars student geschiedenis. Ze is geïnteresseerd in cultuurgeschiedenis en Middeleeuwse geschiedenis, met name in handschriften en teksten op het snijvlak van literatuur en geschiedenis. In september start zij met de Onderzoeksmaster ‘Medieval Studies’ aan de Universiteit Utrecht. Dit artikel is een bewerking van een paper dat geschreven is binnen de cursus ‘Hemel, Hel en Vagevuur’.

Afkomstig uit:

Titel:  Historisch Tijdschrift Aanzet
Nummer:  2
Jaargang:  29

 

Kijk voor meer informatie op onze website::

Voetnoten

[1] Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail,  Walahfrid Strabo’s Visio Wettini: Text, Translation, and Commentary. Lateinische Sprache und Literatur des Mittelalters 2 (Frankfurt 1974) 70-71. Zie voor het Latijn: Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. E. Dümmler, MGH Poet. lat. II (Berlijn 1884) 301-333. (geraadpleegd naast de vertaling van Trail).

[2] Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail, 70.

[3] Ibidem 36.

[4] Mayke de Jong, The Penitential State. Authority and Atonement in the Age of Louis the Pious, 814-840 (Cambridge UP 2009) 138.

[5]Carol Zaleski, Otherworld journeys: Accounts of Near-Death Experience in Medieval and Modern Times (Oxford UP 1987) 4, 6.

[6] P.E. Dutton, The Politics of Dreaming in the Carolingian Empire (Lincoln en Londen 1994) 27.

[7] Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail, 37.

[8] Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail, 45-46.

[9] Ibidem 47-48.

[10] Richard Kay, ‘Charlemagne in Hell’ in: Kenneth Pennington, Melodie Harris Eichbauer, Law as profession and practice in medieval Europe: essays in honor of James A. Brundage (Ashbury 2011) 297.

[11] Zaleski, Otherworld journeys, 53.

[12] Ibidem, 54.

[13] Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail, 50-51.

[14] Voor de priesters: Ibidem 51. Voor de abt: Ibidem 54. Voor de bisschop: Ibidem 55.

[15] Zaleski, Otherworld journeys, 80. 

[16]  Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail 57.

[17] Kay, ‘Charlemagne in Hell’, 306.

[18] Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail, 62.

[19] Ibidem 65.

[20] Admonitio- morele vermaning- is een literaire wijze om kritiek te uiten en wordt veel gebruikt in vorstenspiegels. Ze wordt geflankeerd door de  correptio (berisping) en increpatio (uitbrander). Zie voor nadere toelichting De Jong, The Pentitentia State, Hoofdstuk 3 ‘Admonitio, Correptio en Increpatio’, 118-122.

[21] Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail, 52.

[22] Dutton, The Politics of Dreaming, 45.

[23] Mayke de Jong, ‘Carolingian monasticism: the power of prayer’ in: Rosamund McKitterick (ed.), The new Cambridge Medieval History. Vol 2: c. 700-900 (Cambridge 1995) 623.  Zie ook: Mario Costambeys, Simon MacLean en Matthew Innes, The Carolingian World (Cambridge UP 2011) 130.

[24] Costambeys, The Carolingian World, 127.

[25] Ibidem 129.

[26] Ibidem 129. 

[27] Ibidem 76.

[28] Rob Meens, ‘Dromen van Karel de Grote’ in: Streven. Cultuur maatschappelijk maandblad (februari 2000). http://www.streventijdschrift.be/artikels/00/meens.htm.(versie 16 december 2012)

[29] Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail, 55.

[30] Giles Brown, ‘Introduction: the Carolingian Renaissance’ in: Rosamund McKitterick (red.), Carolingian Culture: Emulation and Innovation (Cambridge 1994) 17- 24.

[31] Lodewijk trad hiermee in zijn vaders voetsporen, die vanaf 802 – vanaf de Akense hervormingen- pogingen had ondernomen om de Regel van Benedictus als enige kloosterregel te laten gelden. Costambeys, The Carolingian World, 201. Zie ook: De Jong , The Penitential State, 23 en Kay, ‘Charlemagne in Hell’, 313-315.

[32] De Jong, Penitential State, 23.

[33] Janet Nelson, The Frankish World 750-900 (Londen 1996) 240.

[34] Karl Schmid, ‘Zeugnisse der Memorialüberlieferung aus der Zeit Ludwigs der Frommen’ In: Peter Godmann en Roger Collins, Charlemagne’s Heir. New perspectives on the reign of Louis the Pious (814-840) (Oxford 1990) 509.

[35] De Admonitio Generalis is gericht aan bisschoppen, priesters, clerici en hoge notabelen. Het idee was dat zij, als leiders van de gemeenschappen, zorg zouden dragen voor verdere verspreiding van de inhoud. In hoeverre een boer in de uithoek van het Frankische Rijk hiervan op de hoogte is geweest is echter onmogelijk te achterhalen.

[36] Kay, ‘Charlemagne in Hell’, 296.

[37] Walahfried Strabo, Visio Wettini, ed. David A. Trail, 37.

Meer weten