Unie van Lublin 1569, de Republiek der Beide Volkeren
Op 1 juli 1569 werd de Unie van Lublin getekend – een internationaal verbond tussen het Koninkrijk Polen en het Grootvorstendom Litouwen. Op deze wijze ontstond de Republiek der Beide Volkeren, met qua grondgebied (1 miljoen km2) het grootste en sterkste Europese land met meerdere volkeren, waarvan 40% van de bevolking Polen waren. Aan de grenzen woonden o.a. Litouwers, Russen, Duitsers, Letten, Joden, Tataren en Armeniërs met verschillende religies, taal en gebruiken. De Republiek fungeerde als brug tussen het Westen en Oosten. Het verbond hield bijna 400 jaar stand.
Als gevolg van de Unie van Lublin ontstond een federale staatsorganisatie bestaande uit de twee voorheen afzonderlijke staten, die niet alleen verbonden waren door een gemeenschappelijke heerser, maar ook door een parlement, geld en leger, met behoud van een eigen bestuur, rechterlijke macht, rechtssysteem, officiële talen, vrijheid van vestiging en aankoop en handel van goederen in beide landen. Deze situatie was uitzonderlijk voorbeeld van democratische integratie van het toenmalige Europa, beduidend verschillend van personele unies van veel andere landen, verenigd door een feodale heerser of een absolute heerser in de Vroegmoderne Tijd.
Het Poolse koninkrijk behoorde volledig bij de beschaving van het westerse christendom (Res Publica Christiana, zoals dit toen in dit deel van Europa werd gedefinieerd). Het Groothertogdom Litouwen bestond uit grote gebieden tussen de Oostzee en de Zwarte Zee (tegenwoordig Litouwen, Wit-Rusland en Oekraïne) en omarmde de laatste heidense natie in heel Europa, de Litouwers en een grote orthodoxe bevolking - de Roethenen, de voorouders van de hedendaagse Wit-Russen en Oekraïners.